Oktober 2019


WINNAAR OKTOBER 2019



Opdondertjes in het gras 
Roelie Prins

 
Opdondertjes in het gras,  voorgelezen door Marc Graetz

JOCHEM HAD DE DROMMEN dikkopjes al zien zwemmen. De horden die zijn tuin in bezit zouden nemen als ze eenmaal hun staart kwijt waren. Het leek waarachtig of het er ieder jaar meer werden. Vorige zomer hadden de kirrende kikkers hem en Elizabeth iedere nacht uit de slaap gehouden. Een kanonnade die zelfs door hun oordoppen heen drong. Wás het een moment hoopgevend stil, dan zweepte één herrieschopper de hele meute op. Ook het vrijen was hen vergaan met dit concert op de achtergrond. Hij zat niet te wachten op een herhaling en inspecteerde daarom dagelijks de oever van de sloot of de opmars al begonnen was. Vanochtend vroeg was het raak.

Direct na het ontbijt trok hij zijn overall aan.

‘Wat ga je doen?’ vroeg Elizabeth, ‘ik dacht we de stad ingingen?’

Ondanks de zoveelste warme dag stond ze klaar in haar standaard buitenoutfit: lange broek en een hooggesloten shirt met lange mouwen. Deze keer een roze, met daarboven een sjaaltje dat verbandsgewijs om haar hals gewikkeld zat. Geen greintje arm of been te zien. Straks zou ze haar sandalen verwisselen voor kniekousen en laarsjes. Het liefst droeg ze ook nog handschoenen maar die aandrang weerstond ze omdat ze niet als ‘raar’ bestempeld wilde worden.

‘De grond bij de slootkant moet omgespit worden,’ zei Jochem. ‘Het stikt er van de brandnetels en varens. Wildgroei dulden we niet, toch?’ Ze schudde haar hoofd.

‘Daarna gaan we. Hand auf Herz!’ Hij drukte een kus op haar grijze kruin en ze leunde even tegen hem aan.

Schon gut’, zei ze. ‘Zorg je dat je tegen koffietijd klaar bent?’

Met de schop in de hand daalde Jochem het leistenen pad af, dat hij had aangelegd om makkelijker in het onderste deel van de tuin te komen. Dat deel wat aan het water grensde. Hij zag de donkere mormels bewegen in de modder tussen het riet. Ze verdrongen zich om op de wal te klimmen, soms over elkaars ruggen heen. Een enkeling had zijn doel al bereikt. Jochem trok zijn pet strak over zijn kale schedel en stroopte de mouwen van zijn overall omhoog. Hij pakte de steel van de schop met twee handen vast en hief die omhoog. Eén klap moest voldoende zijn. Als een geoefende beul deed hij zijn werk. Eén voor één gingen ze ten onder. Het leek de invasie in Normandië wel.

Hij grinnikte om zijn eigen vergelijking. Als jochie van zes had hij in de oorlog huizenhoog tegen de nazi’s opgekeken. Hij stond met zijn neus vooral als de Duitsers door de straat marcheerden. Soms liep hij een eindje met ze mee, zijn benen net als zij hoog opgooiend. Het liefst was hij in één van de motoren met zijspan gesprongen die pruttelend voorbij tuften. Zelfs nu hij er aan terugdacht voelde hij de haren op zijn armen omhoog komen.

In die tijd glipte hij, zodra zijn eigen oranjegezinde pa niet thuis was, stiekem weg naar zijn vriendje Bas, wiens vader ‘fout’ was. Daar woonden drie Duitse soldaten in huis. Ze hadden niet alleen mooie uniformen, maar waren ook nog eens reuze aardig. Dieter, de jongste van de drie, gaf hem regelmatig chocola en aaide hem vaak over zijn haar. ‘Du bist wie mein kleinen Bruder’ zei hij dan. Jochem wreef op zijn beurt de laarzen van Dieter tot spiegels. Intussen luisterde hij met gloeiende oren naar de verhalen die over de tafel gingen, terwijl de mannen in hemdsmouwen hun karabijnen schoonmaakten. Hij verstond lang niet alles, maar de sfeer was gemütlich en er werd veel gelachen. Zo anders dan thuis.

