Februari 2021



Winnaar februari 2021


Achiel gaat voor goud
Emile Jans

 
Achiel gaat voor goud,  voorgelezen door Marc Graetz

Het duurde drie minuten tot er bloed uit zijn knokkels sijpelde. Achiel schopte keihard tegen wat resterende plinten en bonkte vervolgens met beide vuisten op het afbladderende behang. Daarbij huilde hij smartelijker dan hij ooit gehuild had.

Twee weken eerder. Donderdagvoormiddag.
Of de wethouder cultuur het zou goedkeuren wist Achiel niet maar hij liet zich de aanstekelijke melodie welgevallen. In bibliotheken wordt doorgaans geen muziek ten gehore gebracht, Gerda had het evenwel bestaan een platenspeler onder de balie te plaatsen. Achiel herkende de meezinger en genoot van het refrein waarin de Wielewalen “Van boven naar beneden en op en neer en heen en weer het eerste woord zegt altijd meer en op en neer en nog een keer“ kweelden. Het apparaat speelde net hard genoeg opdat de muziek hoorbaar zou zijn binnen de onmiddellijke omgeving van het onthaal. Eens je de leesruimten betrad hoorde je geen noot meer. Het mocht niet maar niemand zei er wat van. Haar baas? Die kon weldra de pot op maar hij wist het nog niet.

“Deze breng ik terug Gerda, goed boek,” zei Achiel en deponeerde met een nerveus gebaar en een irriterend bokkenlachje “Kleiner Mann, was nun?” op de balie, een vertaalde roman oorspronkelijk van Fallada. Gerda had er sinds de ochtend goedgemutst bijgelopen, knikte nog even blijmoedig maar nam dan koel het boek in beslag. Ze schoof zijn lidkaart over een electronisch oog en registreerde de teruggave. Dan gaf ze de kaart terug met een blik die dromerig wegkeek naar de reismagazines die ze daarstraks even verderop in de leeszaal had staan herschikken nadat er gisteren een vierde klas op bezoek geweest was. Nu zat er geen kat.

Voor deze saaie stumperd had ze geen gesprek veil, geen warmte te koop, geen begrip voorhanden. Sinds kort kon ze dat voor weinig lieden hier te lande nog opbrengen. Waarom zou ze nog? Bovendien is een bib geen disco, al dachten die belhamels van gisteren daar anders over.

“Papierke hebben?” vroeg ze, hem met haar grote blauwe ogen onverschilliger bekijkend dan een ijsbeer een wolkenkrabber. Sinds kort was ze van een hogere orde, een nog hogere orde. Een penthouse, stel je voor. Een glas witte wijn op het terras met in de verte een voorbijstomend cruiseschip, zou er een bib aan boord zijn?

“Nee nee Gerda, ik vertrouw u helemaal, het zou mij verwonderen moest gij mij daarvoor nog een rappel sturen. Daarvoor niet, hihi Gerda, een rappel moogt ge mij altijd sturen maar niet voor een boe…”

Gerda had zich al omgedraaid in haar roterend zitje en tokkelde op haar smartphone. Het welbehagen was terug. Op het dertigste met uitzicht op de Straat Cook? Nogal wat anders dan een oud herenhuis in de Kluizenaarsteeg op nummer 95 met achteruitzicht op een park vol bejaarden die hun hond uitlieten! Achiel bleef secondenlang naar haar kijken en registreerde zachte blonde lokken, een Rubensiaans figuur dat er mocht wezen en een te lange, donkerblauwe rok. Meer kon hij niet zien en meer zou hij nooit van haar te zien krijgen. Dat wilde hij wel maar hoe zou hem dat ooit lukken? Gerda woonde tweehonderd meter verderop in zijn straat, was een olijk ogende dame van zesenvijftig met volwassen kinderen het huis uit en getrouwd met Benny, een noeste baas van een bouwbedrijfje met twee arbeiders die zich het apelazerus werkte. Hij wel.

