Derde plaats mei 2023


Loslaten

- Irene van der Klugt - illustratie: Tjade Witmaar -

Lijzig golfde haar stem ergens voor mij, vanachter dat bureau.
Het moest wel over mij gaan, dus ik keek op. 'Sorry, wat zei u?'
Ze zei dat het psychisch was. Dat het een kwestie was van loslaten. 'Probeer het een plekje te geven.' Haar ogen priemden over haar lelijke bril heen.
Ja echt. Die woorden. Ze zei het hardop. Een plékje geven. Mijn hiel wipte als een bezetene op en neer. Iets deinde in mijn maag. Ik was ziek. Mijn líjf was ziek. Ik was bang. Terwijl ik de spreekkamer scande en zocht naar de juiste woorden, en naar een prullenbak, kroop die afschuwelijke kramp van achter mijn ogen door mijn nek, door mijn armen naar mijn vingers. Vooral door mijn rechterarm, maar links deed ook aardig mee. De spanning bonsde in mijn vingertoppen, en kon er niet uit. Ik keek naar beneden, naar mijn hand. De misselijkheid... ik schoot overeind, dook naar de prullenbak naast haar bureau en gooide mijn ontbijt eruit. Het gleed knisperend langs de binnenkant van de plastic zak die er goddank in zat.
'Sorry,' kuchte ik.
Ze duwde haar onderlip omhoog tot een boogje. Je had er waardering in kunnen zien - goed gemikt - maar ik denk toch dat het afkeer was. Ze reikte me de doos met tissues aan. Ik veegde met links mijn mond af.
'Oké, zo is het genoeg,' zei ze beslist. 'Ik verwijs je door.'
Ze draaide naar het beeldscherm en begon te typen. Ik ook. Eindelijk. Ik appte: krijg een doorverwijzing.
Mel appte direct een duimpje terug.
Opgelucht scrolde ik door mijn socials tot de doorverwijzing klaar was.

Eerst had ik het niet door. Ik voelde me normaal, dacht ik. Iedereen voelt weleens een pijntje, wat onrust, wat concentratieverlies. Ik dacht dat het aan school lag, aan mijn ouders. Mijn moeder zei dat ik haar negeerde. Ik luisterde wel, maar ik hoorde steeds minder. Eerlijk gezegd vond ik het ook wel lekker rustig. Maar na een tijdje lukte het me niet meer om er onverschillig over te blijven doen. Ik voelde het inmiddels overal. In mijn hele systeem. Ik stond ermee op en ging ermee naar bed. Laatst liep ik op de stoep, niks aan de hand, begon ik een beetje te zwalken en verzwikte ik vanuit het niets mijn enkel. En als het dan een paar minuten wél goed ging, werd de onrust alleen maar groter. Dan begon mijn hart zo hard te bonken dat de paniek toesloeg. Of sloeg de paniek zo hard toe dat mijn hart... Ik zag mijn omgeving niet goed meer. Ik liep zomaar met mijn schouder tegen een lantaarnpaal die ik gemist had. Maar mijn handen, vooral mijn rechterhand en mijn vingers... Daar werd het ondraaglijk. De pijn, de spanning, de verkramping. Ik sloot me steeds meer af. Depressief werd ik ervan. Ik moest het onder ogen zien. Mel zei het ook.

Ze namen een eindeloze vragenlijst met me door.
'Hoe ziet je dagindeling eruit? Hoe los je het op met aankleden, naar het toilet gaan, eten en drinken? Heb je het alleen overdag, of ook 's nachts? Hoe doe je dat onder de douche of in bad?'
'Ja dan lukt het wel even,' zei ik. 'Dat warme water doet wel iets.'
Ze observeerden hoe ik me bewoog. Ik moest door de ruimte lopen. Een stukje door de lange gang. Die was breed en leeg. Geen obstakels. Dat ging wonderbaarlijk goed. Ik slenterde expres wat langer door en keek op m'n mobiel. Even een paar seconden extra voor mezelf.
Toen keken ze naar mijn nek en mijn handen. Mijn rechterhand, mijn vingers, mijn duimen. Ze haalden er twee artsen in opleiding bij, omdat het er zo interessant uitzag. Ze proberen mijn vingers te strekken. Ging niet. Ze vergeleken mijn duimen. Daar zat nog beweging in, maar ik verrekte van de pijn.
Ze keken serieus naar elkaar en knikten: een vergevorderd stadium. Ik dacht aan Mel. Zou ze nog wel met me willen omgaan als... Ik keek naar beneden, naar mijn hand die altijd in de stand stond van vasthouden. Ik wist het, dit kon zo niet langer, maar zonder... Ik probeerde het me in te beelden. Ik zag het voor me. Ik voelde het. De witte muren kwamen op me af. Mijn linkerhand hield mijn rechterhand tegen mijn borst, waar mijn hart veel te snel tegen mijn T-shirt aan bonsde.

