November 2019


Winnaar november 2019


Doodgraven heeft voeten in de aarde
Jordi Möllering

 
Doodgraven heeft voeten in de aarde,  voorgelezen door Marc Graetz

MET EEN SCHAAR knipt de priester de randjes van het kerkhofgazon bij.
'Is er nog plek, mijnheer pastoor?'
'Sorry, we zitten vol.'
'Het gaat om een kleine plek. Voor een kind. Ze heet Annika.'
'Ik moet u teleurstellen. Ik kan geen plek uit het niets creëren, ook geen kleine plek. Er is er maar één die dat kan,' antwoordt de priester die naar de hemel wijst. 'Probeert u eens bij de buren.'

De beheerder van de joodse begraafplaats zit achter een ouderwets houten bureau dat hoger dan de gebruikelijke maat lijkt. Hij doopt zijn pen in de inkt, krabbelt in een groot boek en kijkt dan door ronde brilleglazen naar me op, zijn benen bungelend boven de betonnen vloer.
'Hebben jullie nog plek?'
'Nee.'
'En voor een kind?'
Stilte. Ik vervolg geprikkeld:
'Ik heb haast, ik moet naar mijn werk. Ik ben al te laat.'
De man dwaalt met zijn blik naar binnen en gaat op standby: zijn ogen mat, zijn lichaam roerloos. Wanneer ik me afvraag of ik een dokter moet bellen, glinsteren zijn ogen. 'Ik heb er nog één in de kindersectie. Niet de beste plek. Komt u mee.'
Ik volg hem. Hij wijst op de kist met keppels.
'Ik ben geen jood,' zeg ik.
'Voor respect hoef je geen jood te zijn.'
Hij toont me de plek: tegen de betonnen muur die de begraafplaats scheidt van de drukke straat in het domein van de levenden.
'Perfect,' zeg ik en dat vind ik ook echt. 'Wie graaft er hier?'
'Ik niet, ik ben achtentachtig.'
Stilte.
'Heeft u een schep te leen?'

Ik moet betalen voor een heel jaar –schijnbaar het minimum– voordat de beheerder me een schep leent. De achterbak van mijn pick-up is vergeven van de vliegen.
'Gaat u haar zonder kist begraven?'
Stilte.
'Ze is uw dochter?'.
Ik aarzel. 'Ja, dat is ze. Ze heet Annika'.
De kleine man kijkt me meewarig aan.
'"Indien de overledene zonder lijkkist ter aarde wordt besteld dient een graf van tenminste zes meter diep gedolven te worden." Paragraaf twee, artikel 24 van het Reglement'.
Met een beetje geluk ben ik na de lunch op de zaak.

Na uren graven kom ik Annika halen. Ze ligt vredig te zonnebaden in de achterbak en heeft gezelschap gekregen: een raaf pikt aan haar nagels, een rat drinkt uit de bordeauxrode plas onder haar en een andere rat knabbelt aan haar rechterooglid. Ik sla op het dak van de cabine en roep: 'en nou wegwezen!', waarop de raaf na een luide kras wegkleppert en de knaagdieren tussen de zerken glippen. De beheerder staat in de deuropening van het kantoor en schudt langzaam het hoofd. Hij kijkt me gebiologeerd op de vingers terwijl ik mijn pak opnieuw bevlek.

