Tweede plaats maart 2023


Kindermandala’s

- Karin Claeys - Beeld: Cid -

Papa leerde me als klein meisje hoe ik hem moest masturberen. Na de scheiding van tafel en bed met mama had hij de succesvolle praktijk in Tervuren moeten achterlaten en hernam hij andermaal een kinepraktijk in Schaarbeek. Het was heel moedig van hem om elders te herbeginnen. Om de hoek, aan de overkant van de straat, huurde hij op het Weldoenersplein vlak bij zijn nieuwe praktijk een appartement. In de kelderverdieping van het herenhuis verdronk hij in zijn verleden. Nooit eerder was ik er geweest. Dat ik toen bij hem verbleef en bij hem mocht overnachten, was uitzonderlijk, want eigenlijk gebeurde dat nooit. Links in de inkomhal van het grote huis zat een kleine deur. Daarachter was het. Via een paar marmeren trappen naar beneden kwam je in het souterrain, zijn leefruimte. Er was weinig licht, maar het was er niet benepen. Ergens in een hoek brandde op klaarlichte dag altijd een staande lamp. Dat vond ik mooi en gezellig. De ruimte was niet groot, maar ook niet klein, wel laag. Mama was na de scheiding in Tervuren blijven wonen. Daar waren mijn ouders een polikliniek opgestart, maar ze hadden die weer verloren. Een broer van mijn vader had zich als arts in hun zaken gemengd en had zich de aandelen toegeëigend. Maar het kwam ook door het gewelddadige karakter van beide partijen en door de scheiding.

Papa, die nu zijn intrek op het Weldoenersplein had genomen, was zelf ook een weldoener. Ik heb altijd geweten dat hij zijn patiënten met hart en ziel verzorgde. Soms pikte hij er één uit. Het liefst was dat een invalide, dakloze of ordinaire sukkelaar, waarmee hij dan zijn huis deelde. Ik herinner me Stafke. Stafke kan ik niet vergeten, want papa riep vaak zijn naam, zodat hij vastgehaakt raakte in mijn geheugen. Stafke was een heel aardige man. Hij leek op de Alverman uit ‘Johan en de Alverman’, de Vlaamse televisieserie. Stafke kreeg zijn zonderlinge naam misschien omdat hij altijd een stok bij zich droeg waarop hij leunde. Hij mankte immers zwaar door aan één kant en zonder stok viel hij om. Dan greep hij in het rond naar stoelen of tafels. Papa promoveerde hem tot chauffeur omdat papa toen rijverbod wegens dronkenschap had gekregen. Maar Stafke deed ook boodschappen, kookte en functioneerde als een trouwe dienstbode, altijd dankbaar om wat papa voor hem deed. Die eerste keer dat ik in de kelderverdieping van het huis op het Weldoenersplein kwam, waren we alleen. Op dat moment woonde er geen conducteur-dakloze-invalide sukkelaar in bij papa.

Die dag had mama mij bij papa afgezet. Eerst hadden ze hard geroepen. En toen had mama haar voet in het televisiescherm van papa gezet, dat achteloos op de vloer stond. Het glas versplinterde in duizenden kristallen en op de beeldbuis toverde zich een ijslandschap waar ik nauwelijks durfde naar kijken. Toen het ijs brak en op de vloer viel, kroop ik op de bank. Ik schoof ongemerkt aan de lange tafel en gleed meer en meer in het hoekje, tot ik helemaal onzichtbaar werd. De clair-obscure hoek verlicht door gedempt kelderlicht dat door het raam van boven in de ruimte gefilterd binnenviel, stemde mij rustig, alsof dat zachte licht me omarmde en me vasthield. In elk geval vond ik in dat hoekje de nodige afstand van het bekvechtende paar. Ik hield me gedeisd en kraste met een blauwe balpen alsmaar dezelfde figuurtjes op de kale plekjes tussen de artikels van een krant die daar lag, als een Fabre avant la lettre. De krant rook lekker naar verse inkt en het krassen had iets bezwerends. Twee platte achtjes werden een bloem. Kindermandala’s. Op het moment dat de blaadjes van de blauwe bloem knapten en het papier scheurde, liep mama zonder een woord tegen me te zeggen de trapjes op en was weg.

