Juli 2021



Winnaar juli 2021



Hoop

Vincent Felix

 

Door de jaren heen had ik er boeken, horloges, zwembroeken, tandenborstels en punaises gekocht en zelfs een keer maandverband voor een vriendinnetje. Het architectonische hoogtepunt uit de jaren zestig: een winkelcentrum en een station in één groot gebouw. Ik had er treinen gemist, was in het braaksel van zwervers gaan zitten, was vele malen van de trap gevallen en had op een zomeravond woedend een blikje cola naar het hoofd van mijn broer geworpen, omdat hij me geen geld wilde lenen. Een keer had ik er geslapen, te dronken om mijn huissleutel in de voering van mijn jas te vinden. Dat was lang geleden. Al die keren was de doorgang naast de roltrap me niet opgevallen: een smal gangetje met beige geschilderde muren, dat uitliep op een glazen deur waar luxaflex achter hing. Aan de binnenkant was een kaartje tegen het glas geplakt, waarop in gekrulde letters “CRION” was geprint. Besluiteloos stond ik voor de deur, ik kon nog rechtsomkeert maken.

‘Een medische start-up,’ had Rina, de intercedente van het uitzendbureau, me de dag ervoor verteld. Het was maar voor een middag en het verdiende goed. Als alles naar tevredenheid zou gaan, zou ze vaker klusjes voor me hebben. Rina had me doordringend aangekeken.
‘Het is een nieuwe klant van ons, dus doe alsjeblieft je best.’

Gelukkig hoefde ik niet vroeg op te staan, ze verwachtten me pas om twee uur. Toch vroeg ik af wat me bezield had om dat uitzendbureau binnen te lopen. Mijn studie dreigde een fiasco te worden, mijn vriendin was bij me weggelopen en mijn moeder lag op sterven. Ik had die middag beter wat kunnen gamen. Maar omdat ik het nu eenmaal afgesproken had, besloot ik toch maar te gaan. Terwijl ik lopend het Vredenburg overstak, belde mijn broer uit Zuid-Afrika.
‘Ik heb geen tijd,’ zei hij.
‘Tijd voor wat?’
‘Om de hele dag met jullie te bellen. Ik vind het vreselijk wat er aan de hand is, maar ik heb geen tijd.’
Ik hield even in om een fietser te laten passeren.
‘Ik laat het verder aan jullie over,’ ging mijn broer verder, ‘maar ik zat me nog iets af te vragen: is ze donor?’
‘Volgens mij wel,’ antwoordde ik.
‘Daar ben ik het niet mee eens,’ zei hij, vlak voordat hij een tunnel inreed en de verbinding werd verbroken.

En nu stond ik voor die dichte deur waarachter de luxaflex van boven tot beneden gesloten was. Met geen mogelijkheid kon ik naar binnen kijken. Ik pakte het briefje dat Rina me gegeven had. Ik moest me melden bij Daniël Stern. Er was geen bel te bekennen, dus klopte ik voorzichtig op de deur. Geen reactie. Ik bedacht me dat ik later die dag nog langs de apotheek moest voor mijn moeder. Voor elke nieuwe pil kwamen er twee extra pillen bij om de bijwerkingen tegen te gaan. Soms ging ik met twee tassen vol op weg naar haar woning, waar mijn zus voor haar zorgde.

Ik klopte nog een keer. Weer gebeurde er niets. Ik bekeek nog een keer het papiertje met de naam van Stern erop, verfrommelde het en stopte het in mijn zak. In de verte hoorde ik het winkelende publiek, boven me kwam warme lucht uit een rooster. Net toen ik op het punt stond naar huis te gaan, verscheen aan het eind van de gang een tenger meisje met drie grote ordners tegen zich aangedrukt. Haar huid was bleek, haar lippen waren bleek, haar futloze haar was bleek.
‘Goedemorgen,’ zei ik monter.
Het meisje bleef op een paar meter afstand van me staan. Met opgetrokken schouders probeerde ze de ordners in bedwang te houden.
‘Meneer Stern komt zo,’ zei ze. Ook haar stem was bleek.

