Juni 2020



Winnaar juni 2020

Lieve kleinkinderen
Robert Kruzdlo

 
Lieve kleinkinderen,  voorgelezen door Marc Graetz

Lieve kleinkinderen,

In de achterkamer, midden op het dressoir stond op een door moeder gehaakt kleed, een enorme vissenkom. In die vissenkom zwom een Japanse vis met een mensengezicht, de ‘hemelkijker’ en, …die vis was ik. Ik keek vanuit die vissenkom, hoe vader elke dag een Romeo y Julieta sigaar rookte, terwijl hij de courant las. Hoe moeder zich ergerde en nooit een echt gesprek met vader voeren kon. Hooguit korte zinnen en als de zin té lang werd, vader meteen op de grammaticale uitspraak reageerde: een n vergeten uit te spreken, syntaxis en haar Zeeuwse o. Moeder, zonder dat vader dat zag verbeet zich in het haken en breien: ze breide wollen onderbroeken. 

De oorlog was een paar maanden voorbij en het strand lag bezaaid met de anti-tank obstakels. Toen waren er nog geen toeristen, niet eens de in klederdracht getooide dorpsbewoners, op het strand. Na schooltijd ging ik meestal alleen zwemmen. Paalhoofd 12, tussen de rijen paalhoofden waar de golven tussendoor spoelden, dat was mijn plek: de hemel op aarde -als het niet waar was- beleefde ik mijn mooiste tijd van mijn jeugd. Tot ik op een dag, in de verte, Digee zag met zijn hondenkar, schelpen en garnalen scheppend.

Digee, had een kunststof neus. De plastic neus was op een ingenieuze manier aan zijn bril bevestigd. Als hij zijn bril afzette, zette hij ook zijn neus af. Als hij zijn bril afzet is dat om zijn neus van binnen te reinigen. Hij kan niet zonder neus, wel zonder bril. Bril en neus zijn onafscheidelijk. De glazen van zijn bril waren groezelig dat ik bijna zijn ogen niet zag. Hij moet nodig een andere bril hebben, maar daar zag hij tegenop: hij moet dan een paar dagen zijn neus missen. Geld voor twee neuzen had hij niet. Digees gezicht is gekerfd en zijn schedel vertoont oneffenheden en een ander ontsierde uitwas waren zijn oren. Te grote oren. Het liefst hield hij zich doof. De hondenkar volgeladen met schelpen, brengt hij elke dag naar het dorp, om wandel- en tuinpaden aan te leggen of opnieuw te bedekken met verse schelpen en, zonder iets te zeggen, af te rekenen op het gemeentehuis. De frisse garnalen gingen naar bar-café-biljart Tramzicht op de markt. 

Digee stond, tussen de hoge oprijzende zwarte palen vol mosselen, voorovergebogen over een jong meisje. Haar gezichtje was geschaafd en beschadigd. Groezelig haar dat als adders, in strengen rond haar gezicht gekronkeld zat en blauwige, kapotte lippen. Om mij te vergewissen en tegen mijn zin in, keek ik nog één keer. Digee zweette hevig. Toen hij zijn bril afzette om het zweet van zijn voorhoofd te vegen, zag ik hoe akelig groot het gat in zijn gezicht was. Ik sloot mijn ogen, draaide mij om en deed alsof het mij niets uitmaakte: dat jij zo lelijk bent, …dacht ik.

Vanuit mijn ooghoeken zag ik dat er een golf aan kwam rollen. Woest en hoger dan normaal, schuimend sleurde de golf het kind terug naar zee. Digee rende het kind dat in de golven dreigde te verdwijnen achterna. Hij viel en vatte, naar een aantal misgrijpen, het kind bij haar jurkje en met zijn grote brede garnalenschep sleepte hij het kind uit de zuigende zee, terug, hogerop het strand. Ineens begon hij hysterisch te schreeuwen en te schelden: die rotmoffen, het is de schuld van…, het prikkeldraad in zee, brieste hij. Hij kwam met grote stappen op mij toegelopen, zette zijn neus recht en snauwde dat ik naar huis moest gaan. Weg wezen jij en vergeet wat je gezien hebt, het is niet goed voor een jongen dit te motten zien. Rond zijn pols hing een zakhorloge. Ik wist, wat ik gezien had en deze gebeurtenis nooit aan iemand vertellen kon. Ik zat benauwd, gevangen in een tussengebied: plaats waar eeuwige stilte heerst. 