Achiel schuifelde van rayon tot rayon, welk genre hij ditmaal zou verkiezen kon hem geen barst schelen. Achiel kwam hier alleen om Gerda te zien, het éne boek dat hij wekelijks ontleende las hij zelfs niet altijd maar in zijn keukentje tekende hij op de weekkalender aan de muur elke donderdag een hartje in het vakje van de volgende donderdag. In het hartje plaatste hij dan een sierlijke, vuurrode hoofdletter G. Met uitroepteken! Achiel hoefde dat geheugensteuntje niet eens te plaatsen, hoe zou hij de dag kunnen vergeten waarop hij Gerda al een week had moeten missen? Al mijmerend over wat nooit zou kunnen zijn was hij aanbeland in een rij met geschiedenisboeken. Achiel koos zijn boek altijd onwillekeurig. Er stak er één vijf centimeter uit, zeker nog niet lang teruggebracht. Dat griste hij mee. Kwestie van tenminste een héél klein beetje een héél kleine keuze gemaakt te hebben. Hij bekeek niet eens de titel en schuifelde terug naar Gerda. Die zat nog steeds met haar rug naar hem toe. Waar haar lange haren op haar rug eindigden zou zich waarschijnlijk op dezelfde hoogte het haakje van haar beha bevinden, dacht Achiel maar verwierp die onzedige gedachte.

Gerda zat in haar telefoon te praten en sloeg een blonde lok achterover: “Wellington is de hoofdstad, wist je dat niet? Veel brouwerijen daar, je zal niks vloeibaars tekort komen, ja ja hihi daarom zei ik het, tot straks scoubidou!” Ze drukte op een knopje en draaide zich om omdat ze hem had horen komen aanschuifelen. Achiel keek gemelijk naar haar, zo hoorde ze hier niet te zitten: ze had drie knoopjes van haar zwarte blouson losgemaakt, midden in haar roterende beweging kon hij niet naast de golving van verhevenheden kijken. De verplaatsing van gewelfde heuvels waartussen een blikwinnende kloof viel stil en Achiel deponeerde het boek op de toog. Dan pas bekeek hij de titel: ”Soldatenbrieven naar de heimat”, verzameld door Kalle Reichtum en vertaald door Arne Muiden. Achiel haalde zijn schouders op maar deed dit onopvallend opdat Gerda het niet zou merken. Ze gunde hem geen blik, pakte het boek beet en wreef over de onderkant van haar onderste lip terwijl ze heel even met haar ogen knipperde. Achiel genoot van haar aanblik, hij gnuifde bij elk van haar bewegingen, deze luttele tijdsspanne was het hoogtepunt van zijn week. Ze scande de barcode nadat ze zijn lidkaart voor het rode oog vliegensvlug heen en weer gezwierd had. Achiel bewonderde haar gemanicuurde helgroene nagels en vroeg zich af hoe schoonheidsspecialistes het bestonden op nog geen vierkante centimeter een slang afgebeeld te krijgen.

“Zo zou je mijn ding ook eens mogen vastpakken, op en neer en heen en weer en op en neer en nog een keer,” dacht Achiel stoutweg maar wat hij zei klonk beschaafder: ”Leest u zelf ook eh… geschiedenisboeken Gerda?”

Nu keek ze voor het eerst recht in zijn ogen. Kneep ze die samen of beeldde hij zich dat in? Haar woorden hadden in elk geval het equivalent van inslaand repeteervuur:“Wij adviseren en registreren en wij ruimen op, wij helpen bezoekers boeken vinden en wij zorgen hier voor orde en netheid maar wij geven nooit commentaar op boeken, schrijvers of uitgevers. Wij delen alleen mee wat er in de computer staat. Zo zit dat, mijnheer Achiel! En o ja, wij plaatsen teruggebrachte werken weer in de rij!”