Ik had Annika vanochtend met grote moeite in de wagen getild. Ze lag aan de voet van een flat die gesloopt werd, tussen de brokstukken waarop ze te pletter was gestort. Wat woog dat kind! Een sympathiek ogende bouwvakker had me aanvankelijk de toegang tot de bouwplaats geweigerd, maar de opzichter was komen aansnellen en zei: 'laat hem maar, dat bespaart ons werk.' De bouwvakker beklaagde zich over het feit dat lijken niet met het puin of met de dierlijke nevenschade mee mochten. 'Een kadaver is een kadaver, toch?' Hij vertelde me dat de bouwvakkers er de verantwoordelijkheid voor droegen de lijken ná hun dienst naar het mortuarium aan de andere kant van de stad te brengen. Enigszins teleurgesteld dat ik niet verder naar zijn aanklacht wilde luisteren reikte hij me een helm aan: 'voor uw veiligheid.' Na wat gehannes droeg ik het bebloede kinderlijf in mijn armen, als een Piëta-beeld, naar de auto. Ik liet Annika net iets te hard op de geribbelde vloer van de achterbak landen, niet uit gebrek aan eerbied, maar uit gebrek aan spierkracht. Bij het retourneren besmeurde ik de knalgele bouwhelm met een handafdruk van kinderbloed.

'Sorry voor de troep', zei ik.
'Da's mijn tekst,' zei de breed grijnzende bouwvakker, die zijn arm uitstrekte naar het flatgebouw dat op instorten stond.

Dikke zoute druppels druipen op de droge aarde. Vliegen zwermen in een baan om mijn aura van zweet en bloed. De plakpoten die op mijn klamme gelaat landen verjaag ik door kordaat te blazen. De blik van de beheerder prikt in mijn rug. 'We gaan bijna sluiten', zegt hij. Het schemert. Ik hoop dat mijn afwezigheid op de zaak onopgemerkt is gebleven. 'Misschien kunt u het hangslot aan de poort openlaten, dan doe ik dat straks wel dicht,' hoor ik mezelf zeggen. Tot mijn verbazing gaat de beheerder, na kort op standby te gaan, akkoord. 'En nog iets,' zeg ik, 'er staat een kruis op de grafsteen. Is dat erg?'. Stilte. 'Jezus was een jood,' zeg ik terwijl ik onwillekeurig naar de keppel op mijn hoofd grijp. De beheerder schudt langzaam en vol overtuiging het hoofd. 'Maakt u zich geen zorgen,' zegt hij.

Mijn arme rug! Ik draag Annika eerst op mijn rechter, dan op mijn linkerschouder. Het laatste stukje moet ik haar slepen. Onder de aarde komt ze toch. De grafsteen is bijna net zo zwaar als Annika zelf. Een prachtig staaltje begrafeniskunst van Woudenberg Grafstenen, de enige zerkenboer met spoedservice. Om haar niet te bevuilen had ik de steen in de bijrijdersstoel gezet.

Een dag verloopt nooit zoals verwacht. Als ik dat gemeubileerde appartement in het karkas van een flatgebouw niet had gezien, begroef ik nu geen kind.

Ik zag hoe de sloopkogel laag na laag van het gebouw ramde. Ik zag een badkamer en slaapkamer verdwijnen. Het leek of ze nooit hadden bestaan. Toen zag ik de woonkamer en de keuken, waar vader, moeder en twee dochters aten: ontbijtgranen uit een blauwe doos. Het gezin keek naar de sloopkogel als naar een potje tennis. Vader liep richting het gapende gat in de keuken, stak het hoofd even naar buiten en trok het direct weer terug om de sloopkogel te ontwijken. Hij brulde richting bouwplaats: 'Bedankt! Nu hebben we geen badkamer meer!' Voor hij terug kon lopen naar de tafel had de sloopkogel de helft van de keuken opgegeten. 'Henrik!', riep moeder, en rolde met haar ogen. Ze liep naar de plek waar haar voormalig echtgenoot stond, viel – bij gebrek aan vloer – en werd opgevangen door de sloopkogel, die wild om zich heen begon te slaan, alsof ze zich wilde ontdoen van de ongewenste lifter. In één van deze zwiepende bewegingen stortte de kogel zich op de eettafel waar het oudste kind onaangedaan haar bakje cornflakes weglepelde. Een fractie voor de klap riep ze in halfslachtige wanhoop: 'Annika!'

