Derde plaats december 2022

Schaduwzomer

- Carolien Dircken -


Mijn moeder zit al aan de campingtafel. Ze smeert haar brood met korte, harde halen, alsof ze boos is op de boter. De wielrenfiets van mijn vader staat opnieuw niet naast de voortent. Ik laat me op een stoel zakken en trek mijn knieën op, tot onder mijn kin. Het is nog stil op de camping: ik hoor alleen het doffe geklapper van de vlaggetjes tegen het tentdoek. Ze hangen er voor mij. Al sinds vrijdag, want je wordt maar één keer veertien, zegt mama, maar morgen vieren we het pas. Ik loop naar de koelbox om de melk te pakken. Er liggen twee flessen cola koud, daarbovenop tel ik drie flessen wijn.

--

Het is drukker bij de pingpongtafel dan gisteren. Jongens en meisjes schuiven, als een een rups ontblote, lichtgebruinde lijven, rondjes om het betonnen blad. Batje in de hand, ogen op de bal. Om de beurt tikken ze het witte balletje terug, waarna ze een plekje opschuiven in de rij, tot ze aan de overkant zijn en opnieuw mogen slaan. Ik heb geen batje en geen plan, ik blijf aan de kant staan, met mijn rug tegen de muur. Drie meisjes staan naast me. Ze hebben korte broeken en rechte tanden en een bikinitop in tijgerprint. Ik wacht precies eenentwintig rondjes rond de tafel voor ik me losmaak van de muur en terugga naar het veldje.

--

Mijn vader wappert met een stuk karton boven de smeulende kolen. Zweetdruppels druipen van zijn slapen, langs zijn kin, op de grond. Ik zie hoe de campingbuurvrouw zijn bewegingen volgt. Ze zit in onze stoel, met op haar schoot een cadeau verpakt in roze prinsessenpapier. Aan de statafel voor de tent zie ik andere mensen met wie ik niets anders deel dan een campingveld. Ze lachen naar me en houden hun glazen omhoog, proosten zonder iets te zeggen. Ik steek mijn hand half op en loop naar mijn vader. Ik kijk naar hem. Naar de bruine krullen die in zijn nek plakken, naar het blote bovenlijf dat zoveel bruiner en dunner is dan vorig jaar en naar het strakke, blauwe wielrenbroekje dat hij hier elke dag lijkt me moeten dragen. Hij trekt me naar zich toe en drukt een kus in mijn haar. Hij stinkt. Ik wil dat hij zo blijft staan tot de avond voorbij en iedereen weg is.

--

Als ik bovenkom, zie ik dat er niemand bij de glijbaan staat. Ik hijs me uit het bad en ren erheen. Mijn natgerimpelde voeten spatten de plastic treden op. Zo snel ik kan wentel ik me langs de eindeloze bochten, tot ik zo hoog ben als de bladeren van de bomen die langs het zwembad staan. Pas als ik de laatste bocht om ga, zie ik hem. Of eigenlijk zie ik eerst zijn witte, dikke lijf, dat over de band van zijn strakke, felgroene zwembroek blubbert. De jongen staat in de waterbak, met zijn rug naar me toe. Met één hand houdt hij de ijzeren stang boven de glijbaan vast, met de andere giet hij cola uit een blikje zijn mond in. Hij boert, knijpt het blikje fijn en gooit het zonder te kijken over de rand naar beneden. Dan gaat hij in de bak liggen, met zijn gezicht naar me toe en zijn knieën een stukje opgetrokken, zodat hij de waterstroompjes die vanaf de zijkant de bak inlopen, opvangt tussen zijn buik en zijn bovenbenen. Grijnzend kijkt hij me aan. Het water stroomt langs de trap, naar mijn voeten. Snel zet ik een stapje opzij. Er waait kippenvel over mijn natte huid. Ik tuur naar de duikplank in de verte en doe alsof ik niet doorheb dat de jongen naar mij blijft kijken. Ik voel hoe zijn ogen over mijn badpak glijden. Van mijn kruis naar de kleine bulten die straks mijn echte borsten worden en die ik onder de strakke stof niet meer kan verbergen. Ik kruis mijn armen ervoor. Als ik gluur of de jongen al aanstalten maakt om te gaan glijden, zie ik hoe hij zijn zwembroek aan de achterkant naar beneden schuift. Een stukje van zijn grote, witte bil wordt zichtbaar. Aan de voorkant piepen wat haartjes boven de band uit en zijn piemel tekent zich af tegen de knellende stof. Als de jongen plots omhoog komt, klauw ik mijn tenen in de traptrede. Hij knipoogt naar me, likt over het donshaar boven zijn lip en draait zich met een ruk om. De liters water storten hem en zijn ontblote kont de buis in. Ik tel tot dertig en kijk dan over de rand naar beneden. De jongen zwemt naar de kant. Ik adem uit, ga zitten en zet af. Het badpak durf ik niet meer tussen mijn billen te duwen.

--

De buren breken hun vouwwagen al af. De stokken die ze uit de voortent schuiven, trekken ze voorzichtig uit elkaar en sorteren ze in nette rijtjes van gelijke grootte op het veldje. Dan lopen ze samen naar het aluminium campingtafeltje, schenken koffie uit de gebloemde thermoskan in twee bijpassende mokken en bekijken, met de mok aan hun lippen, het resultaat van hun werk. Na een slok of drie zetten ze de mokken zwijgend terug op het tafeltje en wandelen ze elk naar een andere kant van de tent. Dan beginnen ze in hetzelfde tempo en in dezelfde richting de haringen uit de grond te trekken. Zij neuriet erbij.
Ik doe niet langer alsof ik lees en leg mijn boek weg.
Als ik naar mijn beker reik, zie ik dat er velletjes loskomen op de wreef van mijn voet. Ik schop mijn slipper uit en begin het laatste laagje zomer voorzichtig van me afpellen. Gedachteloos draai ik de reepjes huid tussen mijn vingers tot kleine, bruine bolletjes die ik één voor één loslaat boven het gras. Een briesje blaast ze in de richting van het zorgvuldig gesorteerde vouwwagengeraamte. Ik kijk ze na. Ik kan me nog niet voorstellen dat de wind snel zal aantrekken. Dat slagregens september zullen wegspoelen. En dat, met de zon, ook mijn vader zal vertrekken.


***

Carolien Dircken is copywriter en mede-eigenaar van Poehee post. Het liefst vult ze haar snippers vrije tijd met lezen én nog meer schrijven (voor schrijfwedstrijden, schrijfcursussen en haar verse schrijfclub Medeklinkers).

Reacties

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!