Die zat, Achiel voelde zich alsof hij haar ongewild naakt gezien had. Zwijgen is goud. Een tête-à-tête over literatuur zat er niet in, voor de zoveelste keer besloot Achiel haar uit zijn hoofd te zetten maar voor de zoveelste keer wist hij dat hij dat niet zou kunnen. Het menselijk gemoed was een inktvis waarvan je niet elke tentakel altijd onder controle had. Belezen kon Achiel zich niet noemen maar hier en daar had hij waarheden opgepikt die op hemzelf van toepassing waren. Als krakkemikkige senior zou hij Gerda nooit kunnen verleiden maar wat zei James Bond ooit? “Never say never again!”

Wanneer Achiel thuiskwam van zijn liefdesdémarche zoals hij het bij zichzelf noemde, plaatste hij het ontleende boek steevast op de Assendelfter kast in de leefkamer, boven de neplade met de in het hout gekerfde rebus en een spreuk. De kast was het enige meubel van waarde in huis, waardoor hij de plaats die het boek kreeg als zijn stiekeme eerbetoon aan Gerda beschouwde. Vandaag zou het niet dadelijk de kast sieren, Gerda had iets persoonlijks tegen hem gezegd, een zinnetje als een strohalm maar met de kracht van een magneet. “Wij plaatsen teruggebrachte werken weer in de rij”! Hij had er nooit bij stilgestaan maar nu besefte hij dat Gerda dus ook dit boek in haar handen gehad had, haar slanke handen met de gemanicuurde nagels. Had hij het zich ingebeeld of had ze echt heel even met haar handpalm over het kaft gewreven, vlak voor ze het hem na de scan overhandigde? Hij wist dat hij zich van alles inbeeldde wat Gerda betrof maar desalniettemin koesterde hij die gedachte als een jachttrofee overhandigd door de knapste jonkvrouw.

Hij stelde zijn middagdutje uit. Na zijn slaatje van witloof, tomaten en een komkommer zette hij zich in zijn leeshoek. In een hoek van de leefkamer stond een clubfauteuil met scheuren in het zitvlak en loshangende flappen versleten leder aan de zijkanten. Genietend streelde hij het boek, net als haar handen het misschien even zouden geaaid hebben bij het terugzetten. Waarom zou ze? Omdat ze van boeken hield, dedju! Hij rook aan het kaft als om haar geur op te snuiven, hij zou zo lang mogelijk doen over het lezen, hij zou de bladzijden niet voelen bij het omslaan, hij zou Gerda voelen.

Het boek bevatte brieven die Duitse soldaten vanuit Nederland naar huis geschreven hadden toen de tweede wereldoorlog ten einde liep maar Achiel las zonder aandacht, voor hem kwam het er alleen op aan zich te nestelen in de sporen van Gerda, als summum van platonisch liefdesgeluk. Tot Feldwebel Narren Ziegel uit Bremerhaven hem in brief nummer zes uit zijn lethargische zweefvlucht haalde: deze sprong eruit! Hij las hem opnieuw omdat hij willekeur voelde, iets deed iets rinkelen, een herkenbare snaar werd beroerd maar hij wist niet wat, nog niet:

“Lieve mama,

Vandaag. Tien oktober 1944: we geven ons straks over, we zullen niet sterven! Goudstaven of kasseistenen, het kan ons niks meer schelen. Verstopt zitten we, na een verkenningstocht (!) terug in ons vechtkot, een kapotgeschoten bankgebouw. In dit stadje in Nederland. Een nederlaag is onafwendbaar. Muur van heldhaftigheid? Van onvoorwaardelijk geloof in je weet wel wie, verdwenen! De grote leider heeft ons bedrogen en wat is hij nu? Kluizenaar in zijn bunker. Steeg in Berlijn hoger dan God. Negenendertig aanvalsplannen per dag bedacht hij, mama. Edekom, dat hij hier maar eens naar de waanzin hier komt kijken maar ik zal leven mama, maak je geen zorgen!

