Februari 2022



Beste schrijvers, hieronder vinden jullie de VvdM-winnaar van februari 2022. 

Let op: we zouden graag weten wat je van onze site vindt. Zou je daarom onze enquête willen invullen? Het kost je niet meer dan 2 minuten en je helpt ons er ontzettend mee. Alvast bedankt!

Wat betreft het winnende verhaal:

De juryleden waren het deze maand niet volledig met elkaar eens. Sommige juryleden houden blijkbaar niet van dit genre, anderen vonden dat het verhaal de aandacht niet voldoende vasthield. Maar de meeste juryleden waren dermate enthousiast dat ze dit verhaal gelijk de allerhoogste cijfers gaven. 

Enkele van de juryoordelen waren:

Jurylid 1:
HS1 is boeiend, je wilt doorlezen. De andere hoofdstukken houden de aandacht niet vast. Cijfer 5.

Jurylid 2:
Dit moet de winnaar zijn. 9.8 wat mij betreft. Wat een fantasie! En wat sterk opgebouwd. Goede inleiding, sterke personages. En mooi teruggepakt.

Jurylid 3:
Het verhaal is heel lang, maar zeer de moeite waard. Ik heb het met veel plezier gelezen, de schrijver weet een magische wereld te creëren die heel natuurlijk aanvoelt. Cijfer: 8.

Jurylid 4:
Veel te veel woorden, maar een topverhaal! Dit zit echt goed in elkaar en weet ondanks het absurde plot tot het einde te boeien en geloofwaardig te zijn. Dit is wat mij betreft de winnaar! Cijfer: 9.

Jurylid 5:
Jeugdverhaal? Sciencefiction? Fantasy? Het heeft van alles wel iets, en is ook het eigen product. Erg mooi gecomponeerd, heerlijke cadans, de conversatie trekt me rap door het verhaal heen. Simpele zinnen gebruikt, mooie kleine emotie, die me vredig stemt. Cijfer 10.

Namens de jury wens ik jullie allemaal veel plezier met lezen en/of luisteren. Marc Graetz heeft veel tijd in de podcast gestopt en ik kan jullie in volle overtuiging zeggen dat het resultaat voortreffelijk is. 

Hartelijke groet en tot volgende keer!

-- Maarten van Verhaal van de Maand



Winnaar februari 2022

De draak die de kat opat

Elmar Otten

 
Luister hierboven naar de podcast die Marc Graetz van het verhaal maakte



1. Nieuwe gasten


Het hotel kondigt altijd aan wanneer het zichzelf gaat verplaatsen. De parketvloer in de lobby attendeert me er meestal als eerste op, wat praktisch is, want daar breng ik het grootste deel van mijn tijd door. Een langgerekte zucht trekt door de planken. Eerst een zucht, daarna gekraak. De muren volgen. Het hotel neemt een diepe, lange teug adem voor de inspanning die gaat volgen.

Heel het hotel is uit hout opgetrokken, van de veranda tot de dikke houten dwarsbalken op de zolder. De zolder is gelukkig niet voor gasten ingericht, ze zouden vermoedelijk voor hun leven vrezen. Inmiddels gewend aan de kuren van mijn onderkomen, heb ik er zelf wel mijn kamer, naast een opslag met de gebruikelijke attributen die bij antieke huizen horen: ongebruikt meubilair, de staande klok, dozen met correspondentie van de vorige eigenaar en een oude grammofoon. Zo een met een koperen hoorn en een zwengel aan de zijkant om het toestel op te winden.

Vlak voor het hotel springt, klinkt het alsof een orkaan alle planken en balken en spanten los wil rukken. Springen is niet het goede woord, want het gebouw verlaat nooit de grond en komt dus ook nooit neer, wat een hele geruststelling is. Het hotel is behoorlijk op leeftijd. Ik schat dat het bijna twee eeuwen terug is opgetrokken. Als gediplomeerd historicus zou ik het exacte jaartal al achterhaald moeten hebben, maar hotelier is een hectisch beroep, zeker in de niche waarin ik opereer.

Wat het hotel doet tijdens een sprong kan ik niet zeggen, het is eenvoudigweg opeens ergens anders. Ik heb wel eens uit een venster gekeken tijdens een sprong, in de hoop meer te begrijpen van het fenomeen. Een vergeefse exercitie. Het vreemde is niet dat het uitzicht van het ene op het andere moment compleet gewijzigd is, maar dat het menselijk brein dit als volstrekt normaal accepteert. Alsof het voor een weidegrond met een groepje wilgen naast een meanderend beekje een zeer alledaagse gebeurtenis is om de ambities ineens te verhogen en te veranderen in een alpien vergezicht.

Het is natuurlijk voorstelbaar dat het slechts mijn eigen geestesgesteldheid is, die het mogelijk maakt met deze merkwaardige gebeurtenissen om te gaan. De vorige eigenaar had er meer moeite mee is mijn vermoeden: hij is gestorven aan een hartstilstand. In ieder geval, een nieuwe plek betekent ook nieuwe gasten. Deze sprong is daarop geen uitzondering.

Nadat het hotel zich geschikt heeft op zijn nieuwe locatie en tot kalmte is gekomen, neem ik mijn plek in achter de balie in de ontvangsthal, draai de punten van mijn snor bij, klop even op het zakje van mijn vest en trek het geheel strak. De snor is van recente datum. Een van mijn vorige gasten klaagde dat mijn gezichtsbeharing niet paste bij de statuur van het etablissement. Een onbeschaamdheid die ik desondanks ten harte heb genomen.

De wind huilt deze bewuste avond rond het pand, zo hard dat ik onmogelijk aankomende voetstappen op de veranda kan horen. Ik richt mijn ogen derhalve op de deur. De klink draait omlaag en met een harde klap zwaait het houten zwaargewicht tegen de deurstopper. Wind en regen smijten twee doorweekte personen de tegelvloer van de hal op. Een bliksemflits etst in grove lijnen het landschap, met mijn deurkozijn als tijdelijke lijst.

“Welkom in hotel Nergensal,” zeg ik tegen mijn nieuwe klandizie, een jonge moeder en haar zoon van een jaar of negen. De moeder draagt een regenjas van matige makelij en in haar hand een omgeklapte paraplu met gebroken baleinen. De jongen een kort jack van leder, met daaronder een korte broek en benen die rood van de kou zijn. Het tweetal staart met opengesperde ogen om zich heen. Ik kom achter de balie vandaan, sluit de deur en biedt aan hun jassen aan te nemen.

Het blijft verbazingwekkend wat een kleine beleefdheid kan doen met de gemoedstoestand van een mens. De moeder kijkt me dankbaar aan, beseffend dat er een einde is gekomen aan hun ontberingen. Ze trekt eerst de jas van haar zoon uit en daarna die van haarzelf. Hun kleding daaronder is even nat.

“Dank u wel, mevrouw, jongeheer,” zeg ik. “Ik zal u gelijk uw kamer wijzen en het bad voor u vol laten lopen. De formaliteiten komen later wel. Heeft u bagage?”

De vrouw schudt haar hoofd, wat me niet verbaast. Mijn gasten dragen zelden bagage bij zich.

“Als u mij wilt volgen?” Ik loop naar de brede trap die naar de eerste etage voert, maar merk dat de vrouw blijft staan. Ze aarzelt even en besluit me dan toch de volgen.

“Geen zorgen over de kamerprijs,” zeg ik monter. “Die is precies goed.”

Ik geef hen een kamer met een groot tweepersoons bed, loop naar de badkamer en draai de kranen open. Het leidingwerk in de muren laat met een metalen bonk en zacht gegons weten de opdracht begrepen te hebben. Zodra het water op temperatuur is, doe ik de stop er in.

“U vindt mij beneden in de lobby, mocht u behoefte hebben aan gezelschap en een warme kom soep bij de open haard.”

De blik van de jongen naar zijn moeder verraadt dat ze mijn aanbod zullen accepteren. De vrouw glimlacht vriendelijk.

“Eerst in bad,” zegt ze tegen de jongen en tegelijk ook tegen mij.

Ik verlaat de kamer en sta mezelf een bescheiden glas gedestilleerd toe, terwijl ik in mijn gebruikelijke fauteuil bij de haard op het tweetal wacht. Ik moet bekennen dat ik hier weleens de nacht doorbreng, vanzelfsprekend alleen als ik geen gasten heb, aangezien dit de plek is waar het hotel, hoe zal ik het verwoorden, dichtbij voelt. Als een oude kameraad met wie het niet nodig is om woorden te wisselen. Elkaars aanwezigheid en de wetenschap dat de ander weet wie je bent, écht bent, en accepteert, is voldoende.