Ik moest Digee helpen en rende over het strand, door de duinpannen en helmgras, dat pijnlijk langs mijn benen striemde, over het schelpenpad terug naar het dorp en, waar ik op blote voeten bij het gemeentehuis aankwam. In het gemeentehuis was er altijd wel iemand die helpen kon. Een vrouw was de hal aan het dweilen. Ik riep om hulp, schreeuwde, weet niet wat en uiteindelijk dat er een meisje op het strand bij paalhoofd 12 gevonden was en dat Digee alleen, niet wist wat hij ermee moest aanvangen. De vrouw keek mij aan en in haar ogen kwamen twee edelsteenachtige lichtjes. Ze zei niets. Pakte de dweil uit de emmer sop en terwijl zij de dweil begon uit te knijpen: kun jij met je rode kop niet je broek en hemd aan doen als je hier binnenkomt? Plotseling liet ze de dweil op de grond vallen. Grommend liet ze mij achter. Alleen, in de door groene zeep gesopte hal achtergebleven was, voelde ik mij naakt en rende terug naar de duinen. Op de hoogste duin zag ik in de verte, voorbij het laatste huisje van het dorp, de veldwachter op zijn fiets aankomen. Hij trapte krakend de pedalen rond, zijn sabel onder zijn snelbinder en zonder pet.

Digees neus had hij in de oorlog verloren, toen hij op strooptocht was. Er was iets ontploft. Misschien een handgranaat onder een van de houten wielen, van zijn schelpenkar. Hij had geluk, had vader gezegd. Een scherf had zijn neus geraakt. De handgranaat was van Amerikaans makelarij en niet Duits.

Digee vond in die tijd dagelijks handgranaten, kogels, helmen, geweren, uit de Tweede Wereldoorlog, maar er was nog nooit zoiets gebeurd als je neus verliezen. De ontploffing was tot in de verre omtrek te horen geweest. Men wist meteen dat het Digee moest zijn.

In de Zeeuwse-courant had ik een foto van Digee afgedrukt gezien en mijn ouders, vooral vader zou geen enkele oor hebben voor mijn persoonlijk verhaal: het was hun te min. Ze hadden liever dat ik nooit meer in de buurt van Digee kwam en al helemaal niet betrokken zou zijn met dit soort werkelijk, zonderlinge verhaal. Dus trok ik mij terug in mijn vissenkom. Heb het er maar nooit meer over, zei vader terloops en gaf de vis zijn dagelijkse portie. Waar is je zakhorloge vroeg moeder, die met haar breiwerk en thee de kamer was binnengekomen? Ik hapte naar lucht.

De volgende dagen kon de zee ieder moment uiteenspatten, zo hard prikte de zon met haar stralen in zee. Zij leek van kristal. Achter de schetterende horizon ligt het hemelrijk. Ik kijk richting paalhoofd 12, maar ren de andere kant op. Zover ik durf, weer een eindje verder, zwem ik zee inwaarts. In het koele zeewater ben ik eindelijk verlost van de warmte of landhitte. Ik zwem tot de kille onderstroom aan mijn benen trekt. Ik schrik. Drijvend op mijn rug overzie ik de kilometerslange schrale begroeide van de duinen die, bezaaid zijn met scheef weggezakte bunkers uit de Tweede Wereldoorlog. Het zijn de kleuren van Mondriaan, een kopie van de schilder hangt in de keuken: mama houdt van de kleuren. Ik tuur minutenlang naar de blauwe hemel en kijk zo ver ik kan, tot er een waas voor mijn ogen komt. Als een foetus, een vis? dobber ik op zee. De zee en ik. Ik en de zee. Ik duik en blijf zo lang ik kan onder water: mijn oren zijn mijn kieuwen. Snakkend naar adem wacht ik tot ik weer kan zien: er is niemand op het strand, nergens een schim tussen of op de duinen. Als een vis kom ik aan land. Naakt ren ik terug naar mijn kleren. 

Zo gaan de dagen en weken voorbij. De toom van de vloedlijn is koel, het zeewater fonkelt vol overgave en vloed en eb volgen de wetten van de zon en de maan. Alsof er niets gebeurd is. Het enige geluid is van de branding, haar pedant kort blondkrullend zeeschuim. Als de golf gebroken, met een zucht, krachteloos over het ribbelige strand uitrolt, verdwijnt het in het zand, alleen wat vlokkenschuim blijft achter, troost ik mij? Als ik tussen het helmgras wakker schrik, hoor ik de kerkklok, zeven slagen slaan. Om zeven uur moet ik altijd thuis zijn, gedoucht en aangekleed, klaar voor aan tafel te gaan. Door de innerlijke stilte, sip, ben ik de tijd vergeten. Elke dag rond deze tijd- waarin de vogels niet meer fluiten, de wind even gaat liggen en de zee tot rust komt, zal daarna alles weer beginnen te leven. Dan steekt er een landbries op, krult de zee wilder haar zee-manen en komen de nachtvogel, vleermuizen, de uil en de sterren terug. Als ik de zee niet had gehad, wat dan?

