Tweede plaats februari 2023


Op een mooie zomerdag

- Philippe Noens - beeld: Michele D'Asaro -

Het probleem is, denkt Ken, dat er eigenlijk geen probleem is. Geen vuiltje aan de lucht. Nee, die lucht boven ons is zo helderblauw als wat. Werkelijk geen enkel wit romig wolkje aan die smurfblauwe hemel te bespeuren. En dat, mijn waarde, is niet meer of minder dan uiterst problematisch. Of helemaal niet problematisch, wat dus al even hard, zo niet harder, te betreuren valt.

Want zeg nu zelf, hoeveel mannen zouden niet in zijn plaats willen vertoeven, of omgekeerd, hoeveel mannen zouden er nog overschieten, resten dus, werkelijk met honderdtallen in mindering gebracht, als hij hen zou vertellen wat Fanny nu toch al negen jaar en elf maanden met zijn middel uitspookte? Er zouden, daar ging hij prat op, maar weinig mannen overblijven. Op één hand te tellen, zelfs.

De meeste heren, daar kon je van op aan, daar kon je bij wijze van spreken je hoed op verwedden, zouden aan de andere kant van de kamer staan, de linkse kant, gesteld dat Ken die kant op wees en hen zei dat het daar te doen was, daar brandde de lamp, ja, daar stonden de zachte kussentjes van Fanny haar lippen op ieder van hen en zijn opgericht lid te wachten.

Een bruin brood. Een stokbrood, misschien? Kaas. Ham.

Het punt is een vraag, dé vraag, met name, of je na twee jaar verkering en toch alweer bijna tien relatief gelukkige huwelijksjaren je vrouw er nog op kan wijzen dat bij het bedrijven van de orale seks een niet onbelangrijke rol is weggelegd voor de zachte natte tong, en dat het zogenaamde pijpen dus niet, zoals de volksmond suggereert geheel en al met afzuigen of plompweg ‘zuigen’ samenvalt, maar wel degelijk ook voor een aanzienlijk deel uit liefkozend likken bestaat?

Kan je deze opmerking nog meegeven na zo’n slordige twaalf jaar van, zwijgen, ondergaan, laten betijen en opkroppen? Of doe je er beter aan onder deze smetteloze zonnehemel, onderuit gezakt in een kleurrijk plastic tuinstoeltje waarvan de felle uitnodigende kleuren nogal contrasteren met het zitcomfort dat je had verwacht te krijgen, met jouw korte broek en Calvin Klein boxer losjes om een rechterenkel gedrapeerd, enkels die overlopen in voeten in crocs die qua blauwige schijn niet moeten onderdoen voor de wolkeloze hemel boven jullie, met zicht op het rustig op en neer gaande hoofd van Fanny, jouw ophopend verlangen naar méér tong maar voorgoed los te laten?

De risico’s van zo’n plotse biecht, dat mag duidelijk zijn, zijn legio.

Macaroni. Vleessalade. Yoghurtjes.

Zo bestaat de kans, en die is toch niet gering, het temperament van Fanny kennende, dat zijn vrouw – overigens geheel terecht – concludeert dat zij er nu al meer dan een decennium, wat, laat ons even schatten, neerkomt op een paar honderd pijpsessies, niet erg veel van gebakken heeft, waarop niet zozeer het gevaar dreigt dat zijn vrouw seksueel gesproken in haar schulp kruipt of aan acute faalangst begint te lijden, maar eerder dat zij het hem bijzonder kwalijk neemt dat Ken haar orale ‘kunsten’ überhaupt durft te bekritiseren.

De kans is, kortom, reëel dat ze hem zoiets zal toesnauwen als: “Pijp ik niet goed genoeg voor meneer? Wel, doe het dan voortaan zélf!”

In gedachten ziet hij haar de hurkzit waarin ze nu verkeert pijlsnel verlaten, fluks rechtstaan en terwijl ze boven hem uittorent, veel groter dan ze in werkelijkheid is, een reus van een vrouw met een restje speeksel aan haar mondhoek, nog een laatste venijnige blik werpend op zijn in snel tempo verschrompelend geslacht, die scherpe “Pijp ik niet goed genoeg?”-zin uitspuwend.