Zo’n drie kwartier later verschijnen moeder en zoon aarzelend in de lobby, met gekamde haren en gekleed in een badjas van het hotel. In hun handen dragen ze elk een bundel natte kleren. Haastig spring ik op uit mijn stoel.

“Ach, hoe onattent van me!” Ik neem de kleren uit handen.

Enigszins beschaamd gebaart de moeder naar hun badjassen. “Kan dit wel zo, in de lobby?” vraagt ze.

Ik wuif haar gêne weg. “Natuurlijk, natuurlijk, ik heb geen andere gasten vandaag. Laat me jullie kleding in het drooghok ophangen. En soep! Ik had soep beloofd. Ga vast bij de haard zitten, ik ben zo weer terug.”

Met twee dampende kommen soep op een dienblad voeg ik me weer bij moeder en zoon. “Het is soep van sperziebonen, met aardappel en spek,” zeg ik, terwijl ik de kommen overhandig. “Eenvoudig maar voedzaam.”

“Precies wat we nodig hebben,” zegt de moeder. De jongen knikt heftig en begint gelijk te eten.

Glimlachend laat ik me in mijn eigen fauteuil zakken en bekijk mijn gasten even. Ze hebben beiden gitzwart haar, nog glimmend van het bad, en dezelfde stevige kaaklijn. De blauwe ogen van de jongen flitsen voortdurend onderzoekend heen en weer door de ruimte. De moeder is behoedzamer en zie ik af en toe peilend mijn kant op kijken.

“Zo, nu we allemaal weer warm en droog zijn, sta me toe me voor te stellen,” zeg ik. “Mijn naam is Douwe, eigenaar van Nergensal.”

De vrouw werkt snel een hap weg en begint met een hand voor haar mond te praten. “Natuurlijk, sorry. Ik ben Charlotte en deze jongeman is mijn zoon Patrick. We zijn zó blij dat we dit hotel gevonden hebben.”

“We waren superverdwaald!” gooit Patrick eruit. “En toen werd het ook nog donker.”

Ik besef dat hij nog niet eerder gesproken heeft.

De moeder glimlacht gegêneerd. “Hij heeft gelijk, vrees ik. Het plan was om vanuit ons huisje – we zijn hier op vakantie - een lange wandeling te maken op de heide, maar we zijn vreselijk de weg kwijt geraakt. We hebben echt uren rondgelopen, terwijl het weer steeds slechter werd. Mijn telefoon heeft ook nul bereik hier.”

“Hmm, ja, dat klinkt vertrouwd,” reageer ik. Ik bezit wel een mobiele telefoon, maar die ligt meestal leeg in een la onder de balie.

Ze gaat verder. “Je krijgt wanhopige ideeën als je zo lang rondloopt, nat tot op je lijf. Ik zag ons al verkleumen vannacht. Je hoopt op een schapenhutje, of een fatsoenlijke boom of een muurtje tegen de wind desnoods, maar er is op deze vlakte helemaal niets.”

“En toen zag ik dit hotel!” zei Patrick. “Toch, mama? Ik zag hem het eerst.”

Charlotte knikt. “Het leek wel een wonder. Zo uit het niets, een warm en knus hotel.”

“Het is geen wonder, mama. Het is magie.”

Ik knik goedkeurend naar de jongen. De moeder kijkt om haar heen, op zoek naar iets herkenbaars.

“Ik ben nu toch wel benieuwd waar we uiteindelijk zijn aanbeland,” zegt ze. “Zijn we ook maar in de buurt van dat ene riviertje, de Ruin?”

“Mevrouw, ik heb werkelijk geen idee,” moet ik antwoorden. “Ik ben hier ook pas net. Dit hotel heeft de neiging om zich op onverwachte momenten te verplaatsen.”

De vrouw begint hartelijk te lachen, maar de jongen roept hard: “Magie!”

“Nou, magie of niet. Ik ben blij dat we vannacht een warm bed hebben. Morgenochtend zoek ik wel uit waar we zijn, als u het me niet wil zeggen.”

“Ik wil het u wel zeggen, maar ik weet het werkelijk niet. Patrick heeft gelijk, dit is een magisch hotel. Het gaat waar het wil.”

“Bent u dan een magiër?” vraagt de jongen.

“Nee, absoluut niet,” antwoord ik serieus en buig me een stukje naar hem toe. “Maar ik heb er wel een gekend. Van hem heb ik het hotel gekregen. Geërfd, moet ik zeggen.”

De vrouw kijkt me onderzoekend aan en begint te gniffelen, alsof ze participeert in vermakelijk complot.

“Nou, dát verhaal willen we wel horen. Nietwaar, Patrick?”

De jongen knikt, trekt zijn benen op zijn stoel in afwachting van het relaas.

“Goed dan, zeg ik. Maar eerst wat de drinken. Wat denken jullie van hete chocola?”




2. Het hotel zonder adres

Eenmaal voorzien van onze warme dranken, zetel ik me weer in mijn fauteuil en blaas de damp van mijn mok. Ik tast even in mijn vestzakje om te controleren dat de inhoud nog veilig is opgeborgen, een gewoonte die ik over de jaren heb opgebouwd.

“Goed, luister. Het verhaal dat ik ga vertellen, gaat over Meneer Pieterse en zijn Winkel voor Kleine Magie. Meneer Pieterse was ooit mijn hospes, moeten jullie weten.”

“Hospes?” vraagt Patrick.

“Ik huurde een kamer bij hem. Meneer Pieterse woonde boven zijn winkel en werkplaats. Hij was klokkenmaker.”

“Echt?” roept de moeder vol ongeloof. “Bestaan er nog mensen die klokkenmaker zijn?”

Ik haal mijn schouders op. Om eerlijk ben ik slecht op de hoogte van de gang van zaken in de bewoonde wereld; het hotel landt zelden op de locaties in stedelijk gebied. “Het verhaal speelt zich alweer even geleden af. Meneer Pieterse zou nu bijna honderd zijn. Toen ik bij hem op kamers zat als jonge student geschiedenis was hij al in de zeventig. Met wat hij aan spaargeld bezat en de inkomsten van de kamerhuur kon hij met pensioen wanneer hij wilde, maar hij hield de winkel open voor de aanspraak. Ik kwam elke middag thee drinken in zijn klokkenmakerij, je kunt je voorstellen dat ik het als geschiedenisliefhebber een fantastische plek vond.

Op een dag, toen ik hem de thee kwam brengen, zag ik mijn hospes met een voor hem ongebruikelijke energie heen en weer lopen.

‘Kom eens mee,’ fluisterde hij opgewonden. ‘Ik moet je wat laten zien.’

Hij nam me mee naar zijn werkbank. Op het houten blad lag het blootgelegde mechaniek van een klok. Met mijn beperkte mechanische kennis kon ik een bladvormig spiraalveertje onderscheiden, enkele koperen tandwielen en de drie wijzers.

‘Het stopt niet,’ zei Meneer Pieterse. Hij klonk alsof hij zichzelf niet kon geloven. ‘Ik heb het mechaniek een week geleden opgewonden, maar het stopt niet.’

Onaangedaan keek ik hem aan.

‘Begrijp je het niet?’ vroeg hij. ‘De veer is allang afgewikkeld, de klok kan met geen mogelijkheid nog lopen.’

Lauwhartig boog ik me over het mechaniek. Techniek had in die tijd werkelijk mijn belangstelling niet en ik had er bovendien geen aanleg voor.

‘Zie je hoe de veer zich helemaal heeft ontspannen?’

Mijn hoofd knikte automatisch, meer uit respect dan uit begrip.

Meneer Pieterse keek me geïntrigeerd aan. ‘Als de veer het raderwerk niet aandrijft, wat dan wel?’”



Voorzichtig neem ik een slok van mijn hete chocola en laat mijn gasten raden.

“Misschien is er een verborgen veer, die de tandwieltjes in beweging houdt?” oppert Charlotte voorzichtig.

Mijn blik glijdt naar de jongen, die er geen moment hoeft na te denken.

“Magie!”