Na twee operaties, vele chemokuren en bestralingen, was het zover. Mijn moeder was uitbehandeld. Ze ging dood. De vraag was alleen wanneer. Twee weken eerder hadden mijn zus en ik met de oncoloog gesproken. Daarna bracht ik mijn broer in Zuid-Afrika op de hoogte.
‘Dus het kan elk moment gebeurd zijn,’ concludeerde hij.
Hij zei het verschrikkelijk te vinden, maar hoefde verder geen informatie. Als financieel analist was hij gewend aan prognoses.

Nog steeds stonden we in het nauwe gangetje. Het meisje had zich inmiddels schrap gezet tegen de muur, de ordners onder haar kin klemmend. Ze droeg een verwassen spijkerbroek en lichtblauw hemdje. Vlak achter haar renden twee kinderen naar de roltrappen. Plotseling kwam een man in een ruime donkerblauwe regenjas het gangetje ingelopen. In gedachten verzonken zocht hij in zijn jaszak naar zijn sleutels.
Het meisje kuchte. Toen de man opkeek knikte ze in mijn richting.
‘Ah,’ riep hij, ‘daar is onze ondersteuning.’
Hij kwam op me af, en gaf me een te stevige onprettige handdruk. Ondertussen keek hij me met een brede lach doordringend aan. Zijn gebit was hagelwit en gaaf. Zijn tanden leken te groot voor de mond waarin ze geplaatst waren.
‘Stern,’ zei hij. ‘Je komt als geroepen.’
Hij was lang en ademde diep, als om de ander ervan te overtuigen dat hij in de kracht van zijn leven was, maar zijn donkere haar begonnen aan de bakkebaarden grijs te worden en zijn volle wenkbrauwen werden borstelig.

Het was doodstil en stoffig in het kantoortje. Stern deed een stap opzij en zocht op de tast naar een schakelaar. Moeizaam knipperend sloeg een oude tl-buis aan, waarna de ruimte met een vaal geel licht gevuld werd. Het meisje nieste, waarbij ze bijna de mappen uit haar handen liet vallen. Er was geen kast, de muren waren kaal. Naast een oud stalen bureau waren dozen opgestapeld. Verspreid over de vloer lagen kartonnen dossiermappen.
Stern stond met gespreide benen midden in de ruimte en keek op zijn horloge.
‘We hebben boven in het businesscentrum een zaaltje gehuurd. Daarom hebben we jou laten komen. Je moet de telefoon opnemen.’
Hij wees naar het bureau.
‘Daar kun je plaatsnemen. Je zult niet veel gebeld worden, maar als je iemand aan de telefoon krijgt, kan dat belangrijk zijn. Je hoeft alleen te zeggen dat ze teruggebeld worden en hun telefoonnummer op te schrijven. Verder moet je overal afblijven.’
Hij pakte twee mappen van het bureau, knikte naar het meisje, opende de deur en stapte het gangetje in. Het meisje verstevigde haar greep op de drie mappen, keek me nog even aan en volgde hem naar buiten. Met haar voet duwde ze de deur achter zich dicht.

Ik nam plaats achter het bureau, waarop een dichtgeslagen oude laptop lag, met ernaast een telefoon en een al veelvuldig gebruikt opschrijfblok met een potlood. Ik haalde mijn telefoon uit mijn zak en legde die naast de laptop.

Mijn moeder wilde zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Mijn zus zou haar verzorgen. Ik was koerier voor de niet aflatende stroom medicijnen. Als ik binnen kwam, liep ik de woonkamer in en zette de zak met medicijnen op de eettafel. Vaak keek ik even om mij heen in de huiskamer van mijn jeugd. De verkleurde ruggen in de boekenkast, de scheur in het behang, de lege fruitmand. Soms zat ik een tijdje in de rieten stoel naast het raam en keek uit over de straat en de verwaarloosde voortuin.