Jochem voerde zijn tempo op. Naast zijn schop zette hij ook zijn klompen in als vernietigingswapens. Stampend en slaand liep hij langs de waterkant, allang de tel der gesneuvelden kwijt. In gedachten was hij op het strand van Omaha Beach en zag de soldaten als dominostenen neerploffen in het weke zand. Kansloos, net als de kikkers die hij doodsloeg. Alles voor zijn Elizabethchen, hield hij zichzelf voor. Ze was panisch voor kikkers. Daarom waagde ze zich niet meer beneden in de tuin. Het terras vlakbij de achterdeur was haar veilige haven. Maar zelfs daar was ze op haar hoede. Als wespen op hun gemak langs zwierven werd ze compleet hysterisch. Niet zo gek, want één wespensteek was dodelijk voor haar. Het was alweer wat jaren geleden dat Jochem haar had gered toen ze gestoken werd tijdens één van die spaarzame keren dat ze buiten koffiedronken. Een wesp was op de hap appeltaart neergestreken die ze net naar haar mond bracht. Het beest stak in haar bovenlip, die direct vervaarlijk opzwol en waarna Elizabeth buiten bewustzijn raakte. Hij wist wat hij moest doen maar het leek of alles vertraagde toen hij de epi-pen uit de keuken haalde en in haar bovenbeen injecteerde. De ambulance was snel ter plekke en een tweede adrenaline injectie volgde. Hij was zo bang geweest dat hij haar kwijt raakte, maar in het ziekenhuis herstelde ze weer. Na dit voorval was haar angst uitgegroeid tot een fobie. Dat betekende geen kopjes koffie of glaasjes fris meer op het terras. Ook had Jochem de hele tuin aangepast; de bloeiende bloemen verwijderd en heesters geplant. De bodem hield hij vrij door veelvuldig en fanatiek schoffelen. Een rotstuin vormde het hoogtepunt van de herinrichting, met een nadrukkelijk klaterend watervalletje.

Hoorde hij zijn naam? Jochem stopte even. Alleen de elektriciteitsdraden die langs hun huis liepen, zoemden in zijn oren. Verder was het stil. Elizabeth….Hij had er geen seconde spijt van gehad dat hij met haar was getrouwd. Ook al hadden zijn ouders alle contact verbroken vanwege ‘die moffin’. Hij had er niet om getreurd. Zulke ouders kon je missen, net als die opdondertjes in het gras.

Hij klemde zijn vingers om de steel van zijn schep en mepte verder. Wat was hij lekker op dreef. Zo energiek en levend had hij zich in geen weken gevoeld. Net als toen hij nog werkte en uitschot van de straat haalde. Wat miste hij dat uniform! Vijfenveertig jaar was het zijn tweede huid geweest. Na dat incident met die drugsdealer die hij te stevig zou hebben aangepakt volgens de slapjanussen boven hem, kreeg hij een bureaufunctie. Maar dat uniform trok hij niet uit! Ondanks de spottende blikken van zijn collega’s, die in broek en pullover liepen. Ze noemden hem Herr Kommandant als ze dachten dat hij het niet hoorde. Hij vond het een geuzennaam!

Weer dacht hij vaag de stem van zijn vrouw te horen die naar hem toewaaide over het gras, maar een nieuwe lichting springers leidde hem af. Hij hief zijn beide armen op en liet het schepblad als een moker neerkomen.

Jochem werkte nog even flink door maar de spieren in zijn armen begonnen te branden waardoor zijn slagen aan kracht verloren. Hij strekte zijn rug en plantte de schop in de grond vlak naast zijn met bloed bespatte klompen. Tevreden liet hij zijn blik over het slagveld gaan en vond dat hij een kop koffie verdiend had. Zijn klompen veegde hij schoon aan een paar graspollen waarna hij omhoog liep en het grasveld overstak naar het terras.

Jochems’ eerste gedachte was dat er een mand met wasgoed op de tegels was omgekieperd. Maar dichterbij herkende hij het felroze van haar shirt. Hij schopte zijn klompen uit en zette het op een lopen. Hij knielde bij Elizabeth neer. 

‘Liefje hoor je mij?’ Haar gezicht en handen waren onherkenbaar opgezwollen, net als haar voeten in de nu veel te kleine sandalen. De epi-pen! In een paar seconden was hij bij de keukenla en pakte de spuit. Met trillende vingers draaide hij de veiligheidsknop eraf en hurkte naast haar terwijl hij de pen door haar broek heen in haar dij drukte. Na de klik tien seconden vasthouden. Daarna trok hij hem eruit. Zijn vingers tastten naar haar pols, konden geen hartslag vinden. Hartmassage. Hij drukte haar borstkas al tellend steeds opnieuw naar beneden. Perste zijn lippen op de hare om zijn adem in te blazen. Haar lichaam bleef onverschillig onder zijn handen. ‘Kom op, Elizabeth!’ Verbeten ging Jochem door. Hij voelde zijn armen niet meer. Telde verkeerd, begon opnieuw, in een steeds dwingender ritme. Hij vloog naar binnen om de telefoon te halen en belde 112 terwijl hij met één hand haar borstbeen naar beneden drukte. Zijn eigen hart ging als een dolle te keer en het kostte hem moeite om normale zinnen te formuleren.