Ik begin te lachen. “Je zult begrijpen dat die gedachte op dat moment nog niet bij me opkwam. Meneer Pieterse was een oude man en ik vreesde dat zijn geest hem in de steek had gelaten. Mijn twijfel kwam pas toen hij me mee trok naar een ander deel van de werkplaats.



‘Er is meer,’ riep hij. Tegen een van de muren hing een slingerklok, met een pendule die statig heen en weer slingerde. De klok tikte tevreden, zo op het oog kon ik er niets vreemds aan ontdekken. Tot meneer Pieterse de wijzerplaat van de klok open klapte. De behuizing was geheel leeg.

‘Deze klok heb ik zes maanden terug aangeschaft vanwege de fraaie behuizing, maar het mechaniek was niets meer waard,’ verklaarde meneer Pieterse. ‘Gisteren heb ik het gedemonteerd. De pendule hangt gewoon aan een spijker aan de muur.’

En inderdaad, zo was het. De pendule slingerde alsof het de normaalste zaak van de wereld was aan de spijker heen en weer. Zelfs met mijn beperkt technisch vernuft besefte ik dat hier geen eenvoudige verklaring voor te vinden was. Ik heb nog een moment overwogen dat meneer Pieterse een streek met me wilde uithalen, maar hij was er de man niet naar.

Meneer Pieterse gaf evenmin een verklaring, hij mompelde slechts: ‘Dat ik dit nog op mijn leeftijd mag meemaken,’ en slofte weg.

Toen ik de volgende dag van mijn colleges op de historische faculteit terugkwam bij de winkel, was een man in een blauwe stofjas in de weer voor de etalage. Het was een mooie lentedag en de man stond fluitend op een ladder nieuwe belettering aan te brengen op de ruit. Hij was al bezig met het laatste woord. ‘Meneer Pieterses Winkel voor Kleine Mag’ las ik. Toen pas drong het tot me door. Magie. Ja, dat moest wel.”



“Ik zei het toch, mama,” merkt Patrick op. Zijn moeder aait hem zacht over zijn bol en glimlacht naar me.



“Magie of niet,” vertel ik verder, “de winkel liep bijzonder slecht. Van binnen zag hij er precies eender uit als voorheen op een bordje op de toonbank na, waarop stond: ‘Ook voor al uw Kleine Magie.’ Toch trok hij wel iets aan klandizie, want er zijn altijd mensen die dermate wanhopig of begerig zijn dat ze zelfs de hulp van een klokkenmaker annex magiër wilde inroepen. Want, voor alle duidelijkheid, meneer Pieterse dacht dat hijzelf de instigator was van de wonderbaarlijke taferelen in zijn horlogemakerij.

De weinige klanten die de winkel trok, bleken echter voornamelijk voor goochelbenodigdheden of filmattributen of Grote Magie te komen en verlieten de zaak meestal snel en teleurgesteld. Maar zo nu en dan wist meneer Pieterse, tot mijn groeiende verbazing, toch iemand te helpen.

Ik herinner me iemand die altijd zijn sleutels kwijtraakte. Meneer Pieterse kon met Kleine Magie zijn broekzak zo betoveren dat hij er zijn sleutels altijd in terugvond. Natuurlijk moest hij dan wel voor de rest van zijn leven dezelfde broek dragen. Er was een jongetje die niet meer bang wilde zijn in het donker. Kleine Magie volstond om een zacht gloeiend bolletje te creëren, dat telkens verscheen als het donker werd. Alsof het warmte en hoop leende van dagen die nog moesten komen en het transformeerde in licht.

Ook kwam er een keer iemand met een stuk kaas en een kaasschaaf in de winkel. Hij wilde dat de kaas nooit dunner zou worden. Meneer Pieterse paste zijn Kleine Magie toe en warempel: de man kon plakken afschaven wat hij wilde, de kaas werd nooit dunner. Wel ouder, dus enkele weken later hoorde ik van de man dat hij de kaas beschimmeld weg had moeten gooien.

Toch had het meneer Pieterse op een idee gebracht, want voor zichzelf bedacht hij een toiletrol die nooit opraakte.”



“Echt?” wil Patrick weten.

Ik knik. “Je kunt hem zelf uitproberen. Hij hangt in het toilet in de hal. De vorige eigenaar van dit logement was trouwens ook een klant. Voor hem heeft hij de een na mooiste Kleine Magie verricht die ik meegemaakt heb: die van het hotel zonder adres.”

“Wacht,” onderbreekt Charlotte me, “we hebben het over dit hotel, toch? Waarvan u beweert dat u niet weet waar het staat.”

“Zeker. Ik zal u vertellen hoe dat zo is gekomen. Ziet u, dit hotel heeft nooit veel aanloop gehad. Volgens de vorige eigenaar lag het aan de locatie: een beetje achteraf in een buurt die over de jaren alleen maar achteraan is gegaan. Met tien kamers is het slechts een klein hotel, maar desondanks was het zelden vol, ook niet in de vakanties en op feestdagen.

Het verzoek van de eigenaar aan meneer Pieterse was dan ook begrijpelijk: of hij het hotel naar een andere plek kon verplaatsen.



‘Helaas,’ antwoordde meneer Pieterse, ‘daarvoor is Grote Magie nodig. Dit is een winkel voor Kleine Magie.’

De hoteleigenaar bleef beleefd en verontschuldigde zich: ‘Ik begrijp het, het was een onmogelijk verzoek.’ Maar in zijn ogen was de aanstaande sluiting van zijn levenswerk te zien.

Meneer Pieterse keek gepijnigd.

Ik was toevallig net de winkel binnen komen lopen om de thee te brengen en had het gesprek opgevangen.

‘Maakt het u uit waar het hotel terecht komt?’ vroeg ik.

‘Alles is beter dan waar het nu staat,’ verzuchtte de man. Ik keek hoopvol naar meneer Pieterse, wiens gezicht langzaam begon op te klaren.

‘Misschien, heel misschien kan Kleine Magie toch volstaan,’ zei hij. ‘Ik beloof niets, maar ik kom met u mee. Heeft u een auto?’

De hotelier knikte en meneer Pieterse trok zijn jas aan. Natuurlijk wilde ik niets missen en haastte me achter de twee de winkel uit en kroop ongevraagd op de achterbank.

De rit naar het hotel duurde bijna een vol uur. We reden kriskras door straatjes die steeds kleiner werden, langs huizen waar steeds minder verf op zat, tot we eindelijk bij het hotel kwamen.”



Ik keek op naar mijn gasten. “Jullie moeten me geloven dat het zich toen in een ernstig vervallen staat bevond en volledig in harmonie was met de depressieve inslag van de hotelier. Gedrieën liepen we naar de veranda en bleven staan voor de grote houten voordeur waardoor jullie binnen zijn gekomen.



‘We hoeven niet naar binnen,’ verklaarde meneer Pieterse. ‘Een klein moment alstublieft.’

Meneer Pieterse sloot kort zijn ogen, enkele seconden maar. Toen gingen ze weer open en zijn helderblauwe ogen keken ons opgewekt aan.

‘Zie zo, dat was het,’ deelde hij mee. ‘Ik hoop dat het werkt.’”



Ik richt me tot Patrick, die teleurgesteld in zijn stoel was ineengezakt.

“Dat is de aard van Kleine Magie. Geen lichtflits, geen geheimzinnig geluid, je merkt er bijzonder weinig van.”

“Wat was er gebeurd dan?” vraagt Patrick.

“Dat vroeg ik me destijds ook af. Het hotel stond nog op exact dezelfde plek. Ik bestudeerde de voorgevel van het hotel, maar kon er niets vreemds aan ontdekken. Maar de hotelier wel.



‘Het nummerschild is weg,’ zei hij opeens. ‘Kijk, daar,’ hij wees een blauw vierkant aan waar de verf een lichtere kleur had dan daaromheen, ‘daar hing altijd het huisnummer.’

‘Mooi zo, mooi zo,’ mompelde meneer Pieterse tevreden. ‘Dat is een goed teken.’

Met enige tegenzin betaalde de hotelier de rekening en wij namen een taxi terug naar de winkel. We waren nog niet binnen of de telefoon rinkelde. Het was de hoteleigenaar. Hij sprak zo hard en opgewonden dat ik hem van een afstand door de hoorn heen kon horen.

‘Wat is er met mijn post gebeurd!’ tetterde hij, ‘mijn adres is van alle brieven verdwenen!’

De volgende dag belde hij nogmaals om te vertellen dat het hotel niet meer in het telefoonboek vermeld stond. ‘Hoe ga ik zo ooit nog klanten krijgen!’