Ik werd opgeschrikt door het gerinkel van de telefoon.
‘Spreek ik met de heer Stern?’ vroeg een oudere man met een deftige stem.
‘Nee,’ zei ik, ‘u spreekt met een van zijn medewerkers.’
‘Juist,’ articuleerde de man, ‘kunt u aan de heer Stern doorgeven dat ik geen gebruik zal maken van zijn diensten.’
Ik pakte het potlood.
‘Met wie spreek ik?’ vroeg ik.
‘U heeft gesproken met Onno de Jong,’ dicteerde de stem.
Ik noteerde de naam. Aan de andere kant van de lijn hoorde ik mensen zachtjes met elkaar overleggen.
‘Ik geef het door,’ zei ik.
‘En luister eens,’ vervolgde de man, ‘Stern hoeft geen contact meer op te nemen. Is dat duidelijk?’
‘Ik zal het doorgeven,’ zei ik, maar hij had al opgehangen voordat ik was uitgesproken.
Even zat ik confuus achter mijn bureau. Maar direct ging de telefoon weer.
‘Met Bastiaanse, ik vroeg me af of het formulier goed is aangekomen?’
‘Dat weet ik niet,' antwoordde ik, ‘maar als u uw naam en telefoonnummer geeft, dan wordt u zo spoedig mogelijk teruggebeld.’
‘Dat moet dan wel snel gebeuren, mijn vrouw is gisteravond overleden.’
‘Pardon?’ vroeg ik.
‘Mijn vrouw,’ herhaalde Bastiaanse met krakende stem, ‘die is gisteren overleden.’
‘Ah,’ zei ik, ‘ik begrijp het.’
Nadat ik zijn telefoonnummer had genoteerd en het gesprek had beëindigd, legde ik het potlood neer en stond op.
De deur werd geopend en het bleke meisje kwam binnen met een zwarte map onder haar arm.
‘De mensen komen binnen,’ zei ze, ‘ik heb potloden en papier nodig.’
Ze legde de dossiermap op de grond en opende een van de dozen.
‘Misschien is het een idee dat iemand me vertelt wat de bedoeling is,’ zei ik.
Ze keek me aan. Nu zag ik roze sproetjes in haar gezicht, als ziektekiemen verspreid over haar huid.
‘Meneer Stern helpt mensen,’ zei ze.
Ik keek in haar kleurloze ogen.
‘En waarmee helpt hij de mensen dan?’ vroeg ik.
‘Hoop,’ zei ze, ‘meneer Stern geeft mensen hoop.’

Mijn zus en ik zaten aan de keukentafel en belden met mijn broer. Voorzichtig opperde ik de mogelijkheid van euthanasie.
‘Dat is een moeilijke beslissing,’ stelde mijn broer vast, ‘maar ik heb altijd geleerd dat je met het nemen van moeilijke beslissingen niet te lang moet wachten.’
Ondertussen ging mijn moeder met de dag achteruit. Ze kon niet meer lopen, niet meer staan en niet meer zitten. De verzorging werd ook te zwaar voor mijn zus. Op korte termijn zou mijn moeder in een hospice moeten worden ondergebracht.

Het meisje bleek de potloden en papier nodig te hebben voor een quiz.
‘Meneer Stern wil het onderwerp wat verluchtigen,’ zei ze en ze vertrok naar boven.
Weer ging de telefoon. Ik dacht even terug aan de woorden van Stern die me verzekerd had dat ik niet veel gebeld zou worden.
‘Met mevrouw Dors,’ sprak een zachte stem.
‘Dag mevrouw.’
‘Ik bel voor het invriezen.’
Ik kon haar bijna niet verstaan, met kracht drukte ik de hoorn tegen mijn oor.
‘Wat zegt u?’
‘Mijn vraag is,’ haar stem leek van heel ver te komen, ‘vriezen jullie ook huisdieren in?’
‘Huisdieren?’ vroeg ik.
‘Liesje,’ snikte ze, ‘ik laat haar morgen inslapen.’
Ik vermande me, zei haar dat ze teruggebeld zou worden en noteerde haar naam en telefoonnummer.