Als ik aan tafel plaatsneem, zijn vader en moeder nog op hun eigen kamer. Ik hoor gemompel, gehaast komen ze de trap af en ik durf niet op te kijken. De vis loert de kamer in.

Vader bidt en slaat een kruis, kijkt mij doordringend aan, zegt niets. Ik lepel mijn soep. Dan ineens: je gaat niet meer in de buurt van paalhoofd 12 zwemmen. Ik kijk vader aan en slik. Ik weet wat hij bedoelt. Het is de schuld van Digee. Alsof er een wak komt in mijn hart: je praat hier nooit over. Ik knik. Alsof ijs dat breekt kijkt moeder vader aan. De stilte, doet mijn hart vacuümtrekken, …en dat duurt te lang. Door te veel fysische ontreddering wil ik opstaan. Maar ik kan het niet. Welke schuld, wil ik vader vragen, wie is hier de schuldige? Moeder wil iets zeggen, had willen vragen of vader weer eens mo-se-le plukken zal, bij paalhoofd 12, maar vader had haar onderbroken en gezegd: mosselen? Ze brengt haastig haar servet naar haar mond. Tussen mijn kaken zit een prop katoen. Dan huilt vader. Ik heb hem nooit zien huilen en onderwijl zijn kinderlijk gesnik aanzwelt kijk ik naar de vis… . Moeder rent naar de gang en belt iemand. Voor ik naar mijn kamer wil zie ik, dat de vis op de bodem van de vissenkom ligt. Vader staat zwaar geleund tegen het dressoir en voorovergebogen boven de vissenkom zie ik zijn schouders rillen van… . 

Moordenaar, zeg ik, nee…, hoor die stem is niet van mij. Buiten slaat de dorpsomroeper en lijkdienaar Provoost op de gong: vanaf morgen mogen de Duitse toeristen weer terugkomen.

Jullie liefhebbende opa.


Robert Kruzdlo woont in Spanje en is kunstenaar en schrijver van het boek TUSSENMENS. Zie robertkruzdlo.com voor meer van zijn werk,

Shortlist juni 2020

  • J J Hendriks - Het massagraf 
  • Martijn van Bruggen - De rollen omgedraaid 
  • Mark de Groot - Siegfried 
  • Nancy Bastiaans - Gorgonzola 
  • Robert Kruzdlo - Lieve kleinkinderen 

Longlist juni 2020

Hieronder staat de longlist van juni 2020.
Sta je niet op de longlist? Laat dat je alsjeblieft niet tegenhouden om door te gaan met schrijven. Bedenk dat verhalen lezen een subjectief proces is en dat de juryleden ook maar mensen zijn. 

  • Edith Eggenkamp - Marie in the garden 
  • J J Hendriks - Het massagraf 
  • Julie Mooren - Als je wegkijkt 
  • Rick Groenhart - Twee is genoeg, drie is teveel 
  • Melody Arps - Weten zonder wil 
  • Martijn van Bruggen - De rollen omgedraaid 
  • Tim van den Dries - Botervogels 
  • Hennie Huijgens - MS Wilma 
  • Mark de Groot - Siegfried 
  • Janine Vette - Kamer 207 
  • Pieter Drift - De jongen op de wc 
  • Jaap Ferwerda - Katten 
  • Frans van der Eem - Dubbelspel 
  • Marceline de Waard - Bloemen op vrijdag 
  • Yoica Van Den Bremt - Zusterliefde 
  • Willem Olierook - Hans en ik 
  • Anka Hashin - De terugkeer 
  • Cecile Koops - De Getuige 
  • Nancy Bastiaans - Gorgonzola 
  • Barbara Joustra - donderwolk 
  • Erik van der Velden - Interview met de schrijver 
  • Greet Niederlander - Logboek: Marstijd 24-17-0011 (Aardetijd: 2113) 
  • Marlou Janssen - Het Labyrint 
  • Beer Boneschansker - De Toonkamer 
  • Robert Kruzdlo - Lieve kleinkinderen 
  • Eelco Visser - Het lot 

Reacties

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!