Meneer Pieterse maande de man tot geduld.

Uiteindelijk duurde het nog viereneenhalve dag voor het hotel verdwenen was. Midden in de nacht was het opeens weg. We zijn samen nog wezen kijken, meneer Pieterse en ik. Er was geen spoortje, geen houtsplinter van terug te vinden. Alleen een gat tussen de aanliggende bebouwing gaf aan dat er ooit iets gestaan moest hebben. Ik klampte enkele voorbijgangers aan, maar geen van hen kon zich het hotel herinneren.

‘Daar heeft nooit wat gestaan,’ zei de een. ‘Zeker een bom op gevallen in de oorlog,’ suggereerde een ander.”



Ik sta op uit mijn fauteuil en strek mijn benen. “Zal ik morgen maar verder vertellen?” vraag ik.

De jongen kijkt verschrikt op. “Neeeee! Het is net zo spannend. Wat was de mooiste Kleine Magie van meneer Pieterse?”

Ik kijk naar de moeder.

Ze geeuwt, maar zegt: “Vooruit dan, eventjes nog.”

“Mooi! Dan schenk ik ons eerst nog wat in. Van het huis.”




3. De draak die de kat op at

Ik maak nieuwe chocolademelk en doe er voor mezelf en Charlotte een scheut oude rum in.

“Dus meneer Pieterse was echt een heuse magiër?” vraagt Patrick om zeker te weten dat hij niet voor gek wordt gehouden.

“Geen twijfel over mogelijk. Maar daar liep zijn winkel niet beter van. Na het bezoek van de hotelier werd het steeds rustiger in de winkel en het leek alsof de ouderdom meneer Pieterse langzaam in zijn greep wist te krijgen.”

“Kon hij zijn magie niet gebruiken om meer klanten te trekken?” vraagt Charlotte.

“Dat voorstel heb ik hem ook gedaan, maar volgens meneer Pieterse viel dat onder Grote Magie. Grote Magie werd zijn kwelling. Vrijwel iedere keer dat de bel van de deur rinkelde, kwam er iemand binnen die op zoek was naar een houten toverstok van hulst of vlier of weet-ik-wat of juist Grote Magie nodig had. Helemaal somber begon Meneer Pieterse te worden toen hij een brief ontving van de notaris van de hotelier. De brave man was overleden en had het hotel aan hem nagelaten. ‘Hoe zou ik dat hotel ooit moeten vinden?’ klaagde hij, maar ik vermoed dat hij zich vooral schuldig voelde dat zijn Kleine Magie de hotelier mogelijk noodlottig was geworden.

Het begon langzaam herfst te worden en meneer Pieterse begon zijn paar zeldzame klanten zat te worden. Altijd ging het maar om Grote Magie. Op een extra druilerige dag, toen hij op het punt stond om de zaak voorgoed te sluiten, betraden er ineens drie klanten tegelijk de winkel. Ik dronk mijn thee die middag op een kruk achter de balie en kon alles goed overzien.



De eerste klant legde met een rood hoofd en een dikke klap een lot op de toonbank. ‘Zorg dat ik de hoofdprijs win en ik deel de winst met je,’ gebood hij. Het zweet droop van zijn voorhoofd af, het vooruitzicht van een leven als rijk man leek hem teveel te worden.

Maar meneer Pieterse moest hem teleurstellen. ‘Het spijt me,’ antwoordde hij dof, ‘daar is Grote Magie voor nodig. ‘Ik beheers alleen de Kleine Magie.’

Ik zag allerlei spiertjes in de hals en zelfs in het gezicht van de man zich aanspannen. Zijn huid nam de tint aan van vette rode kers.

‘Oplichterij!’ riep hij. ‘Ik wist het wel!” Hij griste zijn lot van de toonbank en verliet stampend de winkel.

De volgende klant was een dame van middelbare leeftijd die, en zo verwoordde ze het zelf, iets meer volume in haar boezem wilde. Ik zag meneer Pieterse met een flinke blos naar de reeds vrij indrukwekkende buste van de vrouw kijken.

‘Grote Magie,’ stelde hij zacht maar beslist. ‘Zeker weten Grote Magie.’

Ook al werd ze niet geholpen, de vrouw leek desondanks een tevreden klant en verliet met montere klakjes van haar hakken het etablissement van meneer Pieterse.

Toen bleef alleen nog een jeugdige dame over, van wie ik de grootste moeite had om haar leeftijd te schatten. Ik was zelf toen eenentwintig en afgaand op haar uiterlijk meende ik dat ze een jaar of vijf jonger moest zijn. Iets in haar houding verried me dat ik er toch nog een paar jaar af moest halen. Ze was waarschijnlijk dertien of veertien.

‘Waarmee kan ik je helpen?’ vroeg meneer Pieterse. Hij probeerde vriendelijk over te komen, maar in zijn stem hoorde ik al de vooruitgeworpen teleurstelling.




‘Ik ben mijn kat Lancelot kwijt,’ antwoordde het meisje. ‘Een draak heeft hem opgegeten.”

‘Een draak!’ riep meneer Pieterse. Zijn wenkbrauwen schoten haast de hemel in. ‘Mijn hemel, ik kan me geen Grotere Magie voorstellen dan een draak. Het spijt me, meisje, maar daar kan ik je niet mee helpen.’

De jongedame leek een moment geërgerd toen mijn hospes haar als ‘meisje’ classificeerde, maar liet zich verder niet van haar stuk brengen. ‘U hoeft de draak ook niet te doden, of zo. Als ik mijn kat maar terug krijg.’

‘Maar wat zou ik moeten doen?’ wierp meneer Pieterse tegen. ‘Ik weet niets van draken.’

‘Heb je de draak eigenlijk zelf gezien?’ vroeg ik aan het meisje.

Ze keek gepikeerd naar me op. ‘Ja, van een afstand.’

‘En heb je gezien dat de draak je kat opat?’

‘Nee, dat niet. Maar anders was Lancelot wel naar huis gekomen,’ zei ze verdedigend.

Ik wendde me half tot meneer Pieterse. ‘Misschien is de kat zo geschrokken, dat hij zich verstopt heeft. Dat zou goed kunnen, nietwaar? Dan leeft Lancelot nog.’

Het meisje keek meneer Pieterse hoopvol aan. ‘Hij is zwart en heeft drie witte sokjes.’

‘Verstopte katten terugvinden is Kleine Magie, veronderstel ik,’ zei meneer Pieterse. ‘Goed, dan. Ik zal je helpen.’

‘Hoera!’ riep het meisje, dat van blijdschap in de lucht sprong.”

Ik was verheugd voor de jongedame, maar vooral voor meneer Pieterse, die zo eindelijk weer de kans had om goed te doen.”



Ik pauzeer mijn verhaal even. De haard begint uit te doven en ik vraag Patrick om een vers stuk hout op de kleine vlammen te leggen. Er is verder weinig verlichting in de lounge, maar mijn toehoorders zitten al snel weer comfortabel in de warme oranje cirkel die het vuur verspreidt.

“Het volgende deel van het verhaal heb ik achteraf van meneer Pieterse vernomen. Grote delen heeft hij zelfs opgeschreven, want hij besefte zich zeer hoe uniek de gebeurtenissen waren die hij meemaakte.”



“Terwijl meneer Pieterse zijn regenjas aantrok en een paraplu pakte om zich te wapenen tegen het herfstweer, leek er al iets van de neerslachtigheid van hem afgevallen te zijn. Samen met de jongedame, die Amy bleek te heten, verliet hij het winkelpand en liet mij met mijn studieboeken achter.

Ze namen de ondergrondse naar een halte net buiten de stad en wandelden naar het woonhuis van het meisje. Daar kon hij dankzij zijn Kleine Magie zonder al teveel moeite het spoor van de kat oppikken.

Toen hij jonger was, maakte meneer Pieterse dikwijls lange wandelingen, maar hij had al een tijd geen oefening gehad en de tocht viel hem zwaarder dan hij had verwacht. Hij was blij dat Amy haar arm aanbood en hij iets van steun had. De jongedame herkende de route die ze volgden en werd steeds enthousiaster naarmate ze dichter bij het einddoel kwamen: een vervallen klooster dat omringd werd door een klein bos. Het dak was tientallen jaren eerder ingestort, maar de muren stonden nog stevig overeind. Een prima verstopplek voor een kat, dacht meneer Pieterse, die blij was dat hun zoektocht bijna ten einde kwam. Zijn rechterheup begon te zeuren en hij verlangde naar een kop sterke thee.