Veel liefs mama en tot ziens, van je zoon Narren.

Edekom, 10 oktober 1944.”

Edekom? Asjemenou! Een brief van een Duitser die hier in hun stad gevochten had, die hier het einde van zijn oorlog had meegemaakt, die het aandurfde de “grote leider” een kluizenaar te noemen ja hem zelfs zwart op wit zij het vanop afstand durfde te beledigen met zijn negendertig aanvalsplannen per dag. Achiel snoof genietend, wat een insteek voor dieper contact met Gerda! Als hij deze passage aan Gerda toonde zou hij misschien eindelijk eens in een ernstig gesprek met haar kunnen komen. Een raakpunt gotsamme! En je wist maar nooit welke rare wendingen een conversatie kon nemen. En je wist zeker nooit wat je van sommige vrouwen onverwacht gedaan kreeg. Hij voelde zijn hart opspringen, zijn ziel begon te zingen en daar had je die Wielewalen weer die door zijn kop kweelden:”Van boven naar beneden en op en neer en heen en weer het eerste woord zegt altijd meer en op en neer en nog een keer…” Achiel leunde achterover, begon met zijn magere lijf zachtjes mee te deinen op de zwoel zwevende tonen en zonk geleidelijk weg in een slaapdronken schimmenrijk waarin een adembenemende Gerda met hem door een welriekend bos wandelde waar de bomen vervangen waren door reuzegrote boeken met helgroen glanzende kaften.

Na een kwartier verzaligd gerdagetob schoot hij abrupt wakker, bevend van in zijn dikke teen tot in zijn nekspieren. Hij wreef zijn ogen uit, schudde zijn hoofd en mummelde slaapdronken:”Van boven naar beneden en op en neer en heen en weer het eerste woord zegt altijd meer…wacht eens …” Terwijl zijn sufheid verdween pakte hij het boek van de vloer en bladerde gejaagd naar de laatste brief die hij gelezen had. Nummer zes. Hij las van elke zin van boven naar beneden alleen het eerste woord en werd witter dan de ogen van een zombie:”Vandaag tien goudstaven verstopt in een muur van de kluizenaar steeg negenendertig Edekom.”

Kluizenaarsteeg negenendertig, dat was hier! Zijn eigen woonst! Nee! Hij sloot zijn ogen en liet de paniek wegebben.

“Ik ga een slapeloze nacht tegemoet”, peinsde hij bedaard, twee minuten later. Hij las de zin nogmaals, nog eens en andermaal. Het verbaasde hem dat hij redelijk denken onderging, ondanks de mogelijke gevolgen van dat eenvoudig gecodeerde bericht. Die nuchterheid moest aan leeftijd te wijten zijn, op je kalende, eenzame zestigste laat je je niet meer zo snel gek maken. Was Narren Ziegel ernstig geweest? Had die Feldwebel, die sergeant deze verborgen mededeling gefantaseerd of niet? Waarom hij ze geplaatst had was duidelijk: als hem iets overkwam zouden zijn nabestaanden tenminste van de schat afweten, al dacht Achiel dat Ziegel die code als niet te onderscheppen geheugensteuntje voor zichzelf had aangebracht. Voor na de oorlog. Hoe echt was die boodschap? Achiel woonde hier al heel zijn leven. Zijn ouders waren arm geboren en weinig rijker gestorven, als iemand ooit dat goud was komen opeisen zou het gezin nooit in dit schamele niemendalletje zijn blijven wonen. Wat te doen? Wat kon hij doen? Niksmendalle kon hij doen. Voorlopig. Achiel besloot te proberen er een nachtje over te slapen, de ochtend zou raad brengen.