En ik was bang. En kraste verder, want er waren nog lege hoekjes in de krant. Papa zeeg neer aan de andere kant van de tafel. Langzaam streken zijn handen over het tafelblad tot zijn oksels de rand raakten. Een paar vingers grabbelden moeizaam naar een fles die leek weg te willen en plagerig verder schoof. Zijn vingers graaiden wilder. Ze gaven niet op tot de fles gehoorzaamde. Daarna schoof ze gewillig naar de tafelrand, greep hij haar hals stevig vast en dronk er traag en lusteloos een slok van. Hij plofte de fles neer op tafel, maar al snel graaiden zijn vingers weer en kolkte er opnieuw een doffe slok door zijn keelgat, waarop hij ze weer met een kordate plof op tafel zette. Ik hoopte dat de fles braaf zou blijven en niet meer zou wegschuiven als hij haar zou grijpen. Ergens wilde lucht naar buiten, die duwde grimmig haperend in papa’s keel. Toen jankte er iets. Een kreunend geluid wurmde zich ergens uit. Het was onderdrukt, maar het was niet ver weg. Toen had ik het door dat het een vreemd gesnik was dat uit papa kwam. Al snel volgden meerdere snikken, steeds meer en steeds sneller na elkaar. Maar nog altijd onderdrukt, alsof iemand zijn vlakke hand ervoor bleef houden. Dat was eng. Het leek een beetje op verslikken, maar dat was het niet, ook al liep papa rood aan en bolden af en toe zijn wangen, zoals kikkers die naar een wijfje verlangen. Er liepen lijntjes zever over zijn trillende lippen. Zijn hele gezicht was nat en vies. Uit zijn neus dropen glanzende draadjes. Het waren verbazingwekkend lange snottebellen. Zijn hoofd was dik en rood gezwollen, zijn ogen glazig en vol tranen. Ook hij leek mij, net als mama, te zijn vergeten, misschien omdat ik heel stil was en op dat moment niet wilde bestaan.

Nadat ik nog een paar figuren met de balpen uit het blad had bevrijd, schoof ik een klein beetje dichterbij. Maar ik was nog steeds bang. Ik was vooral vies van het snot dat uit zijn dikke neus bengelde. Toen hij me opmerkte, schrok hij, omdat ik zo goed als onzichtbaar was geweest en hij me daar niet verwachtte. Toen ik zachtjes fluisterde dat hij niet moest huilen, bleef ik onder het zachte licht zitten dat van boven uit het raam kwam. “Niet huilen papa, misschien is het niet eens zo erg? Misschien kan de televisie nog gemaakt worden?”

Met een hoge stem die hij van diep moest ophalen zei hij “Ja … aaiaa”, alsof spreken hem pijn deed. Hij snikte en struikelde over de klanken, alsof er te veel woord in die ‘ja’ had gezeten. Hij kreunde nog een paar keer, wreef over zijn natte gezicht de tranen, het snot, de lucht en het gesnik samen weg en zoog zijn woorden omhoog. “Kindje toch … Meisjtje toch …”, zei hij met een Oostends accent. Hij hees zich een beetje op van zijn stoel, liet zijn handen in de zakken van zijn broek dansen en toverde een grote zakdoek tevoorschijn, die hij van onder de tafel had opgevist en waarmee hij hard over zijn neusgaten kneep. Mijn hartje klopte hard. Het was allemaal erg onwennig. Ik zag mijn papa bijna nooit. Ik kende hem nauwelijks of eigenlijk niet en wist niet hoe ik hem kon troosten. Eerlijk gezegd, was ik nog banger geworden nu ik zichtbaar was. “Kom meisje, kom bij papa”, zei hij toen. Ik stond op. Hij trok me tegen zich aan, maar ik duwde een beetje tegen omdat hij het hard deed en ik bijna geen lucht kreeg. En ook omdat ik dat raar vond.