‘Dit is het,’ fluisterde Amy, ‘dit is waar ik de draak zag.’ Ze wees naar een overwoekerd stuk grond voor een opening in de kloostermuren, waar ooit de poort gezeten moest hebben.

‘Misschien is de draak vertrokken, weggevlogen,’ opperde meneer Pieterse, die, zo bekende hij later, op het moment suprême er weinig voor voelde om een draak te confronteren.

Het meisje leek weinig overtuigd. ‘Of hij zit nog binnen waardoor de arme Lancelot niet weg kan,’ zei ze.

Meneer Pieterse zuchtte van binnen maar rechtte zijn rug en probeerde zijn heup wat los te schudden.

‘Ga jij maar, Amy. Ik red me wel, met mijn Kleine Magie, maar ik weet niet of ik jou ook veilig kan houden.’

De realiteit was dat meneer Pieterse er allerminst van overtuigd was dat hij zichzelf kon beschermen, laat staan het meisje.

Amy verliet met tegenzin onze magiër en meneer Pieterse betrad het voormalige klooster. Hij had nauwelijks oog voor het gebouw en achteraf kon hij alleen wat algemeenheden rapporteren. Het klooster was opgetrokken uit baksteen. Er was een gaanderij met klassieke zuilen rondom een rechthoekige binnenplaats, met aan de westzijde de ingestorte resten van het gebedshuis.

De vergane schoonheid kon hem op dat moment weinig bekoren, al zijn aandacht ging uit naar het wezen dat zich midden op de binnenplaats had uitgespreid. Een zilver geschubd schepsel, met een lange staart die achter zijn romp verdween en rafelige vleugels, waarvan er een wat omlaag hing. De schubben waren zwart uitgeslagen, als zilveren dienbladen die al lang niet gepoetst waren.

In de kop van de draak opende zich een geel oog en meneer Pieterse hoorde in zijn eigen hoofd traag rollende woorden opdoemen: ‘Een mens?… Lang geleden...’ Het oog ging weer dicht.

Meneer Pieterse vertelde me achteraf dat de stem van draak misschien nog wonderlijker was dan de draak zelf. De woorden ontstonden in zijn hoofd, als mistbanken boven de velden, en regen zichzelf vervolgens aaneen. Ze hadden geen klank, maar wekten desondanks de indruk zwaar te zijn.

Meneer Pieterse kwam schoorvoetend dichterbij en kuchte beleefd.

‘Pardon, beste draak,’ begon meneer Pieterse hardop, ‘heeft u misschien een kat gezien? Zijn naam is Lancelot. De kat is zwart en heeft drie witte sokjes.’

‘Lancelot?’

Een laag gerommel echode in het hoofd van meneer Pieterse en hij besefte dat de draak zachtjes lachte. Zijn bek onthulde een rij tanden, die meneer Pieterse niet direct met humor associeerde. Hij wipte zenuwachtig op zijn voeten op en neer.

‘Hééft u de kat gezien?’ drong meneer Pieterse aan.

De kop van de draak bewoog traag zijn kant op. Beide gele ogen gingen open.

‘Wat ben ik?’ resoneerde het in meneer Pieterses gedachten.

‘Wel, een draak.’

‘En? Veel draken ontmoet de laatste tijd?’

Meneer Pieterse bestudeerde even de punten van zijn schoenen voor hij de draak antwoordde.

‘Niet veel,’ zei hij aarzelend. ‘U bent in feite de eerste. Ooit.’

‘Dus je ontmoet een draak, voor het eerst, en vraagt hem naar een kat met witte sokjes, genaamd Lancelot?’

‘Ja, ziet u, mijn opdrachtgever is bezorgd dat u de kat heeft opgegeten. Per ongeluk misschien.’

‘Of ik de kat, Lancelot, heb opgegeten?’

Er klonk zacht gegniffel in meneer Pieterses hoofd, die wat geïrriteerd begon te raken.

‘Wat is er zo grappig?’ wilde hij weten.

De gele ogen vernauwden zich even maar ontspanden toen weer.

‘Ik heb die ridders meegemaakt, moet je weten. In hun metalen pakjes, met hun metalen stokjes. Dringen midden in de nacht je grot binnen, geen enkel benul van privacy.’ Hij schudde zijn hoofd traag heen en weer. ‘Maar Lancelot was een prima kerel. Hij heeft me leren dobbelen. Ah, vroeger was het zo slecht nog niet. De wereld nu is zo… vol. Kijk me nou hier, wat is dit voor een armzalig bosje? Vroeger had ik hele wouden tot mijn beschikking.’

De draak keek hem zwijgend aan en ook al was meneer Pieterse lang zou oud niet als dit magische wezen, hij kon zich zijn situatie prima invoelen.

‘De kat…’ zei meneer Pieterse zacht. ‘Ik moet toch íets zeggen tegen mijn opdrachtgever, ze is nog maar een meisje en ietwat eenzaam vermoed ik.’

‘Eenzaam,’ herhaalde de draak. Hij bracht zijn hoofd dichterbij. ‘De waarheid is dat mijn ogen niet meer heel goed zijn. Ik eet alles wat te dichtbij komt en beweegt. Heb ik de kat opgegeten? Misschien, ik zou het niet weten.’

‘Eh, ik bewoog toch ook,’ vroeg meneer Pieterse, onzeker of dit een handig onderwerp was om aan te snijden.

‘Nauwelijks,’ schamperde de draak. Zijn neusgaten verwijdden zich en meneer voelde hoe zijn grijze haren rond zijn schedel dwarrelden toen de draak inademde. ‘Je bent oud,’ fluisterde draak, ‘net als ik. Maar ik ruik je magie.’

‘Het is maar Kleine Magie,’ zei meneer Pieterse bescheiden. ‘En ik heb het nog niet zo lang.’

De draak haalde het drakenequivalent van een wenkbrauw op. ‘Werkelijk?’ Hij rook nog eens. ‘Ik herken het niet. Wat voor magie is het? Paganisme?’

Meneer Pieterse moet hem op dat moment glazig aangekeken hebben. ‘Pardon?’

‘Het krachtsysteem?’ vroeg de draak. ‘Van de magie?’

‘Zijn er meer?’

De draak hield zijn kop scheef en keek meneer Pieterse indringend aan. ‘Hou je me voor de gek?’

‘Nee, nee, dat zou ik niet durven. Ik weet gewoon niet zoveel van magie.’

De draak liet zijn kop op de grond zakken en bleef een poosje stil. ‘Goed dan,’ klonk het in het hoofd van meneer Pieterse. ‘Hoe ben je aan je magie gekomen?’

Meneer Pieterse krabde zich achter zijn hoofd. ‘Dat weet ik eerlijk gezegd niet. Het was er gewoon op een dag en toen ben ik er een winkel in begonnen.’

‘Gewoon zomaar, hè? Opmerkelijk. Ben je aanhanger van een bepaald pantheon? De Noorse goden wellicht?’

‘Nee, mijn moeder moest niets van de kerk hebben.’

‘Goed, dan is er nog de mythische lotsbestemming. Sta je vermeld in oude voorspellingen?’

‘Niet dat ik zou weten.’

‘Iemand in de familie met magie? Een verre voorouder?’

‘Nee.’

‘Gebeten door een radioactief insect?’

‘Ook nee.’

‘Hoe is je latijn?’

‘Malus.’

‘Ga je om met de doden?’

‘Wat? Nee!’

De draak zuchtte. ‘Er is nog het schuldsysteem.’

‘Ik heb nooit schulden gehad.’

‘Het gaat niet om goud. Het betekent dat als je een kracht gebruikt, je een magische schuld opbouwt die je weer af moet betalen. Het kan zijn dat je pijn lijdt, of je schoonheid verliest of in een klap een stuk ouder wordt.’

Meneer Pieterse schrok even van de laatste suggestie, zoveel jaren had hij immers niet meer voor zich liggen. Maar hij haalde zijn schouders op en zei: ‘Ach, voor een oude man is het zo’n slechte ruil nog niet.’

De draak sloot zijn ogen. ‘Het kan ook wat anders zijn. Wat doe je als je magie beoefend?’

‘Er komt gewoon een idee in me op en dat roep ik dan bij me. Maar het lukt alleen met kleine ideeën.’