Ik heb daar nooit iets van begrepen, dat men namen roept in levensbedreigende situaties. Vroeger dacht ik dat het alleen in films gedaan werd, maar daarna heb ik het in het echte leven verscheidene malen gehoord. Enfin. Dikke rode druppels dropen van de sloopkogel en nu was Annika (een jaar of acht) aan de beurt. Ze stond tegen de muur geplakt, op het overgebleven randje van de keuken, precies onder de klok. Zij was de enige van het gezin die het begreep, die reageerde. Voordat de sloopkogel haar huis volledig wegvaagde, rende Annika over het randje in de richting van de bouwplaats – waar toch vooral gesloopt werd – en sprong. Eenmaal in de lucht kneep ze haar neus dicht met duim en wijsvinger.

'Je leven was kort, net als je val. En dat je maar veel mag spelen in het hiernamaals. Ik stel me zo voor dat je recht de hemel ingeplonst bent, als de hemel in het centrum van de aarde was, want je viel tenslotte niet naar boven.' Ik stop, kuch, probeer me te herpakken. 'Je wordt snel herenigd met je vader, Henrik. En je moeder... En je zus... Als zij tenminste ook naar de hemel gaan, maar daar ga ik wel van uit. En als de hemel bestaat, want dat weet ik niet zeker. Jij weet er nu meer van dan ik, Annika.' Plots gloeit het in mijn oogkassen en ik mors tranen op Annika's tenen. 'In de naam van de vader, de zoon en de heilige Torah, het ga je goed.' Ik schep het eerste hoopje aarde en voel een verwijtende blik onder de beknabbelde wimper.

Bij gebrek aan bloemen leg ik een mooi steentje neer, zoals ze dat op andere graven hebben gedaan. Het is een onzichtbaar steentje; zo wit als de zerk. Ik ben er ineens van overtuigd dat één of andere grapjas het hangslot heeft dichtgemaakt. Ik zak tegen de betonnen muur en glijd naar de grond. Gekeppeld val ik naast Annika in slaap.

De straatverlichting verlicht ook het graf van Annika, hoewel dat niet de bedoeling is.

Jordi Möllering (1985) is theatermaker en werkt onder andere voor de Theatertroep en Artzénico (Guatemala). Hij schrijft voor toneel en vertaalt. Sinds kort schrijft hij ook korte verhalen geïnspireerd op zijn nachtmerries en dagdromen. (zie: www.jordimollering.com)

Shortlist november 2019

Hay van den Munckhof - Te lang
Jordi Möllering - Doodgraven heeft voeten in de aarde
Pieter Drift - Twee keer kloppen
Sandrijn Swarts - Ook vandaag werd het weer dag
Joe Wong - Avondrood

Longlist november 2019

Hay van den Munckhof - Te lang
Snezana Nedeski - Alles voor even
Romeo Mazzei - Alles wat ik wil voor Kerst
Marieke Reijm - When life takes a spin
Annette Akkerman - Een gedroomde kerst
Shabnam Baqhiri - Dobberend drijvend zinkend
Ruben Goverde - De laatste discipel
Jordi Möllering - Doodgraven heeft voeten in de aarde
Pauline De Pelsmacker - Tristan und Isolde
Marieke Jongejan - Fair
Claudia Leutscher - De wandeling
Thomas Peet - De ontmaagding van Jane Baker
Ivonne Wilken - En zo is de cirkel rond
Anneke Klein - Vriendendienst
Gerard Moer - Een belangrijk gesprek
Trees Middelkoop - Boer Teun
Everdien SaSa - DS
Arie Bax - Wonderen bestaan
Pieter Drift - Twee keer kloppen
Cor Netten - Borderline
Sandrijn Swarts - Ook vandaag werd het weer dag
Ilse Bockstaele - Non-comfort food
Rick Ardesch- Kolkend zand
Joe Wong - Avondrood
Anoniem - De boodschap voor Peter

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!