‘Snel. Korianderstraat 5. Mijn vrouw is in shock door wespensteek. We zijn in de achtertuin. Kom!’ Hij smeet de telefoon van zich af en vervolgde met twee handen de reanimatie totdat de sirenes aan kwamen loeien en de ambulanceverpleegkundigen langs de zijkant van het huis de tuin in renden. Jochem liet zich opzij duwen terwijl de broeder zijn spoedkoffertje opende, T-shirt en bh doorknipte en Elizabeth met plakkers aansloot op de monitor. Zijn vrouwelijke collega knielde op de tegels en bracht een infuus in, waarbij ze even moest zoeken naar een goede ader in de opgezette arm. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg ze.

‘Ze is allergisch voor wespen’, bracht Jochem uit, ‘ik heb de epi-pen gebruikt maar ze was al in shock.’ Bevend over zijn hele lichaam zat hij op de tegels te kijken naar de twee mensen die Elizabeth probeerden te redden. Hun rust en efficiënte manier van werken, kalmeerde hem wat. Het tafereel had iets onwerkelijks alsof hij naar een film keek. Het móest goed komen! Dat was de enige oplossing die telde. Toen de verpleegkundigen elkaar aankeken en hun werkzaamheden staakten, schreeuwde Jochem: ‘Niet stoppen!’ Maar er kwam geen geluid uit zijn mond.

De vrouw stond op en liep naar hem toe. Ze legde een hand op zijn schouder.

‘Het spijt ons heel erg, meneer, maar uw vrouw was al gestorven. Er is geen hartslag meer, en ze reageert ook niet meer op de adrenaline via het infuus.’

Jochem hoorde de woorden en dook in elkaar alsof het kogels waren die hij wilde ontwijken. De verpleegkundige hielp hem overeind en leidde hem naar een tuinstoel, waar hij verdoofd op neerzakte.

‘Kan ik iets voor u doen? Iemand bellen die u gezelschap kan houden?’

Hij groef in zijn brein maar kon niemand bedenken. Het was altijd zij tweeën geweest. Samen tegen de wereld.

Jochem keek naar zijn handen, die werkeloos op zijn knieën lagen. De huid verweerd van het werken in de buitenlucht. Eeltige handpalmen. Ze waren nu vurig en pijnlijk, alsof de opperhuid er afgeschraapt was. Hij keek er met groeiende afkeer naar. Het besef daalde in en drukte op zijn borst. Dit waren de handen die Elizabeth tot leven hadden moeten wekken. De handen die niet op tijd waren geweest omdat ze zo nodig moesten doden.

Hij staarde voor zich uit en zag ze ongehinderd tussen de grassprieten bewegen, de overlevenden van het slagveld. Ze waren al vlakbij het terras waar de ambulanceverpleegkundigen bezig waren om Elizabeth op een brancard te leggen. Jochem slikte en voelde de haat en het verdriet hoog opvlammen in zijn keel. De etters. Wegvagen wilde hij ze. Ze hoorden hier niet. Zo dicht bij Elizabeth die niet meer kon vluchten. Maar alle energie was uit hem weggevloeid. Met lede ogen moest hij toezien hoe de eerste kikker met een triomfantelijk sprongetje de tegels ophipte.



Roelie Prins(1956) is bemiddelingsmedewerker bij een gastouderbureau. Zij schrijft voornamelijk proza. Twee kerstverhalen zijn gepubliceerd door uitgeverij Boekencentrum in Verzamelbundels. Verder is zij schrijfster van enkele Junior Informatieboekjes van Wolters Noordhoff.



Shortlist oktober 2019
Joris van Os - Het Antiquariaat dat er moest zijn 
Pieter Drift - Pleisters en paracetamol
Joris Denoo - Darwin, geen leven
Roelie Prins - Opdondertjes in het gras
Marieke Jongejan - De verpester




Longlist oktober 2019
Joris van Os - Het Antiquariaat dat er moest zijn 
Sandrijn Swarts - Mevrouw Kaspers 
René Turk - Het bloed door mijn aderen 
Les Moef - Poging 35 
Peter Mabelus - De dood van een schrijver 
Thomas Haghenbeek - Hetty's trofee 
Romeo Mazzei - Kruispunt 
Pieter Drift - Pleisters en paracetamol 
Carolina Mathews - Bloedzusters 
Ivonne Wilken - Een tweede kans 
Joris Denoo - Darwin, geen leven 
Roelie Prins - Opdondertjes in het gras 
Sanne Koster - Afscheid nemen bestaat niet 
Renate Marlis - Apie 
Marieke Jongejan - De verpester 
Annette Akkerman - Wachten op een weerzien 
Gerard Moer - Sleur


Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!