Mijn grootmoeder, van wie ik het kuiken had gekregen dat was doodgebeten, was de enige persoon die me in haar armen sloot. Maar zij deed het nooit zo hard als papa het toen deed. Ik wist niet hoe ik met zijn armen om moest. Daarna weet ik niet meer hoe het verder ging. Ik ben vergeten of we nog lang aan die tafel zaten, eraan aten of iets speelden. Wellicht zijn we vroeg gaan slapen, moe van alle gedoe. Ik weet wel nog dat papa’s slaapkamer smal en duf was. Het rook er naar een melange van beslapen lakens, vieze kleren, ongewassen lichamen en een vervlogen, maar sterk mannenparfum. Het was een zurig allegaartje vermengd met opgerispte alcohol, waarnaar zijn adem ook stonk.

*

Papa kon niet meteen slapen. Ik ook niet, want hij wekte mijn nieuwsgierigheid met ‘een geheimpje’. Het geheim was eigenlijk geen echt geheim. Het was iets dat papa mij wou leren. Hij lichtte het deken op en gooide het naar achteren. Zijn ‘geslacht’, zoals mama dat zegt, lag dik en gezwollen als een vleeskleurige worst tegen zijn buik, rood als zijn hoofd nadat hij gehuild had. Ik schrok en begreep niet waarom zijn geslacht zo anders was dan de plasser van mijn broer. Met zijn handen ging hij, neen, gleed hij, of streelde hij, of neen, greep hij, soit, bewoog hij over het rode kopje. Ik moest goed kijken. Het was curieus. Daarna nam hij mijn handje in zijn hand en zo deden we het samen. Het voelde vies en wak aan, als een warme corpulente barbiepop. Toen moest ik het alleen doen. Het moest hard, maar niet zo hard, ook zacht, maar nee, niet zo zacht! Zo moest het hoger en dan weer omlaag.

Het was écht een moeilijk geheim. Eigenlijk kon ik het niet goed. En ik deed het echt niet graag. Papa werd er nerveus en zelfs een beetje boos door omdat ik het niet behoorlijk kon. En weer moest hij het nog een keertje tonen, hoe ik dat opgespannen vel van die vreemde, vlezige, toch zachte, maar ook harde piemel met mijn kleine handjes tegenover elkaar hoorde te bewegen. “Velletje naar beneden, kindje” Pff, wat een penibel gedoe … “Naar omhoog nu. Zo. Meisjtje toch.” …

Zoiets onfris en onzinnigs had ik nog nooit gezien of gedaan. Een zacht vel, maar hard als been en meegaand als een gummibal. Het piemeltje van mijn broer was niet zo, dat was als een klein sproeiertje, gemaakt van een los velletje waarmee hij alleen maar plaste. Het hing heel los en natuurlijk tussen zijn gespierde kinderbeentjes, stond niet omhoog en zag er niet hard of rood uit. Als we in bad gingen, moest hij het goed wassen. Mama toonde het eens en schoof dat velletje naar achteren, waar waarachtig ineens een ander sproeiertje verstopt zat in een donkerder kleur. “Daar”, zei ze, “zit het vuil”, en ze wees achter het rimpelige vel en spoelde het sproeiertje in het badwater heen en weer. De sproeier van papa was echt anders. Hij deed me misschien nog meer aan de groene Hulk denken dan aan een dikke Barbie. Mijn broer had zo’n groene Hulk en hij had ook alle smurfen. De Hulk had net zo’n zacht vel en was op eenzelfde manier hard en mals door de gel die erin gespannen zat. Nadat we hem veel te kwaad hadden gemaakt en hij iedere keer uit zijn vel was gesprongen van woede, scheurde hij op een dag open en droop de gel eruit. De Hulk was kapot.