Mijn moeder bleek nog genoeg bij de tijd om zich over euthanasie uit te spreken.
‘Geen sprake van, ‘piepte ze, ‘dat zou papa nooit goed hebben gevonden.’
Het was even stil, ik dacht aan mijn vader, van wie ik me niet kon voorstellen dat hij een mening over een onderwerp als euthanasie gehad kon hebben.
‘Papa is al twaalf jaar dood,’ probeerde ik, maar volgens mijn zus was mijn moeder alweer te moe.

Met een knal werd de deur opengegooid. Stern stormde naar binnen.
‘De certificaten,’ riep hij. Hij had gerend, het zweet stond op zijn voorhoofd.
Ik stond op en keek hem niet begrijpend aan.
‘De certificaten,’ riep hij nogmaals. ‘Van Heusden komt zo tekenen. Dat is belangrijk. Ik was het helemaal vergeten.’
Hij legde een rode map op mijn bureau.
‘Luister,’ zei hij, ‘zo meteen komt dokter Van Heusden. Die moet deze formulieren tekenen. Zorg dat hij het snel afhandelt. Zeg maar niet dat ik boven bezig ben, anders komt hij nog langs ook.’
Hij draaide zich om en liep naar de deur.
‘Ik werd net gebeld door een mevrouw Dors,’ zei ik, ‘ze vroeg of u ook huisdieren invriest.’
‘Mijn God,’ zei Stern, ‘ik word helemaal gek van dat mens. Ze blijft maar vragen of we haar kat willen invriezen. Ze moet dat beest gewoon laten opzetten. Daar gaan we onze tijd niet aan verdoen.’
Hij opende de deur en snelde door het gangetje naar de roltrap.

Euthanasie was van de baan. Maar er was geen twijfel dat ze snel zou overlijden en we moesten nog een beslissing nemen wat we zouden doen: begraven of cremeren? Mijn zus had het aan mijn moeder gevraagd en die wilde begraven worden. Dat mijn vader gecremeerd was, bleek in dit geval van minder belang te zijn.
‘Zo’n begrafenis is een kostbare zaak,’ zei mijn broer, toen we hem belden, ‘dan komen er priesters en lijkwagens bij, dat gaat ons handenvol geld kosten.’
We kwamen er niet uit.
‘Wat zijn eigenlijk de alternatieven?’ vroeg mijn broer.

Zachtjes werd er tegen het glas van de deur getikt, alsof iemand een geheime boodschap kwam brengen. Voor de deur stond een grote man, met een lichte jas vol donkere vlekken. Hij had zich niet geschoren en ademde moeizaam.
‘Ik kom de rapporten tekenen,’ zei hij.
Ik liet hem binnen. Kreunend ging hij achter mijn bureau zitten.
Als een beambte die de stukken voor regeringsleiders klaar legt, overhandigde ik hem het eerste formulier uit de rode map.
Zwaar ademend begon hij te tekenen. Het leek hem niet te interesseren wat de door hem te tekenen formulieren inhielden. In nog geen twee minuten had hij de stapel doorgewerkt.
‘Zo,’ zei hij, toen hij klaar was, ‘waar is mijn enveloppe?’
Ik pakte de formulieren, deed ze in de rode map en liep naar de deur.
De arts bleef bij het bureau staan en keek om zich heen.
‘Waar is mijn enveloppe?’ herhaalde hij.
‘Ik heb geen idee,’ zei ik, ‘maar ik neem aan dat meneer Stern dat in orde zal maken.’
‘Waar is Stern?’ vroeg de man. ‘De vorige keer was hij er ook al niet, het lijkt of hij me wil ontlopen.’
Ik liep op hem af, spreidde mijn armen en probeerde hem naar de deur te bewegen.
Even voelde ik weerstand bij de man, maar uiteindelijk gaf hij mee.
‘Zeg tegen Stern dat ik het niet meer pik,’ zei hij terwijl hij het gangetje in liep. ‘Ik ben het beu om zijn smerige zaakjes op te knappen.’
Ik knikte en deed de deur dicht.