‘Hmmm, nog niet eerder van gehoord. Het moet iets zeldzaams zijn.’ De draak stak zijn bek onder zijn vleugel en zuchtte. ‘Laat me nu alleen. Ons gesprek heeft me vermoeid.’

‘Maar de kat…’

‘Ik zal het me proberen te herinneren. Kom morgen terug.’

Meneer Pieterse vertrok met tegenzin. Buiten bij het bosje dat het klooster omringde stond Amy om hem te wachten. Hij gaf haar een milde reprimande dat ze niet naar huis was gegaan zoals hij had gevraagd, maar was ook vooral opgelucht dat hij niet alleen terug hoefde te wandelen.



De volgende ochtend was meneer Pieterse bij het eerste licht alweer terug in het klooster. De draak rekte zich uit toen hij mijn hospes zag en geeuwde.

‘Jij bent vroeg,’ merkte de draak op.

‘Ik heb nog maar weinig slaap nodig,’ zei meneer Pieterse. ‘Het is de leeftijd.’

‘Denk je? Ik slaap zo’n beetje de hele dag en ben toch een paar millennia ouder.’

Hij geeuwde nog een keer en meneer Pieterse kon het niet helpen zich af te vragen of hij in de bek van de draak zou passen. ‘Gisteren had u het over verschillende soorten magie,’ zei hij. ‘Welke gebruikt u eigenlijk?’

‘Een draak is van zichzelf al een magisch wezen,’ antwoordde de draak. ‘Wij gebruiken geen systeem maar putten direct uit de magie van de wereld. Zolang er magie is, blijft ik bestaan.’

‘Voor altijd?’

‘Nu ja, zoals je ziet ben ik aan enige slijtage onderhevig. Ik heb zo nu en dan een vuurbad nodig om me te verjongen.’

‘Dat is toch geen probleem. Een draak spuwt toch vuur?’ vroeg meneer Pieterse.

‘Ja, maar alleen als hij het eerst inademt. Ik kan enkele dagen vuur bij me dragen, maar daarna heb ik een externe bron nodig.’

‘Nou, ik heb af en toe het idee alsof de halve wereld in de brand staat.’

‘Dat is waar, dat is waar. Maar tegenwoordig weet je nooit wat voor troep er in zit. Ik wacht wel op een mooie schone bosbrand.’

Meneer Pieterse keek naar de rafelige vleugels en vroeg zich af of de draak niet al wat te lang had gewacht. Hij besloot te vragen waarvoor hij kwam. ‘Kunt zich alweer herinneren wat er met de kat is gebeurd?’

‘Ah, de kat. Ja, ik vrees dat ik Lancelot heb opgegeten.’ De lippen van de draak vertrokken in een vreemde grimas.

‘Probeert u uw lach in te houden?’ vroeg meneer Pieterse wrevelig.

‘Het spijt me, ik weet dat het een pijnlijke situatie is, maar het komt door de naam. Lancelot zelf zou het ook grappig vinden.’

‘Ik weet niet wat er leuk is aan het vermoorden van een kat.’

‘Vermoorden?’ De draak klonk verbaasd. ‘Het was gewoon lunch. Of eigenlijk meer een tussendoortje. Jij zou lunch zijn. Eerlijk gezegd herinnerde ik het me gisteren direct al, maar ik krijg niet vaak magiërs op bezoek, dus ik probeerde ons gesprek wat te rekken.’

‘Mooi is dat,’ zei meneer Pieterse enigszins verbolgen. ‘Wat moet ik nu? Het meisje verwacht haar kat terug.’

‘Maak een nieuwe. Je bent niet voor niets magiër.’

‘Dat vraagt Grote Magie,’ zuchtte meneer Pieterse, ‘ik beheers alleen Kleine Magie.’

‘Ik zei ook: maak een nieuwe. Met je handen. Ik ruik het metaal op je huid, je bezit enige technische vaardigheden, nietwaar?’

‘Och,’ zei meneer Pieterse, ‘ik ben slechts klokkenmaker.’

‘Zou je het kunnen?’

‘Een mechanische kat? Een automaton? Misschien,’ mijmerde de oude man, ‘maar het beestje zou niet echt leven.’

‘Dat is de volgende stap.’

‘Ja, maar dat vraagt weer Grote Magie,’ klaagde meneer Pieterse.

‘Niet per se. Het is een kwestie van timing.’”



Het vuur in de lounge is uitgedoofd, alleen de kolen verspreiden nog hun gloed. Ik verzamel de lege mokken op een dienblad en sta op. Onbewust tast ik weer naar mijn vestzakje. “Zo, dat is wel genoeg voor vandaag. Morgenochtend vertel ik verder.”

“Aààh,’ klaagt Patrick, maar zonder al te veel overtuiging. “Zei de draak wat hij moest doen?”

“Zeker, maar wat precies heeft meneer Pieterse me nooit willen vertellen.”

Charlotte pakt de hand van haar zoon en trekt hem met enige moeite overeind en uit de stoel. “Kom, grote vent. We gaan naar bed. Zeg je nog iets tegen meneer Douwe?”

Patrick verbergt een geeuw achter zijn hand en mompelt: “Dank u voor het mooie verhaal.”

“Morgen verder!” beloof ik hem.




4. Grootse Kleine Magie


Het is halverwege de ochtend als mijn gasten in hun opgedroogde kleren aanschuiven voor een ontbijt met vers brood, roerei en divers beleg. De storm van gisteravond is verdwenen, zonlicht schijnt uitbundig de ontbijtzaal binnen. Ik serveer koffie en thee en wordt door mijn gasten uitgenodigd om aan te schuiven.

“Hebben jullie goed geslapen?” informeer ik beleefd.

Charlotte zet haar koffie neer en negeert de vraag. “Je kunt vanaf onze kamer een groot meer zien. Kan dat? Is hier een meer in de buurt?”

“Blijkbaar. Heeft de storm jullie niet wakker gehouden?”

“Nou, ik dacht op een gegeven moment dat het dak er afgerukt zou worden. Alles trilde.”

“Ik heb niks gemerkt,” zegt Patrick, terwijl hij een nieuwe boterham besmeert met boter.

Zijn moeder laat me met één enkele blik weten dat de jongen nooit iets merkt als hij slaapt. “Gelukkig was het rond een uur of drie ineens over,” zegt ze.

“Het hotel zal een sprong gemaakt hebben,” leg ik uit. “Voor de veiligheid.”

“Ach ja, het springende hotel. Hoe kon ik dat vergeten,” zegt Charlotte schertsend.

“Kunt u verder vertellen over de draak en de kat?” vraagt Patrick.

“Natuurlijk jongen, beloofd is beloofd. Maar ik waarschuw vast, het eindigt zowel goed als slecht. Wil je het horen?”

Patrick knikt en ik schuif mijn stoel iets dichterbij.

“Goed. Meneer Pieterse was dus vastbesloten om een kat voor Amy te maken.



‘Als ik een klok kan laten lopen, kan ik ook een kat laten lopen,’ stelde hij toen hij terugkwam van zijn tweede bezoek aan de draak en verdween in zijn werkplaats. Toen ik hem in de middag thee kwam brengen, stond zowat elk laatje van zijn opbergkasten open. Overal lagen radertjes, veertjes, staafjes en metalen plaatjes. Hij liet zijn thee koud worden en werkte tot ver na donker door. En zo ging het voortaan iedere dag. Ik moest hem niet alleen thee serveren, maar ook ontbijt, lunch en diner. Mijn kookkunst was toen al vrij ver ontwikkeld, maar meneer Pieterse at meestal maar de helft op of liet alles onaangeroerd staan.

Elke ochtend kwam Amy kijken naar de kat. Het leek haar niets te deren dat hij mechanisch was en amper op Lancelot leek. Integendeel, bij elk nieuw pootje en oortje dat af was, klapte ze opgetogen in haar handen. Ze had zelfs al een naam bedacht, maar die wilde ze alleen fluisterend uitspreken, in dat ene oortje dat gereed was. Haar bezoekjes gaven meneer Pieterse een onwaarschijnlijke energie en hij werkte onafgebroken aan de automaton.