Er kruipt een huivering over zijn ruggengraat die de op en neer gaande Fanny verkeerdelijk voor genot aanziet, waardoor ze prompt besluit nog een tandje bij te steken.

Beter is het, begrijpt Ken, zich te concentreren op de mooie dag die het vandaag is, samen met het feit – want dat is het: een feit, niet meer of minder dan een waarheid – dat heel wat mannen jaloers zijn op zo’n met de regelmaat van de klok oraal getint huwelijk.

Beter is het dus ook zijn handen achter zijn hoofd te vouwen, ellebogen arrogant naar buiten te laten hangen, zijn ogen half te sluiten, zijn kin op te heffen en Fanny gewoon haar ding te laten doen, rustiek genietend in hun achtertuin.

Gewoon. Haar. Ding.

Waspoeder. Botervlootje. Koffiebonen.

Maar toch, maar toch … die catch 22 waarin hij nu toch al meerdere jaren verkeert laat hem niet los. Of hij blijft zwijgen als het graf, en dan zal hij nooit meer de zachte streling van een vrouwentong mogen ervaren, of hij knipt het draadje dat het zwaard van Damocles met hun hoofden verbindt door, benieuwd waar het terecht komt.

Overigens, onlosmakelijk verbonden met zijn vraag van “Liefje, zou je niet eens, wil je misschien niet eens een keertje, je weet wel, niet louter met jouw mond maar ook, God, nu vind ik het juiste woord niet, het ontsnapt me, het ligt als het ware op het puntje van mijn…” is natuurlijk de vraag waarom hij juist nu met zijn kritiek zou komen aandraven.

Heeft hij er meer dan negen jaar en elf maanden huwelijk over gedaan om voldoende moed bijeen te sprokkelen om eindelijk zijn stille wens, een verlangen dat Fanny onverbiddelijk als een klacht zal interpreteren, om precies te zijn een klacht én een klucht, niet langer binnensmonds maar hardop te formuleren?

De vraag stellen is ze beantwoorden: ja, zo is het inderdaad gegaan, tijdens hun verkering, zowel het eerste als het tweede jaar, dacht hij dat Fanny haar aarzeling met jeugdige preutsheid te maken had.

De eerste keer dat ze hem gezeten in hurkzit verwende durfde hij er alleszins niks van te zeggen, hij liet zijn gekreun boekdelen spreken, al was dat gezucht en gesteun dan deels geacteerd. Terwijl, en dat mag ook wel eens gezegd, zijn meisje toentertijd over alles haar mond roerde, vaak met een tong scherp als een mes, maar niet tijdens het minnespel, maar ach, dacht Ken in die tijd verschonend, zijn Fanny moest nog vrouw worden, veel ervaring had ze wellicht niet opgedaan, ze waren nog relatief jong, hij moest zijn meisje de tijd geven, daar kwam het op aan, tijd en geduld vormen de fundamenten van elke goed uitgevoerde fellatio.

Tijd en geduld, ja, en voor Ken het wist waren ze getrouwd en vielen de jaren als dominostenen omver.

Melk. Kippenbouten. Spek. Tomatensaus.

Er gaat een schokje door Ken heen, wat ook nu weer Fanny ietwat verkeerd interpreteert, als Ken plotseling begrijpt dat minstens een deel van Fanny haar potentiële boosheid over zijn wens, moest hij dit verlangen ooit durven uitspreken, wellicht te maken zou hebben met hem ervan te verdenken ergens anders zijn heil te zoeken. Zijn heil, of zijn gerief.

Natuurlijk, welzeker, Fanny zou de vraag “Waarom nu?” zélf spontaan beantwoorden door te denken: iemand anders heeft hem in haar mond genomen, zo’n lokale trien die meer bedreven is dan ik, en nu is Ken erachter gekomen wat hij al die tijd gemist heeft, die slet heeft hem andere dingen geleerd, en nu wil hij natuurlijk dat ik die dingen ook voor hem doe, wel, die overspelige hufter kan de boom in!