Dat ding van papa was erg bizar! Zo’n rare warmte en dat rubberachtige vlees ervan … Mijn hartje klopte in mijn vingertjes en bonsde zelfs in mijn keel. Alles trilde, zo schrikken deed ik van papa’s stem en omdat het maar niet goed lukte. Nadat ik het dan toch een heel klein beetje kon, deed papa het geheimpje ook bij mij. Ik moest op mijn rug gaan liggen. En hij likte zijn vingers vol speeksel. “Doe je benen open”, zei hij kort en nog altijd een beetje boos, waarschijnlijk omdat ik het geheimpje niet goed genoeg had gedaan. Ik lag op mijn rug en was erg nerveus, maar ook nieuwsgierig. Dat speeksel vond ik wel vies, want dat stonk zurig en rot. Met zijn vochtige vinger wreef hij over mijn ‘geslacht’. Hij fladderde alsmaar als een vlinder die op een bloem wil landen, maar het toch niet deed. Het kriebelde mij zo raar. Niet zomaar kriebelen, zoals op je buik, in je heupen of onder je armen. Deze kriebel rolde naar binnen en bleef rollen, als rollen van een berg. Gek was dat! Dit kriebelen was suikerzoet als snoep en daar wilde ik meer van. Het deed iets vanbinnen. Nu wilde papa dat ik het geheimpje weer bij hem deed, maar ik wilde meer kriebels. En om meer kriebels van hem te krijgen, moest ik eerst weer ons geheimpje bij hem doen.

Veel later, in de jaren die volgden, dacht ik niet meer aan wat er gebeurd was. Het geheim lag diep in mij begraven.

*

Mijn hele kindertijd was ik zo braaf … Ik was een lief kindje. Maar steeds meer raakte ik ervan overtuigd dat mijn volgzaamheid me nooit ergens zou leiden, toch niet waar ik mij prettig voelde. Ik hád flink geluisterd en ik hád hen gehoord. En ik had begrepen dat de einddoelen en de koersstrepen die ze me achterna lieten lopen, me steeds vaker tegenstonden. Altijd en overal waren er leugens geweest, te veel gewelddadige onwaarheden. Ik had ze geobserveerd, aan den lijve ondervonden bij de nonnen op school waar ik woonde, bij mijn moeder en mijn vader, zelfs onder de kinderen. Het had geleid tot een afkeer voor hypocriete omgang. Alles in mij trok tegen. Het was te veel geweest en het lukte me niet langer zo plooibaar mee te geven. Op een bepaald moment besloot ik dat recht door zee het beste voor me was. Het goedhartige kind was zijn zachtaardigheid verloren en werd franker. Ik liet het kind in mij niet doden, ook al aanvaardde niemand dat mijn route vaker tegen dan met de richting mee was. Zodra ik vijftien was geworden, maalde ik daar echter weinig om. Ik begon een hekel te krijgen aan de kronkels die volwassenen namen om met hun zwakheden weg te komen. En rond die leeftijd groeide het verlangen naar liefde van jongens. Ik wilde hun liefde voelen op mijn huid en dat werd steeds heviger. De begeerte woelde fel, maar van erotische aanrakingen of een tongzoen raakte ik verward. Erotische situaties waren erg moeilijk. Mijn gevoelige tepels degouteerden me alsof ik dagenlang alleen maar goedkope chocolade had gegeten. Vanbinnen zat iets onverteerbaars. Het was kleverig, vettig, te vol. Het was erover.

Ik denk dat ik negen was toen het begon, dat gevoel aan mijn borsten. En dat is lang gebleven. Heel soms voel ik het nog! Dat groeien van gezwollen muggenbeten tot volwaardige borsten deed ook zoveel pijn. Het was afzien eer ze zich ontpopten om zich fier en rond te laten dragen. Op het internaat van Don Bosco in Heverlee was er een non die ze elke avond wou zalven. Alsof ik als negenjarige niet aan mijn eigen borsten kon! Ziek werd ik van die groeiende borsten, van die nonnen en van die ongewenste aanrakingen.