De weken verstreken en ik zag meneer Pieterse in gestadig tempo vermageren. Ik drong aan om toch in hemelsnaam af en toe een pauze te houden en wat te eten. Op een bepaald moment ging ik zelfs zover om hem tijdens zijn werk lepels pap te voeren. Het hielp niets. Hij at nauwelijks, droeg iedere dag dezelfde kleren en sliep op een stoel bij zijn werktafel. Alleen voor een toiletbezoek onderbrak zijn arbeid en dat met tegenzin. Uitgeput was hij. Maar als het meisje hem ’s ochtends bezocht, kreeg hij nieuwe energie, stroopte hij zijn mouwen op en ging weer aan de slag alsof hij zelf een automaton was.

De winter kwam en ging weer en meneer Pieterse oogde alsof hij ieder moment kon omvallen. Zijn gelaat was lijkbleek en hij had nauwelijks nog kracht over in zijn handen. Regelmatig moest ik hem helpen om een veertje aan te spannen of een schroefje aan te draaien.

Op de eerste dag van de lente was de kat zo goed als voltooid. Alleen de ogen ontbraken nog. Meneer Pieterse had twee diafragma’s per post besteld, die nu in een kartonnen doosje voor hem op zijn werktafel lagen. Ik stond naast hem met een volle theepot en twee kopjes. Er hing een bijna serene rust in het werkatelier, nu het werk zo goed als voltooid was. De lentezon drong door de stoffige ramen en verlichtte de mechanische kat. De automaton had geen behuizing of iets wat als huid dienst kon doen, dus je kon eenvoudig het binnenwerk bekijken. In het broze licht glommen zijn radertjes en veertjes en zijn houding suggereerde dat hij ieder moment kon wegspringen en via een bovenraampje de werkplaats uit zou roetsjen.

Meneer Pieterse keek me aan. ‘Ik zet de ogen er straks wel in, laten we eerst maar eens die thee van jou drinken.’ Glimlachend schonk ik in. We dronken onze thee en spraken geen van beiden. Toen ik de kopjes op wilde ruimen legde meneer Pieterse zijn hand op mijn arm.

‘Ik zal de kat voor Amy klaar zetten in de winkel. Dan hoeft ze niet naar achteren te komen.’

‘Wil je de kat niet zelf aan haar overhandigen?’ vroeg ik verbaasd. ‘Je hebt er zoveel tijd in gekozen.’

‘Nee,’ zei hij en zijn stem was nauwelijks nog hoorbaar, ‘ik geloof dat ik toch wel een beetje moe ben.’

Ik keek hem bezorgd aan. ‘Rust maar eens goed uit. Ik vang haar wel op.’

‘Dank je wel, je bent een goede vriend,’ zei hij.”



Ik glimlach zwakjes naar mijn gasten en schenk voor mezelf koffie in een porseleinen kopje. Mijn hand trilt als de hete drank dampend uit te pot vloeit.



“De volgende dag was een stralend mooie lentedag,” ga ik verder. “In de hemel hingen romige wolkjes en zelfs midden in de stad geurde de lucht naar bloemen en groene blaadjes. De bel van de winkel schalde en Amy kwam binnen in een helwitte jurk waar het zonlicht zo vanaf spatte. Ze rende direct naar de mechanische kat op de balie.

‘Oh, hij is fantastisch!’ riep ze uit. Ze bekeek hem aandachtig en nam de tijd om elk onderdeeltje afzonderlijk te bekijken. “Het mist een oogje, maar dat is niet erg,” mompelde ze. Na een poosje keek ze op. ‘Waar is meneer Pieterse?’ vroeg ze aan me. ‘Ik zou hem graag bedanken. En betalen natuurlijk.’

‘Meneer Pieterse rust nog wat uit,’ dwong ik mezelf te zeggen. ‘De kat is een cadeau, als wederdienst voor wat je hem hebt geschonken.’

Amy keek vreemd op, maar leek de mededeling te accepteren.

‘Kom, ik laat je zien hoe je de kat moet opwinden,’ zei ik en deed voor hoe je de staart rond moest draaien. Het meisje nam de handeling over en draaide tot ze weerstand voelde. Ergens in het mechaniek klonk een klik en een groot tandwiel begon traag te draaien. Het zette allerlei andere radertjes in beweging, die op hun beurt weer wieltjes en palletjes deden bewegen, tot het geheel teveel werd om te volgen. De automaton maakte een zacht zoemend geluid, bijna alsof het aan het spinnen was. Er klonk nog een zacht klikje. Het kopje draaide zich naar Amy en het ene diafragma stelde zich bij. De kat strekte zich uit naar achteren, kromde zijn rug eens en wandelde toen over de balie naar het meisje.

‘Kom maar, lieverd,’ zei ze.

De kat veerde in en sprong soepel in haar armen. Ik zag hoe de twee vriendschap sloten en vergat al snel dat de kat een mechanische vinding was, tot leven gebracht met grootse Kleine Magie.

Amy drukte me op het hart om meneer Pieterse allerhartelijkst te bedanken en verliet de winkel. Ik bleef achter, met een zwaar hart dat zelfs de lentezon niet kon verlichten.”



“Wat was er dan?” vraagt Patrick zacht, die ongetwijfeld de opwellende traan in mijn ooghoek ziet.

“Zie je, die ochtend, toen ik meneer Pieterse zijn ontbijt wilde brengen, bleek hij niet naar bed te zijn gegaan. Ik vond hem over zijn werktafel gezakt, met de kat voor zich, het tweede oogje nog in zijn hand. De uitputting van maandenlang onophoudelijk doorwerken was hem uiteindelijk toch nog teveel geworden. Meneer Pieterse is helaas die nacht overleden.”

Ik zwijg en zie het medeleven in de ogen van mijn gasten.

“Niet elk verhaal eindigt zoals je zou willen,’ zeg ik zacht. “Toch denk ik dat deze precies zo is afgelopen als meneer Pieterse zou willen.” Ik haal het voorwerp dat altijd in mijn vestzakje is opgeborgen tevoorschijn en leg het op tafel.

“Het diafragma,” fluistert de moeder.

Ik wrijf er met mijn hand overheen. “Zie je, meneer Pieterse heeft door de kat tot leven te wekken grootse Kleine Magie verricht. Wie kan dat beweren?”

“Heeft u de kat ooit nog gezien?” vraagt Patrick.

“Nee, helaas. Ik ben niet lang boven de winkel blijven wonen. Meneer Pieterse had het pand nagelaten aan een achterneef.”

“Ook stom,” zegt Patrick. “U had het veel meer verdiend.”

“O, maar ik heb iets veel mooiers gekregen.” Ik wijs om me heen en glimlach vluchtig. “Het hotel zonder adres.”

“Huh? Hoe heeft u het gevonden dan?”

“Ik heb er acht jaar naar gezocht, maar ik moet bekennen dat uiteindelijk het hotel mij heeft gevonden. Alle uithoeken van het land was ik al af geweest. Ik was zelfs zo dom om diep in een moerassig gebied te gaan zoeken, waar ik zeker omgekomen zou zijn als het hotel niet opeens was verschenen.”

Met die woorden sta ik op en begin het ontbijt af te ruimen. Als ik daarmee klaar ben, zie ik Charlotte en Patrick in de ontvangsthal wachten, hun jassen al aangetrokken. De moeder vraagt me om de rekening.

“Hoeveel had u willen betalen,” vraag ik.

Ze begint te lachen. “Mag ik dat bepalen?”

“Waarom niet?”

“Nou, wat zegt u van... kan ik eigenlijk pinnen?”

“Helaas, niet. De verbinding hier, weet u.”

Uit het handtasje van de Charlotte komt een witte knip tevoorschijn, waar ze in begint te zoeken. “Ik heb alleen een briefje van vijftig,” zegt ze aarzelend. Haar wangen kleuren rood.

“Precies goed,” zeg ik hartelijk.

“Meent u dat?”

“Alleszins, het was me een genoegen.”

“Misschien als u me uw adres geeft, dan kom ik later de rest brengen?”

“Heb ik u niet verteld dat het hotel geen adres heeft?” grinnik ik.

De vrouw schudt geamuseerd haar hoofd en geeft me een hand. “Nogmaals hartelijk dank, ook voor het verhaal.”

Ook van Patrick krijg ik een hand. Ik houd hem vast en leg er wat in. “Mocht je de kat ooit tegenkomen, wil je hem dan het diafragma geven? Tot die tijd is het van jou.”

De jongen kijkt verbaasd naar het object en begint dan te glunderen. “Dank u wel, meneer.”

Charlotte legt haar hand op zijn schouders. “Kom, we gaan. Ik ben razend benieuwd waar we uiteindelijk zijn.”