Of ze zou denken, al schat hij die kans eerder gering: mijn man is me beu, onze seks is hem te banaal, te alledaags, geworden, zijn hunkering naar andere vrouwen groeit met de dag en hij probeert, die lieve schat van me, met zo’n kleine instructie die hunkering alsnog de kop in te drukken en het vuur tussen ons te behouden, weet je wat, ik zal hem stante pede verblijden met een lange haal van mijn tong, hier zie!

Maar, moet het nog gezegd, zoveel zelftwijfel, laat staan opwellende welwillendheid, ligt niet in de aard van zijn Fanny. Ze zou nog liever zijn penis finaal afbijten dan van haar koers af te wijken, daar twijfelt Ken geen seconde aan.

Misschien, bedenkt hij zich nu, wil mijn vrouw niet eens haar tong gebruiken. Dan spreken we hier niet over verlegenheid of onkunde maar hebben we hier eerder te maken met een rationele en doelbewuste keuze.

Een weloverwogen beslissing, zowaar, die Fanny hangt aan de vele smaakpapillen op haar tong, gekoppeld aan de slechte smaak van dat opgesteven lid van hem, al denkt Ken eerder van niet, ze kunnen veel over hem beweren – Ken de Eeuwige Twijfelaar, bijvoorbeeld, of Hij Die Steeds Met Twee Woorden Spreekt, een eufemistische bijnaam die doelt op het feit dat zijn reflecties, zeker als zijn gepieker toeneemt, recht evenredig lopen met het aantal bijzinnen dat hij pleegt te gebruiken – maar ze kunnen niet beweren dat hij, Ken, onhygiënisch door het leven strompelt. Nee, daarvoor wast, parfumeert, en bepoedert hij zich te vaak.

Daaraan zou het dus niet liggen, en moest dat wel het geval blijken, zou hij de hoed die hij zonet nog had verwed in alle rust, op zijn gemakje, met mes en vork en een dotje ketchup opeten – zo zeker is Ken van zijn hygiëne.

Draadjesvlees. Een tros bananen.

De kwestie is dus: zijn voormelde risico’s de moeite van het nemen? Maar toch ook: overdenkt hij de situatie niet wat te hard? Is het werkelijk zo wereldvreemd, zo hemeltergend, om als man jouw hand van achter jouw hoofd te plukken, zachtjes corrigerend op de schouder van jouw teerbeminde te leggen en haar te vraag, terwijl ze je licht verbaasd van onderuit aankijkt, of ze niet even ‘dit’ of ‘dat’ wil uitproberen?

Maar … maar … stel nu dat Fanny ingaat op zijn verzoek, en dat na verloop van tijd blijkt, nadat hij haar dus licht corrigerend met dat tikje op de schouder heeft bijgestuurd en zijn vrouw, zichzelf overstijgend, van likken een gewoonte heeft gemaakt, dat heel dat gelik hem uiteindelijk niet het plezier geeft waar hij zo op had gehoopt, ja, wat dan?

Stel je maar eens voor dat hij binnen niet afzienbare tijd opnieuw moet vaststellen, nadat Fanny voor de paar-honderd-en-zoveelste keer in hurkzit heeft plaatsgenomen, dat, bij nader inzien, dat dus haar tong en de wijze waarop die tegenwoordig langs dat mannending van hem glijdt toch niet helemaal aan zijn verwachtingen beantwoordt, en dat hij bijgevolg moet toegeven dat het vroeger toch beter was?

Ja, wat dan gezongen? Moet hij dan weer negen jaar en elf maanden wachten alvorens zijn vrouw voorzichtig mee te delen dat, wat hem betreft, ze die natte dweil in haar mond voortaan wel achterwege mag laten? Dat ze het ‘tonggebeuren’ als afgehandeld, finito, weg ermee mag beschouwen? Dat hij zich, moet je horen, bijna tien jaar geleden heeft vergist?