Het hoge woord is eruit. Ik ben ziek. Ernstig ziek. Ik heb FSP. Falsa Specie Proclivitas. In mijn hand. Vooral mijn rechterhand. Hij moet eraf. Vroeger noemde ze dat amputatie, maar tegenwoordig, bij deze nieuwe variant van het type dat ik heb, noemen ze het erumpatie. Ze zeggen dat de symptomen in de rest van mijn lijf en de psychische klachten dan ook af zullen nemen. Dan heb ik een grote kans dat ik dit overleef. Een goede prognose, zeggen ze met vraagtekens op hun gezichten. Ik hoef alleen maar ja te zeggen.
Ik hoor mezelf ja zeggen, maar meteen maak ik me grote zorgen. Hóe moet ik dan overleven? Ik app Mel, nu het nog kan.
'hoe kom ik van A naar B?'
'hoe maak ik een foto?'
'hoe hou ik mijn socials bij?'
'hoe moet ik betalen?'
Mel is aan het typen...
'je kan ook veel met spraak'
'gewoon praten'
'gaat mss wel sneller'
'er zijn protheses'
'je gaat heel handig worden, tijd voor andere dingen'
Mel is lief. Maar ook naïef. En ze vergeet voor het gemak dat dit ons uit elkaar zal drijven.