Ik was net weer achter mijn bureau gaan zitten, toen de telefoon ging.
‘Met mevrouw Mulder, ik wil onze keuze doorgeven.’
‘Juist,’ zei ik, het potlood zoekend, ‘als u een klein momentje heeft.’
‘Wij hebben gekozen voor het hoofd,’ vervolgde ze, ‘wilt u dat aan die vriendelijke meneer Stern doorgeven? Het hele lichaam werd ons toch wat te duur en wij hebben voldoende vertrouwen in de mogelijkheden voor hergebruik van het hoofd.’
Ik noteerde haar naam, met de vermelding dat ze voor het hoofd koos.
‘In het hoofd zitten immers de hersenen,’ verklaarde ze.
‘Ik geef het door,’ zei ik en wilde snel ophangen.
‘Oh wacht,’ zei mevrouw Mulder, ‘wij kiezen voor het jaar 2200. Dan willen we tot leven worden gewekt. En we willen tegelijk terugkomen, dat is belangrijk, zodat we ook weer samen verder kunnen.’
Ik zei dat ik het zou doorgeven en schoof het papiertje van me af.

‘Ik heb iets gevonden,’ riep mijn broer enthousiast, ‘het is resomeren. Volledig nieuw. Dan wordt ze chemisch afgebroken. Ik heb het net opgezocht, er is in Nederland een centrale geopend en omdat het nieuw en experimenteel is, kun je het nu voor een spotprijsje doen.’
Ik zag een grote ketel met een borrelende groene vloeistof voor me.
‘Ik weet het niet,’ zei ik, ‘ik zie er niet zoveel in.’
‘Bij jou is het ook altijd wat,’ schreeuwde mijn broer door de telefoon. ‘Zoek ik uit hoe we dit op een goede manier kunnen afronden, begin jij weer moeilijk te doen.’

De deur ging open en het meisje kwam binnen. Ze begon langzamerhand op een bleek elfje te lijken, verdwaald in een vijandige droom.
‘We zijn boven klaar,’ zei ze met naar voren hangende schouders.
Mijn zus belde. Ik draaide me van het meisje af en nam op.
‘Het duurt niet lang meer,’ zei ze. Ze waren in het ziekenhuis.
‘Het lijkt me beter als je nu komt.’
Mijn broer had ze al op de hoogte gebracht, die was onderweg naar het vliegveld.

‘Die quiz was een geweldig idee,’ riep Stern uit en hij klapte in zijn handen. Met een merkwaardige grimas op zijn gezicht, wrikte hij aan de knoop van zijn stropdas zodat die wat losser kwam te zitten.
‘Ik had nog moeite om die ingenieur af te schudden. Die vent wilde precies weten hoe het werkte. Een lastige figuur. Hendrikse heette die, schrijf maar op, die moeten we afhouden.’
Ik stond op en pakte mijn telefoon.
‘Het spijt me,’ begon ik, ‘maar ik moet gaan.’
Ik wilde naar de deur lopen, maar Stern hield me tegen.
‘Wij gaan nog even naar boven om de spullen te halen,’ zei hij, ‘dus je kunt over vijf minuten weg.’

Ik twijfelde of ik toch weg moest gaan of niet. Mijn moeder lag op sterven, maar Stern moest mijn urenregistratie nog tekenen. Mijn telefoon ging.
‘Is ze dood?’ vroeg mijn broer. Hij zat in de auto, op de achtergrond hoorde ik het razende autoverkeer op de snelweg.
‘Zit je nog niet in het vliegtuig?’ vroeg ik, zijn vraag negerend.
‘Nee, ik moest nog iets afhandelen,’ antwoordde hij.
Daarna werd hij onverstaanbaar door een sirene. Ik hing op en belde mijn zus.
‘Ze is net overleden,’ snikte ze.
‘Ik kom eraan,’ zei ik.