De ochtend bracht geen raad omdat de nacht geen rust had willen baren. Achiel vocht die nacht tegen windmolens van onzekerheid met wieken die twijfel verspreidden. Hij kon zijn ouderlijk huisje toch niet afbreken? En stel dat Narren hier op nummer negenendertig tien goudstaven had weten in te metselen, hoe was hij daarin geslaagd in volle oorlogsgeweld? Reken maar dat ze er hier in Edekom ook niet mee gelachen hadden, geallieerden noch Duitsers! Van waar dat goud kwam had wel geen belang meer, zelfs als Ziegel het ontvreemd had uit een stukgeschoten bankkluis waren de feiten verjaard. Wat in Achiel zijn huis lag was van Achiel. Maar leefde hij hier dan al heel zijn leven in armzalige soberheid, op centimeters van een fortuin? Hoe zou hij ooit te weten kunnen komen of die brief authentiek was? Gerda! Gerda zou dat weten! Een bibliothecaresse kon dat alleszins opzoeken! Maar wacht! Gerda had niet langer dan gisteren gezegd dat ze nooit informatie gaf over dat soort dingen, hij zou zijn vraag verbloemd moeten stellen, vodka! Hij had vodka nodig.

“Wie weet kan ik binnenkort die distilleerderij zelf kopen”, dacht hij vlak voor hij de eerste slok naar binnen klokte. Na zijn eerste glas wist hij al wat hij zou zeggen om van Gerda een afdoend antwoord te ontfutselen. De tweede nacht sliep hij als een roos. Een roos in de tuin van de tsaar.

Op zaterdagochtend legde een roodgewangde Achiel zijn boek quasi onverschillig op de balie van Gerda met de van theatraal geblaas vergezelde vraag of zij dacht dat dit boek bij fictie of non-fictie hoorde. Gerda knipperde tienmaal met haar wenkbrauwen, deed alsof ze gegevens intikte en zei dan:”Non-fictie, nou en of!” om er dan steeds op haar scherm kijkend een beetje hakkelend aan toe te voegen dat “eh…Kalle Reichtum …staat er volgens…eh…zijn biografie wel om bekend eh…de fantast uit te hangen, de fantast, ja dat is het, dat is alles!” Gerda maakte een eind aan het “onderonsje” met hem nog veel leesgenot toe te wensen. Op zijn niet begrijpende blik zag hij dat er zich een schoonheidsrimpel in haar voorhoofd vormde die hem net niet deed zwijmelen. Toen hij wegging wuifde ze hem uit met een handje. Dat had ze nog nooit gedaan. Achiel wandelde in de regen de straat op, zonovergoten als nooit tevoren.

Hij beleefde een week van nagelbijterij, verward denken en af en toe op een muur kloppend als een internist op een borstkas. Alsof een onregelmatige echo hem had kunnen aanduiden waar het goud zat.

Tegen de volgende donderdag had hij een besluit genomen. Hij zou Gerda op de man af vertellen van de brief en vragen of er een deal mogelijk was in samenwerking met haar echtgenoot, de aannemer. Als ze een akkoord maakten over een verdeling tussen sloopkosten en opbrengst, werden ze daar alle drie beter van, toch? Wie wat zou betalen als ze niets vonden, daar durfde Achiel liever nog niet aan denken. Hij ging die dag in elk geval naar de bib met hoop in zijn zakken en tevreden om zijn besluit.

Gerda’s opvolgster heette Mirza, een praatbarak. Mirza vertelde dat die heimelijke Gerda met haar dik gat in de boter gevallen was. Gerda had niemand willen vertellen wat hun was overkomen maar zij en haar man waren sinds vorige maandag geëmigreerd naar Nieuw-Zeeland. Ze hadden een boerderijtje gekocht op het platteland en een penthouse in Wellington. Hoe deden ze het? gromde Mirza. Achiel zweeg. En dacht na. Diep en lang.