De man achter het bureau vraagt of ik rook, en of ik diabetes heb. Ja, ik rook. Dat geeft me nog enige ontspanning. En ja hoor, ook dat nemen ze me af. Nicotine helpt niet bij het herstel.
'Heb je al nagedacht over de verdoving? Plaatselijk verdoven is natuurlijk beter voor je,' zegt hij.
Ik word alweer misselijk en kijk naar beneden. Ze denken toch niet dat ik er met mijn hoofd bij kan zijn als hij eraf gehaald wordt?
'Nee, nee, ik moet echt onder narcose.'
'Enneh...' de man schuift op zijn stoel, 'hier moeten we het ook nog even over hebben.'
Angstig kijk ik op.
'Wil je hem na afloop mee naar huis? Je kunt er dan natuurlijk niets meer mee, maar sommige mensen...'
Mijn adem stopt, mijn ogen gaan dicht en ik zie het voor me. Een rilling rolt van mijn rug naar mijn voorhoofd. Echt? Zijn er mensen die hem mee naar huis nemen? En dan? Denken ze dat ik hem in de tuin wil begraven ofzo? Of dat iemand anders er nog iets mee kan? Dat ik hem op Marktplaats zet? Tsss, sukkels.
Ik adem weer in. 'Eh, nee hoor, voeren jullie hem maar af,' breng ik uit. Jezus, het idee.
De specialist knikt tevreden. 'Prima keus. De ervaring leert dat het beter voor je is, rigoureus afscheid nemen.'
Zonder waarschuwing trekt hij een prothese uit zijn bureaula. Ik schrik me rot.
'Kijk, zo zal je eerste prothese er ongeveer uit gaan zien. Hij wordt je natuurlijk nog aangemeten, zodat hij helemaal vertrouwd aanvoelt.'
Ik pak hem aan met mijn linkerhand en laat hem op mijn handpalm rusten. Hij weegt zwaarder dan ik dacht.
'De beslissing om al dan niet een prothese te dragen ligt geheel bij jou,' zegt de specialist formeel.
Hij ziet er geweldig uit. Echt net echt. Ik leg hem op mijn bovenbeen en strijk eroverheen met mijn vingertoppen. Voelt ook echt. Maar je kunt er helemaal niks mee. Behalve dan - niet onbelangrijk - je erachter verschuilen voor de buitenwereld. Ik houd hem op de plek waar hij straks hoort te zitten en voel wat van de spanning wegvloeien. Nou ja, beter dan niets, lijkt me.
De specialist schuift een folder van zich af. 'Hierin staat hoe je je kunt voorbereiden.'
Ik recht mijn stijve nek en gris de folder van de rand van zijn bureau. Op de voorkant staat met grote letters: Loslaten. Ik haat dat woord. Ik wil maar een ding: de folder loslaten.
'Je kunt alvast een vrije zone met jezelf afspreken, waar je hem vanaf nu niet meer gebruikt. Neem bijvoorbeeld je slaapkamer. Of neem eens de tijd op hoelang je het volhoudt zonder hem te gebruiken.'
Zucht. Dat mensen zichzelf nog serieus kunnen nemen nadat ze zo'n flutfolder in elkaar hebben geflanst. Straks moet het tóch. Waarom zou ik mezelf nu alvast gaan pijnigen? Hou toch op.
'Hm hm,' pers ik eruit.
De specialist is nog niet klaar. 'Dan nog even over het fantoomgevoel.'
'Sorry wat?'
'Veel mensen hebben de eerste periode na de amputatie nog gevoel in het verdwenen deel. Dit heet fantoomgevoel. Je kunt bijvoorbeeld gekriebel voelen, of warmte. Het kan de eerste periode zelfs pijn doen. Ongeveer tachtig procent van de mensen heeft hier last van. Meestal verdwijnen deze klachten binnen een halfjaar, maar soms houdt de fantoompijn nog jaren aan.'
Lekker dan. Ik word een phantom of the opera. Ik heb hier zo geen zin in.
'Nou, dat was dan voor vandaag,' zegt de specialist. 'Heb je nog vragen?'
Het blijft stil. Ik kijk op. De alwetende man die mijn lot in zijn handen heeft, is eindelijk gestopt met praten. Heb ik iets gemist? Zijn laatste woorden echoën vaag na. O, dat was een vraag. Ik schud nee en laat vermoeid mijn hoofd hangen.
'Op de dag voor de operatie zul je bepaalde dingen voor jezelf moeten afsluiten, opbergen zeg maar,' zegt de specialist. 'Neem daar vooral voldoende tijd voor.'
Loslaten, een plekje geven, afsluiten, opbergen. Man man, waar staat de prullenbak. Ik kijk naar mijn duimnagels en kan het niet meer opbrengen om iets terug te zeggen.

Vandaag gaat het gebeuren. We zijn op de fiets gekomen. Op Mels fiets. Ik achterop. We zitten naast elkaar in de wachtruimte, nog even op onze telefoon. Iemand roept mijn naam. Al een paar keer, geloof ik. Mel stoot mij met haar elleboog aan terwijl haar blik vastgekleefd blijft aan haar telefoon. Zie je wel, nu al afstandelijk. Ik sta op en loop met de verpleegkundige mee.
Even later lig ik op de operatietafel. Ik kijk vluchtig naar het laatste appje van Mel:
'sterkte - duimpje'
Ik voel het nu duidelijk: de narcose kickt in. Groene wezens om mijn bed spreken een vreemde taal. Er is geen weg meer terug.
'We beginnen straks met de cavatio, dan draag ik het over aan jou voor de depone larva. En dan sluiten we af met de dimittas. Als er geen complicaties optreden, zijn we met een halfuur klaar.'
Ik droom dat ik een ingebouwde prothese heb die alles kan. Hij maakt de vetste hologrammen en projecties, werkt als verwarming: nooit meer koude handen, is flexibel, hoeft niet aan een lader, bevat mijn identiteitskaart, paspoort, scooterrijbewijs en bsn, alles op een chip onder de nephuid. Je hebt niemand meer nodig. Het is een fantastische prothese. Het is een zieke droom.
Ik word wakker met een kloppende pijn aan de binnenkant van mijn rechterhand. Dat moet de fantoompijn zijn. Ik kijk. Een klomp verband. Dat hadden ze gezegd: iets met zwelling en compressie en doorbloeding. Ik ben nog steeds misselijk, maar nu zal het van de narcose komen.