Snel loop ik vooruit en houdt de deur voor hen open. De twee blijven als bevroren op de drempel staan. Ik hoor meeuwen krijsen en werp nieuwsgierig ook een blik naar buiten.

Nog geen honderd meter voor het hotel markeert een vuurtoren het begin van een verraderlijk ogende klifpartij. Daarachter strekt zich water uit tot aan de horizon, waar een klein driehoekje op balanceert.

“De zee,’ stamelt de vrouw. ‘Hoe kan dat? We zaten helemaal niet aan zee.”

Ik glimlach beleefd. “Had u misschien nog een nachtje willen blijven?”



Epiloogje


“Zo ben je daar weer?” vraagt de draak als hij een kat zijn binnenplaats op ziet lopen. Hij volgt hem met een halfgeopend geel oog, maar blijft verder liggen. De kat gaat zitten, buigt zijn nek en begint een tandwiel schoon te likken. De draak kijkt geïntrigeerd naar de zoemende radertjes in het binnenwerk van de kat. “Knap werk hoor, ik zei toch dat je het kon. Waar is je andere oog?”

“Ik had de timing net niet helemaal goed,” klonk het verontschuldigend in de kop van de draak.

“Goed genoeg. Je hebt iemand meegenomen, zie ik. Stel je haar niet voor?”

De kat stopt zijn schoonmaakbeurt en loopt naar het meisje toe dat hem vergezeld. “Dit is Amy,” klinkt het in het hoofd van de draak. “Amy, dit is de draak.”

“Aangenaam,” reageert de draak. “Sorry van Lancelot.”

“Geeft niks hoor,” zegt het meisje hardop. “Galahad is net zo lief.”

“Galahad?” De draak rolt op zijn rug en spert zijn bek open.

Het gelach buldert door het kopje van de kat, die zich verontwaardigd naar het meisje wendt. “Ik vroeg je toch me niet zo te noemen.”

“Meneer Pieterse is toch geen naam voor een kat,” verdedigt het meisje zich nukkig.”

“Ah, Galahad… zo grappig,” zegt de draak terwijl hij weer overeind komt. Hij grimast. “Ik heb wat verdraaid, denk ik.” Met zijn bek probeert hij de rechtervleugel op zijn plek te duwen, maar het ledemaat zakt gelijk weer omlaag. “Ah, wat ik niet overheb voor een louterend vuurbad,” zuchtte de draak. Hij knikte met zijn bek naar het meisje. “Ga je het haar leren?” vroeg hij de kat.

“Wat moet hij me leren?” wil Amy weten.

“Magie, vanzelfsprekend,” zegt de draak.

“Magie?” vraagt de kat de draak verwonderd.

“Ze ziet me, ze hoort ons. Dit is duidelijk een magisch meisje.”

“Ik ben geen meisje meer,” meldt Amy snibbig.

Het diafragma in het oog van de kat stelt zich zoemend bij. “Je hebt gelijk, veronderstel ik. Ze ís een magisch meisje. Misschien moest ik haar inderdaad maar gaan onderwijzen.”

Ineens blijft de kat stokstijf staan.

“Wat heeft hij ineens?” vraagt de draak.

“Oh, dat heeft hij elke dag,” antwoord het meisje. Ze loopt naar de kat en begint aan zijn staart te draaien. Als meneer Pieterse bijkomt, ziet hij de draak weer over de grond rollen van het lachen. Hij legt een pootje over zijn ene oog en zucht diep. “Dit is zo vernederend. Kom, Amy, we gaan.” Hij staat op en maakt aanstalten om te vertrekken.

“Hee,” roept de draak. “Kunnen jullie een ding voor me doen, voor jullie vertrekken?”

“Wat dan?” vraagt Amy.

“Zouden jullie het klooster voor me in brand willen steken?”






Elmar Otten (1972) studeerde fysische geografie en milieukunde in Utrecht. Hij werkte als hoofdredacteur voor zakelijke tijdschriften en is momenteel werkzaam als beleidsadviseur milieu en veiligheid. Otten is auteur van de young adult fantasyroman Wildvuur.


 















***

8 februari 2022

Beste schrijvers, hieronder presenteren we de shortlist van februari 2022.

Zoals gezegd hebben jullie het de jury behoorlijk moeilijk gemaakt deze maand. De kwaliteit van de inzendingen was uitzonderlijk hoog. Dank jullie wel voor al het moois dat we mochten lezen.

Sta je deze er deze keer niet op? Geef je verhaal dan zeker een tweede kans en stuur het op naar literair magazine "In de luie stoel". De uitgever vroeg ons dat aan jullie te vertellen. Onze oud-winnaars Piet Post en Danique van der Rijt-de Ridder staan daar momenteel op de voorpagina.

Sta je er wel op? Van harte gefeliciteerd! Over twee dagen, op 10 februari, maken we de winnaar bekend.

Heel veel groeten en nogmaals bedankt, ook namens de juryleden,

-- Maarten van Verhaal van de Maand




Shortlist februari 2022

Op volgorde van binnenkomst


Christian Deterink - Schaakmat! 
Carolien Dircken - Oorvijg 
Elmar Otten - De draak die de kat opat 
Anniek Reintjens - De begrafenis 
Harlinde Bormans - De redder 








***

6 februari 2022

Lieve schrijvers, we hebben een dringend verzoek aan jullie. Kunnen jullie svp stoppen ons zulke mooie verhalen te sturen? Jullie maken het onze juryleden veel te moeilijk en zo kunnen wij als wedstrijd niet naar behoren functioneren.

Terwijl ze in Amerika boeken verbranden alsof het 1933 is en Maus van Art Spiegelman er in de ban wordt gedaan, blijven wij als verhalenschrijvers dapper doorstrijden aan de frontlinie van de literatuur.

Boven: Opernplatz, Berlijn, 10 mei 1933 Onder: Mt. Juliet, Tennessee, 2 feb 2022

Hieronder presenteren we de longlist van februari 2022. Zoals gezegd hebben we deze maand 82 verhalen ontvangen die we lazen met 10 juryleden. 22 van deze verhalen hebben een plaatsje op de longlist veroverd.

Sta je er deze keer niet op? Laat dat je absoluut niet tegenhouden om door te gaan met schrijven. Onthoud dat wij juryleden ook maar mensen zijn en dat we geenszins de literaire waarheid in pacht hebben.

Sta je er wel op? Van harte gefeliciteerd! De eerste hobbel is genomen. Op 8 februari presenteren we de shortlist.

Tot dan!

-- Maarten van Verhaal van de Maand




Longlist februari 2022

Op volgorde van binnenkomst


Christian Deterink - Schaakmat! 
Esther Vrinzen - Aan de wieg van de dood 
Luc Vos - Adam en Eva 
Romie - Brengen scherven geluk? 
Lorelai Bijl - Een nieuw licht 
Jeroen Koot - Gerrit 
An Buckinx - Omie's verhaal 
Nellie Markus - Eén wervelende dans 
Stans Lutz- De stok 
Anna van Gelderen - Zwarte wouwen 
Cecile Koops - Een lekke band 
Jill Naaijen - Het portret 
Carolien Dircken - Oorvijg 
Arthur De Zutter - De Wachtkamer 
Elka Le Mair - Complimentendouche 
Elmar Otten - De draak die de kat opat 
Anniek Reintjens - De begrafenis 
Anniek van der Weijden- Haiku 
Harlinde Bormans - De redder 
Roel Hovenga - De vrouwen 
Piet Post - Twijfelbed 
Leonora Ruby - 1978 





















***


1 februari 2022

Beste schrijvers,

de deadline voor februari is verstreken. Op dit moment zijn de juryleden de verhalen aan het lezen.

Omdat er op de laatste dag nog een grote berg inzendingen is binnengekomen, kan het zijn dat we wat langer tijd nodig hebben dan gewoonlijk. We proberen de longlist op 6 februari te publiceren.

Deze maand hebben we 82 verhalen mogen ontvangen van evenzoveel schrijvers. Deze lezen we met elf juryleden en één longlist-lezer.

Terwijl jullie wachten, wil ik nog graag onderstaande quote van George Orwell met jullie delen. Dit geldt natuurlijk net zo goed voor ons verhalenschrijvers.

Iedereen bedankt voor de inzending! Hopelijk tot 6 februari!

-- Maarten van Verhaal van de Maand








Reacties

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!