Veertiende dag. 
Achiel baalde. Een gedienstige archivaris had hem zopas verzekerd dat hij geen bewonersnamen mocht prijsgeven maar dat het huidige huisnummer 95 van de Kluizenaarsteeg van 1927 tot mei 1992 het nummer 39 had gehad. Donnerwetter blikskaters! Aan die administratieve wijziging van huisnummers van destijds, had Achiel tot gisteren geen moment gedacht. Natuurlijk! Op 95 woonden tot voor kort dus, Gerda en Benny. In hetzelfde pand waar Narren Ziegel in 1944 een bom gestolen goud had verstopt, de oorlogsmisdadiger!

Achiel stond verweesd in zijn leefkamer, zonder goud en zonder Gerda. Hij zette het glas vodka aan zijn lippen en las de spreuk op de Assendelfter kast: ”Vat de tijd en leer de wereld kennen 1676”, woorden die spottend leken te dansen op het ritme van de carnavalskraker van de Wielewalen. Achiel wierp zijn glas tegen de kast aan en zette de fles aan zijn mond tot de drank over zijn kinnebak biggelde.

Het duurde drie minuten tot er bloed uit zijn knokkels sijpelde. Achiel schopte eerst tegen wat resterende plinten en bonkte vervolgens met beide vuisten keihard op het afbladderende behang. Daarbij huilde hij smartelijker dan hij ooit gehuild had.

 

Over de auteur

Emile Jans is een gepensioneerde bankbediende die louter voor zijn plezier schrijft. Hij werkt mee aan regionale tijdschriften met verhalen die doorgaans veel humor en fantasie bevatten.


Shortlist februari 2021

Martijn van Bruggen - Verzin hem een vader 
Emile Jans - Achiel gaat voor goud 
Vincent Felix - Craquelé 
Koen Vanstappen - Prison Break 
Roelof-Jan Rutten - Brief met de hand geschreven 


10 maart publiceren we het winnende verhaal.


***

4 maart 2021

Beste schrijvers, hieronder vinden jullie de longlist van februari 2021

We hebben deze maand 66 verhalen ontvangen en die hebben we met 10 mensen gelezen. Elk verhaal is door minimaal 4 juryleden beoordeeld. De longlist bestaat deze maand uit 21 verhalen.

Aan iedereen die deze maand heeft meegedaan: hartelijk dank voor je inzending! We hebben werkelijk genoten van al het moois dat jullie ons hebben toegestuurd. Het lijkt ook wel of de kwaliteit van de verhalen steeds hoger wordt.

Sta je deze keer niet op de longlist? Laat dat je absoluut niet tegenhouden om door te gaan met schrijven. Schrijven doe je met vallen en opstaan en de beroemdste schrijvers zijn ook vaak genoeg geweigerd.

Sta je er wel op? Van harte gefeliciteerd! Op 8 maart presenteren we de shortlist. 


Longlist februari 2021

De lijst staat op volgorde van binnenkomst.

Selma van Dijk - Goliath 
Erik van der Velden - Bruidsvlucht 
Frank Lubbers - Het meisje dat de zon te fel vond 
Johnny Bollé - Het alternatief 
Marlous van den Hoven - Een valse herinnering 
Cecile Koops - Zussen 
A.J. ter Maaten - De voorbijganger 
Jeroen van der Doef - Amor Fati 
Martijn van Bruggen - Verzin hem een vader 
Pieter Drift - Dreigend ontslag 
Danique van der Rijt-de Ridder - Station Hooghalen 
Emile Jans - Achiel gaat voor goud 
Fay Van Kerckvoorde - Alleen als we samen zijn 
Annette Luycx - Hemel op aarde 
Conny Hoogendoorn - Kiezels 
Bernard Morsink - De stille revolutie 
Frans van der Eem - De laatste lemming 
Roel de Jong - Theofiel kookt 
Vincent Felix - Craquelé 
Koen Vanstappen - Prison Break 
Roelof-Jan Rutten - Brief met de hand geschreven 








Reacties

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!