In die tijd droomde ik elke nacht dezelfde droom. Het was een surreële droom die mij volledig in beslag nam en waardoor ik me heel slecht ging voelen. Behalve het spelen van trillende, gekleurde lijntjes gebeurde er werkelijk niets. Nette gekleurde lijntjes dansten. Nu eens horizontaal, dan weer verticaal en ook diagonaal, dat was alles. Maar ze maakten me misselijk, verdrietig, verward en eenzamer dan ooit. Maandenlang, terwijl mijn borstjes prikten en gloeiden en ik daar onbehagelijk van werd, de non zalfde en de lijntjes elke nacht dansten, sprak ik nauwelijks een woord. De hele dag staarde ik. Ik keek door het bord, door de juf, door de lilliputters, door de hele klas, door alles heen. Ik zocht in het oneindige naar de oorzaak van dat akelige gevoel en van de nachtmerrie die maar bleef aanhouden. Ik moest de waarheid vinden. De nonnen maakten zich dermate zorgen dat ze mijn moeder erbij haalden. Mama kwam uiteindelijk kijken. Ze keek door het klasraam. Ze keek naar mij. Ze zag hoe ik staarde. Maar wat kon ze doen? Wat kon zij ermee? Ze liet mij en de nonnen met hun vragen achter en ging terug vanwaar ze kwam, zonder er verder op in te gaan. Ik had haar niet gezien, zo doordringend staarde ik door alles en iedereen. Ik bleef zolang staren tot ik op een nacht ‘het geheimpje’ dat diep in mij begraven lag, ontdekte. Het was een opluchting. Ik was nog zo jong, een meisje met muggenbetenborsten, en toch begreep ik hoe fout het allemaal zat. Maar ik was alleen en daar bleef het bij.

De aversie wilde echter niet wijken. Willekeurig, maar steeds vaker overmeesterde de afkeer mij. Maar ook de begeerte liet zich niet koelen. En ik raakte verstrikt in een tweestrijd. Ik wilde aan de jongens liefde geven en liefde krijgen, maar de begeerte en het verlangen waren te bedreigend. Het maakte niet uit of de lust van een jongen of een meisje kwam, ik kon het niet verdragen! In een impuls en reflex sloeg ik hen. Ik sloeg de walging van me af. Klappen sprongen in mij op en kwamen zonder nadenken brutaal aan. En ik eiste dat zij die mij wilden liefhebben, met hun verlangen verdwenen. Er zat geen logica in de zaak. Ik wilde wel, maar ik kon het niet. Ik zat vast.

In die tijd was ik nochtans erg populair. Altijd schaarden er zich mensen om me heen en ik maakte makkelijk nieuwe vrienden. Maar seksueel liep het altijd erg moeizaam. Langzaamaan werd duidelijker dat het oorzakelijke verband vermoedelijk bij ‘het geheimpje’ te zoeken was. Het geheimpje had zich lang verborgen gehouden, maar sinds het ontluiken van mijn borstjes, sinds de dromen, had ik het opgegraven. Zo kon het niet verder. Dus, ik besliste om mijn vader hierover opheldering te vragen. Ik moest weten en begrijpen waarom er gebeurde wat er gebeurde. De onmogelijkheid om erotische liefde toe te laten stemde me treurig en eenzaam, ondanks alle vriendschap. Van eenzaamheid was ik niet bang. Ik kende inmiddels dat soort eenzaamheid.

***

Over Karin Claeys:
 
Website Beeldend werk tot 2010: http://www.karinclaeys.be

Over Cid: 
Creëren is de rode draad in mijn leven... Altijd geweest! Het maakt me blij .. Al vele ideeën zijn opgeplopt en verwezenlijkt.. daar is illustreren er een van.. Binnenkort mijn schildering op de cover van een boek! Ik ben een gelukkig mens ;)

Reacties

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!