“Weet je nog, lieverd, dat ik je nu bijna een decennium geleden eens uit de losse pols heb gevraagd of je niet, je weet wel, zo met je tong… Wel, ik denk dat, en ik weet dat je jouw best doet, het ligt dus niet aan jou maar aan mij, maar dus, ik denk dat, dat je tien jaar geleden beter pijpte dan nu het geval is, ja, raar hé, je zou denken: een mens bouwt ervaring… het komt erop neer dat, wel, zie je, ik had toen niet in de gaten dat het eigenlijk nog veel erger kon…”

Nee, een voorzichtige mededeling is het in gedachten niet, en de vraag is natuurlijk of je zoiets wel zacht en mild aan iemand kunt meedelen. Wie van de mannen aan de linkerkant van de kamer brengt het er beter vanaf?

Dus Ken besluit terstond dat er geen probleem is, hoegenaamd niet, geen vuiltje aan de lucht, en dat hij er beter aan doet zijn gedachten niet langer de vrije loop te laten maar zich uiterst secuur te concentreren op de pompende mond van zijn vrouw, zijn Fanny, want al bij al is dit ook best lekker, en als hij zich niet begint te focussen komt er niks van in huis en is de zon al lang ondergegaan eer hij klaarkomt.

*

Een pot mayonaise. Prei. Misschien mosselen, of een moot zalm.

Haar gebogen knieën zeuren van de pijn. Hoelang is ze nu al bezig met Ken zijn ding in en uit haar mond te laten glijden? Vijftien minuten, een halfuur?

Man, kom toch eens klaar!

Zoals zo vaak doodt ze de tijd met in gedachten een boodschappenlijstje op te stellen. Het huishouden te runnen. Toekomstige klusjes op te lijsten.

Ze negeert die domme crocs aan zijn voeten.

Ze denkt na over het menu voor de komende dagen.

Ze vindt die plastic tuinstoel waar haar man in zit niks opwindends hebben.

Maar wat ze vooral doet is zich stierlijk vervelen.

Vroeger, toen ze nog een jonge meid was en ze van Ken zijn bestaan nog niet afwist, verliep het anders. Toenmalige vriendjes, en die waren niet gering, liepen rond met een verheerlijkte, troebele blik in hun ogen – zo tevreden waren ze over haar mondkunsten.

Ze somde binnensmonds het alfabet op terwijl ze hen in haar mond nam.

Ze polijstte hun perineum tot dat stukje van hen blonk en schitterde als het Mercedesteken op de wagens van hun vaders.

En haar tong dwarrelde op tijd en stond eens speels naar beneden, richting het zachte plekje tussen hun testikels en hun anus.

Maar Ken had genoeg aan haar lippen. Dat was al zo tijdens hun verkering geweest – nooit had hij tijdens die twee jaar iets anders gevraagd. De beroering van haar mond bleek die eerste keer genoeg om hem over de rand te krijgen. Dus was ze dat maar blijven doen. Tijdens hun verkering, en daarna.

Nu toch al negen jaar en elf maanden.

En met elke beurt – en ze heeft Ken, schatte ze, ondertussen al een paar honderd keer blij gemaakt – verliest ze een stukje interesse in haar man. Die eeuwige twijfelaar die, eenmaal hij begon te piekeren, zo vermoeiend veel bijzinnen gebruikt.

Maar als ze ooit uit elkaar zouden gaan, als de desinteresse haar ooit te groot zou worden en de helderblauwe lucht die nu boven hun hoofden hangt vol donderwolken en splijtende bliksems loopt, zou Ken hun breuk niet op haar kunnen steken.

Of toch niet op haar mondje.


Philippe Noens(1985) woont in Vlaanderen en werkt in Brussel. Hij is redactiesecretaris van een wetenschappelijk vaktijdschrift, en publiceert soms een opiniestukje in Vlaamse kwaliteitskranten (De Standaard, De Morgen, Het Nieuwsblad) en weekbladen (Humo, Knack). Sinds kort verbrandt hij zijn vingers aan fictie.

Reacties

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!