Onderweg naar het ziekenhuis belde ik het uitzendbureau.
‘Hoe ging het vandaag?’ vroeg Rina. ‘Voldeed het een beetje aan je verwachtingen?’

----------------------

Vincent Felix woont in Amstelveen. In zijn vrije tijd schrijft hij verhalen en gedichten.



***

8 juli 2021

Beste schrijvers, hieronder presenteren we de shortlist van juli 2021. 

Waar de verhalen van de longlist allemaal een eindscore van een 7 of hoger hadden, hebben de shortlisters allemaal een 8 of hoger. Toevalligerwijs kwam dat deze maand precies zo uit.

10 juli publiceren we het winnende verhaal en niet lang daarna tevens het XVVDM. Het XVVDM is deze maand afkomstig van de shortlist (dat is niet altijd zo).

Hartelijke groet en tot 10 juli,

-- Maarten van Verhaal van de Maand



Shortlist juli 2021

Op volgorde van binnenkomst.

Megan van Kessel - Onbekend gevaar
Vincent Felix - Hoop
Jan Kloeze - Le bon temps
Petra Mosterman - Op de helling
Annette E. Baylé - Het eerste jaar




***

4 juli 2021

Beste schrijvers, de juryleden zijn nog bezig met het lezen van de laatste verhalen. Dat weerhoudt ons er echter niet van alvast de longlist voor juli 2021 te publiceren.

Er zijn deze maand 63 verhalen ingestuurd die we met 9 juryleden aan het lezen zijn. Verder hebben we een telling gedaan van het totaal aantal verhalen dat we sinds het begin in juni 2019 hebben ontvangen. Dat zijn er maar liefst 1386, geschreven door ca. 600 schrijvers!

Deze maand is het dringen aan de top. Eén van de juryleden zei zelfs: "hoeveel tienen mag ik geven?" Gelukkig zijn onze juryleden het nooit met elkaar eens, waardoor er wel langzamerhand een schifting optreedt. 

Sta je deze keer niet op de longlist? Laat dat je absoluut niet tegenhouden om door te gaan met schrijven. Bedenk dat onze juryleden ook maar mensen zijn en dat lezen een subjectieve ervaring is. Ga door en hou vol!

Sta je er wel op? Dat betekent dat meerdere juryleden jouw verhaal konden waarderen. Van harte gefeliciteerd!

Aan de juryleden: stuur alsjeblieft je laatste cijfers vóór 5 juli 23.59 uur op, anders kunnen we ze niet meer meetellen.

8 juli presenteren we de shortlist.

Hartelijke groet,

-- Maarten van Verhaal van de Maand


Longlist juli 2021

Op volgorde van binnenkomst.

Rinske Tolsma - Iets moois
Hanneke de Hoog - De band
Ralph Dassen - Thomas de Schepper
Frank Lubbers - Kolossus
Hedwig Meesters - De terugval
Claudia Leutscher - In je dromen
Danique van der Rijt-de Ridder - Een zomer van toen
Carla Maaswinkel - Onvoltooid verleden tijd
Megan van Kessel - Onbekend gevaar
Jeroen Corduwener - Youssouf
Hans Lucien Roosen - Vrij
Vincent Felix - Hoop
Jan Kloeze - Le bon temps
Jac Verhoeven - Oog om oog
Anna Visser - Dubbelportret
Petra Mosterman - Op de helling
Annette E. Baylé - Het eerste jaar
Nellie Markus - Roodborstje
Carl Stellweg - Een misverstand over Baudelaire
Loïc Michels - Roofoverval op de fooienpot



***

1 juli 2021

Beste schrijvers,

De negen juryleden zijn druk met het lezen van al het moois dat jullie ons stuurden. We hebben deze maand 63 verhalen mogen ontvangen. 

Op 4 juli verschijnt de longlist. Tot dan!

Hartelijke groet,

-- Maarten van Verhaal van de Maand

Reacties

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!