Mijn eigen cosmetische prothese is klaar. Ik noem hem Handy. Met Handy voel ik me minder incompleet. Iets normaler. Maar het doet pijn: Handy is voor de show. Handy kan niks.
Mel en ik zitten in de trein met Handy. Ik voel me verschrikkelijk. Zo onhandig. Kan niet appen, geen insta, geen tiktok, niks. En als ik om me heen kijk, voel ik me verloren en bekeken. Al die mensen zien mij. Ik zie hen. Doodeng. Ik haak mijn blik weer vast aan het schermpje. Weer probeer ik het. Ik tik er onhandig op. Steeds harder. Hij rolt op mijn schoot. Zo frustrerend, er gebeurt niks. Het ergste is nog dat ik dat al wist. Ook dat hadden ze al gezegd. Ik begin te koken.
'Warm hè,' zegt Mel tegenover mij met haar ogen op haar telefoon. Met een gebogen hoofd staat ze op en tast ze naar het raampje. Ze klapt het open. Geraas rolt naar binnen.
Ik sta ook op en keil Handy naar buiten. Hij stuitert goed. Dat kan hij wel. Hij vliegt met een boogje boven de brandnetels uit.
Mel kijkt geschokt naar mij. 'Wat doe je nou, man! Weet je wel wat zo'n ding kost!'

Al mijn hoop is gevestigd op de volgende prothese. Dat is geen cosmetische, die hoef ik niet meer. Dit is een functionele. De fysiotherapeut die met mij gaat oefenen, heeft hem in zijn handen. Ik slik. Ik wist niet dat het zo'n foeilelijk ding zou zijn. Zo metalig, zo klein. Deze noem ik Phantom. Ik loop er gruwelijk mee voor paal. Iedereen zal het zien.
We oefenen en oefenen en uiteindelijk lukt het me om Mel te bellen. Bellen! Mel is verbaasd: we bellen nooit. Van schrik hangen we weer op.
Ik wil helemaal niemand bellen. Ik ben doodmoe, maar ik kan niet stoppen met ijsberen. Die onrust moet eruit voordat het paniek wordt.
De fysio zegt dat ik Phantom de eerste dagen maar tien minuten mag gebruiken en dat ik hem dan moet wegleggen.

Mijn rijtje kotswoorden is uitgebreid met het woord rouwproces. Ze zeggen dat de paniekaanvallen minder heftig zullen worden. Dat de onrust en het gemis zullen afzakken. Dat ik bepaalde dingen opnieuw moet leren. Ze vinden dat ik aan een hobby moet beginnen. Dat ik erover moet praten. En om van het gezeik af te zijn heb me erin laten luizen: ik ben op een bijeenkomst voor lotgenoten beland. Samen met Phantom loop ik naar binnen. Knijpend in hem kijk ik schichtig om me heen naar mijn soortgenoten, en naar hun handen. Tientallen mensen, de meesten nog jong, zitten in mijn schuitje. Sommigen hebben een Handy, sommigen een Phantom. De meesten hebben helemaal geen prothese.
De bijeenkomst wordt geopend. Een alwetende vrouw, een arts denk ik, spreekt ons toe. Ze start een filmpje. Goed voor de mentale verwerking, zegt ze. Gelukkig zegt ze geen rouwproces. Het is een filmpje van de operatie die iedereen in dit schuitje heeft ondergaan.
De camera zoomt in op de hand. Ze smeren er een zalf op. Heel precies. Met een wattenstaatje moet de zalf overal tussen de vingers, en langs de randjes. Ze draaien de handpalm naar boven. Ze spreiden vier vingers en een duim een voor een open, heel langzaam. En dan gebeurt het. Met een tang die er precies omheen past, trekken ze de mobiele telefoon van de hand af. Het gaat verbazingwekkend makkelijk. De telefoon wordt op een rijdend tafeltje gelegd, onklaar gemaakt en afgevoerd. Ik slik en knipper. Mijn ogen worden nat. Heel toevallig is het precies hetzelfde merk en type telefoon als wat ik had.
Iedereen is er stil van. Ik houd nog steeds mijn vingers strak om Phantom gevouwen. Iemand spreekt mij aan. Heel gek. Met zijn stem spreekt een vreemd iemand mij zomaar aan.
'Je hebt een functionele prothese, zie ik,' zegt hij. Hij wijst naar Phantom in mijn hand en kijkt dan weer naar mijn ogen.
'Eh ja,' zeg ik, 'maar ik kan er nog niet erg aan wennen.' Overmoedig laat ik Phantom in mijn broekzak glijden. Nu zijn mijn beide handen leeg. Ze pakken elkaar. Mijn adem zit hoog. Ik kijk vluchtig naar het gezicht van mijn schuitgenoot, want wat moet ik anders?
'Ja,' zegt de schuitgenoot, 'ik weet het nog goed: die neptelefoons zijn verschrikkelijk. Maar in het begin is het fijn om iets in je handen te hebben. Iets in die vorm, die kleur, van dat materiaal, dat gewicht. Iets om je achter te verschuilen.'
'Ja die,' zeg ik. 'Die heb ik door het raam van de trein naar buiten gesmeten, ergens tussen Rotterdam en Breda.' Ik hoor een ondeugend lachje in mijn stem.
De schuitgenoot lacht ook. 'Maar eerlijk is eerlijk,' zegt hij, 'zo'n klaptelefoontje waar je in geval van nood mee kan bellen, is wél prettig. Na een tijdje dan. Na een tijdje vind je dat wel prettig.'
Ik kijk hem aan en ik geloof hem. Ik geloof dat het waar is wat hij zegt. Dat kan ik tot mijn verrassing zien aan zijn gezicht. Ik raak Phantom even aan in mijn broekzak. Hij zit er nog.
'Sterkte met je nieuwe leven,' zegt de schuitgenoot. 'Hier kun je oefenen. Hier kun je een gesprek aangaan. Het geeft niet als je er nog niet zo goed in bent. Je gaat ergens zitten waar je iemand kan aankijken. Ja, in de ogen. Heel eng is het eerst. En dan zeg jij iets met je stem. Bijvoorbeeld hoe je heet. En dan, nou ja, eigenlijk is het gewoon een chat. Maar dan krijg je een heel driedimensionaal mens erbij. Een lijf, een stem, een geur soms. In het begin is het moeilijk, want het is wel de bedoeling dat je spontaan iets terugzegt. En de emoji's,' zijn ogen gaan wijd open en zijn mondhoeken omhoog, 'de emoji's zijn supersubtiel. Echt opletten. Die kun je zien op de gezichten. Ze gaan geleidelijk over van de ene in de andere emotie. Vet gaaf. Maar het werkt alleen als jij het ook doet. Jij moet ook je hele menszijn in de strijd gooien. Hoe heet je trouwens? Ik ben Simon.' Hij schudt mijn vrije rechterhand.

***

Irene van der Klugt
is 54 jaar, en schrijft sinds kort fictie. Na meer dan dertig jaar zakelijk schrijven, alleen maar waarheden zonder omwegen, wilde ze wel eens uit de band springen.

Tjade Witmaar is beeldend kunstenaar. Hij had diverse exposities van zijn werk in Nederland, Frankrijk, Portugal en Spanje. Sinds 1990 woont hij in Spanje en werkte hij daar o.a. als grafisch ontwerper en illustrator voor tijdschriften en uitgevers van schoolboeken.

Reacties

  1. Prachtig verhaal! Ik ben erg benieuwd of het autobiografisch is. Het gesprek met de arts, de dialogen zijn heel naturel en geloofwaardig. Heb er van genoten.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Hilarisch, goed doordacht, intelligent en in een geheel eigen stijl. Ik kijk uit naar het volgende verhaal!

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten