Derde plaats juni 2023

Madeliefste

- Frank van der Werff - illustratie: Paul van Gelder -


Het was te wijten aan een kleine slordigheid dat ik in een sleets café aan de toog zat, in plaats van slap te ouwehoeren met een oude vriend in een hip restaurantje in het centrum. Een buurtkroeg met stoffige vitrages waar de tijd sinds de jaren zestig stil leek te hebben gestaan. Twee vaalgrijze biljarters gedoogden mij met een die-is-niet-van-hier-blik ternauwernood binnen hun territorium.

Kort voor aankomst op het Centraal Station had ik een berichtje aan de vriend zullen sturen om een ontmoetingsplek af te spreken. Daarna zouden we ergens eten en vervolgens zien of er in de kroegen die we vroeger altijd bezochten nog bekende gezichten rondliepen. Maar net nadat mijn trein in beweging was gekomen, was ik tot het besef gekomen dat ik mijn hagelnieuwe iPhone 4 op mijn aanrecht had laten liggen. Omdat ik geen telefoonnummer meer uit mijn hoofd kende, was naar zijn huis lopen in het buurtje met de koepelgevangenis, de enige manier om hem misschien nog te treffen. Tevergeefs, hij bleek niet thuis te zijn. Wellicht liep hij mij op dat moment juist te zoeken, in de buurt van het station of op of rond een van de horecapleinen in het centrum. Een klein moment van onachtzaamheid en de avond waar je een paar dagen naar had uitgekeken was verpest. Uiteindelijk was ik de dichtstbijzijnde kroeg ingedoken om met een tosti en een paar biertjes de vervroegde kater weg te spoelen.

‘Heb jij kinderen?’ vroeg een man naast me aan de bar.
Ik knikte en draaide mijn hoofd zijn kant op. Hij sloeg in één beweging zijn jonge jenever achterover. Ik schatte hem op een jaar of vijfenvijftig, misschien zestig en hij straalde een ingehouden kracht uit. Op de grond, naast zijn kruk stond een grote ouderwetse, van geel skai vervaardigde Quick sporttas.
‘Hoeveel?’
Ik schoot in de lach. ‘Twee. Is dat genoeg?’
‘Hou je van ze?’
Ik slikte. Drie korte vragen en hij had mijn zwakke plek al te pakken. Om mijn zielenroerselen niet direct met een volstrekt vreemde te delen, stelde ik hem als wedervraag: ‘Kun je daar meer dan één antwoord op verwachten?’
‘In principe niet,’ antwoordde hij. Hij keek mij onderzoekend aan. ‘Vind je het zwaar?’
‘Kinderen?’ Ik schudde mijn hoofd. ‘Verantwoordelijk past mij als een handschoen. Tenminste als je dat bedoelt.’
Hij knikte. ‘Verantwoordelijkheid. Dat bedoel ik. Ik heb mijn verantwoordelijkheid móeten nemen. Al is het wel even geleden.’
Met ingehouden adem hoorde ik hem aan, tot hij zei: ‘Even afwateren hoor.’

Ik ging er maar vanuit dat de man nog wel een drankje lustte en bestelde twee biertjes en een jonge jenever. Hij had mij zo-even verteld dat zijn dochter was overleden. Madelief was maar vijf jaar oud geworden. Ze had blonde krulletjes gehad en kuiltjes in haar wangen. Dagdromend had hij haar kennelijk weer voor zich gezien.
‘Elke avond keken we eerst Sesamstraat en daarna Het Klokhuis met z’n drieën,’ zo had hij verteld. ‘Zij zat dan tussen ons in op de bank. Toen ze vier was en het bij Het Klokhuis een keer over liefde ging, vroeg ik: “Wie vind jij de liefste? Vind jij Pa de liefste?” en ik wees naar mijzelf. “Of vind jij Ma de liefste?” en ik wees naar haar moeder.
“Madeliefste! Madeliefste!” lachte ze, terwijl ze naar zichzelf wees. Het werd ons gezinsgrapje. Elke avond stelde ik die vragen, zodra Het Klokhuis was afgelopen. En elke avond hetzelfde antwoord. Vanaf die tijd noemde ze zichzelf Madeliefste.’ Een moeilijke lach had op zijn kaken gestaan, een lach die ineens weer verdwenen was.
‘Ze was een knop die het allermooiste bloempje had moeten worden,’ had hij gezegd, terwijl hij naar de tapkast staarde. ‘Maar ze is geknakt, nog voor ze mocht bloeien.’
Wat zeg je op zo’n moment? Ik had de juiste woorden niet kunnen vinden, maar zelfs als dat wel zo was geweest dan was de doorgang in mijn keel waarschijnlijk te krap geweest om ze er verstaanbaar doorheen te persen.
De barvrouw zette de drankjes neer en boog zich in mijn richting, terwijl ze met haar duim richting het toilet wees. ‘Het is een moordenaar,’ fluisterde ze. ‘Ze zeggen dat hij zijn vrouw en zijn kind heeft vermoord. Twintig jaar geleden. Hij kwam hier de laatste tijd al wanneer hij weekendverlof had. Dan ging hij ’s avonds weer naar de bajes terug want hij schijnt niemand te hebben om naartoe te gaan. Vandaag hebben ze hem vrijgelaten.’

‘Waar was ik?’ vroeg hij toen hij weer op zijn kruk plaatsnam. Mijn hart ging tekeer.
‘Dat Madelief nooit een bloeiende bloem heeft mogen worden,’ zei ik met enige moeite.
‘Klopt,’ zei hij. ‘Het verhaal moet maar eens verteld worden. Vandaag begin ik aan een nieuw hoofdstuk van mijn leven.’
Hij keek even over zijn schouder en vervolgde. ‘Ik móest het doen. Madeliefje doden. Soms móet je iemand vermoorden. Dat klinkt bizar, maar het leven is bizar.’ Hij zuchtte.
‘Heb jij...?’ begon ik. Ik had gehoopt dat de barvrouw een fantaste was met een voorkeur voor lugubere gebeurtenissen. Hij knikte nauwelijks zichtbaar.
‘Ik heb haar naar bed gebracht en haar eerst nog een verhaaltje voorgelezen. Ik wist dat ze niet snel zou kunnen slapen. Ze had de hele avond gegild van verdriet en had een blik in haar ogen waarvan ik wist dat die nooit meer weg zou gaan. Ze keek dwars door mij heen.’
Hij zuchtte nog maar een keer.
‘Ik heb beneden mijn pistool opgehaald. Ik zat bij een schietvereniging, moet je weten. Als ze mij had aangekeken, had ik het nooit gekund, maar ze lag met haar gezicht naar de muur. Ze lag nog zachtjes te snikken. Ik richtte op de contouren onder de dekens en haalde de trekker over. Vijf keer. Alsof ik met elk schot een jaar van haar leven van haar afpakte tot er niets meer van over was.’
Hij keek even naar zijn handen en ging verder. ‘Ik heb de deken voorzichtig over haar hoofd getrokken, er een kus op gegeven en ben naar beneden gegaan. Ik heb de politie gebeld en ben op de bank gaan zitten in afwachting van wat komen ging. Binnen twintig minuten sloegen ze mij in de boeien.’
‘Heb je heel even,’ zei ik. ‘Nu moet ik even…’
Toen ik weer rechtop stond en mijn mond afveegde, zag ik door het kleine raampje van de wc het koepeldak van de gevangenis verderop. Mijn keel brandde van het overgeven. Ik haalde diep adem. Daar, achter dikke muren had de moordenaar van zijn eigen kind dus een groot deel van zijn leven doorgebracht. Ik moest het even verwerken. Toen ik terugkwam, was de man verdwenen.

Op het station zag ik verderop een krachtig postuur voor de kaartjesautomaat staan. Naast hem op de grond stond een gele sporttas.
‘Pinnen!’ zei ik, toen ik naast hem stond.
Hij draaide zijn hoofd om en keek me hulpeloos aan. In zijn hand lag een aantal munten.
‘Wacht,’ zei ik, en duwde mijn pasje in de gleuf. ‘Ik zal je helpen.’
Het duurde nog een kwartier voor mijn trein zou arriveren. We zaten samen op een koude bank.
‘Waarom?’ vroeg ik, terwijl ik hem strak in zijn ogen aankeek. ‘Waarom móest het?’
‘Ze had geen moeder meer,’ zei hij. ‘Haar leven was zinloos geworden.’
‘Zoveel mensen hebben geen moeder,’ zei ik verontwaardigd. ‘Zeg jij dat hun levens zinloos zijn?’
‘Voor Madelief was het anders,’ zei hij. ‘Madelief had echt geen leven meer gehad. Geloof me.’
‘Ik begrijp het niet,’ zei ik. ‘De barvrouw zei me dat jij je vrouw én je kind vermoord hebt.’
‘Klopt,’ zei hij. ‘Tenminste, dat iedereen dat zegt. Alleen ík ken het volledige verhaal.’
‘Wat is het volledige verhaal?’ drong ik aan.
‘Ik had die dag de sleutel in mijn wapenkast laten zitten,’ zei de man. ‘Het is mijn eigen schuld.’ Er gleden tranen over zijn wangen. ‘Madelief heeft het pistool gevonden. In de tuin speelden zij en ik vaak dat we cowboys waren. Met klappertjespistolen. Dan schoten we op elkaar tot ons kruit op was. Madelief heeft met haar moeder cowboytje willen spelen. Dat vertelde ze me. Ik heb ze samen in de keuken gevonden. Madelief naast haar moeder op de grond, met haar arm om haar heen. Uren moeten ze er gelegen hebben. Ze lagen samen in een plas gestold bloed.’
‘Grote God,’ zei ik bevend. Ik probeerde mij voor te stellen hoe Madelief zich gevoeld moest hebben toen haar moeder ter aarde stortte, na een in haar ogen onschuldig grapje. En de uren daarna, waar nooit een einde aan kwam. Onbeschrijflijk. Onbevattelijk.
‘Ik denk dat ík het pistool uiteindelijk in mijn eigen mond zou hebben gestoken,’ zei ik. ‘Je vrouw geen leven, Madelief geen leven, dan jíj ook geen leven.’
‘Jij bent een lafaard,’ zei hij. ‘Dat was veel te makkelijk geweest. Weet je nog dat we het daarnet over verantwoordelijkheid hadden?’
Ik knikte.
‘Madelief had geen leven kúnnen hebben. Wat had ze moeten zeggen als kinderen haar zouden vragen waarom ze geen moeder had. “Ik heb haar…”’ Hij schudde mismoedig zijn hoofd.
‘Zíj kon onmogelijk de verantwoordelijkheid voor haar daad dragen. Maar tóch zou ze het altijd blijven voelen als haar schuld. Terwijl ík de fout heb gemaakt. Met de dood van haar moeder tot gevolg. Ik heb de verantwoordelijkheid van Madelief overgenomen. Die zij niet kon en niet mocht dragen.’
Hij schraapte zijn keel.

‘Ik ben ruim twintig jaar gepijnigd door nachtmerries. Ik heb mijn vrouw gemist. Ik heb mijn dochter gemist. Ik heb een leven gemist. Ik ben gegeseld, elke dag weer. En dat alles door mijn fout. Door een gruwelijk moment van onachtzaamheid. Maar hoe krom het ook klinkt; hoe meer ik leed, hoe beter ik mij tegelijkertijd voelde. Voor Madeliefste.’
Een ICE-trein raasde voorbij. De man keek er met verbazing naar, was een moment afgeleid. Het woord onachtzaamheid was aan een haakje in mijn hoofd blijven hangen. In een moment van onachtzaamheid kun je iets vergeten. Een telefoon blijft achter op een aanrecht en is verantwoordelijk voor een mislukte stapavond. Een koopje in vergelijking met een achtergebleven sleutel die verantwoordelijk is voor de dood van je vrouw en uiteindelijk je kind. Met twintig jaar celstraf als bonus om je zonden te overdenken.
‘Mijn schoonfamilie stond erop dat Madeliefs moeder in besloten kring gecremeerd zou worden,’ zo ging hij verder. ‘Zonder mij erbij. Ik kon hun standpunt begrijpen en ben er niet tegenin gegaan. En toen die begrafenis van Madelief. Pfff, dat was wat!’
Hij pakte een zakdoek en depte zijn ogen. Een gele intercity gleed langzaam het station binnen.
‘Het zit nog hier.’ Hij tikte tegen zijn slaap. ‘Een kistje van een meter twintig door haar klasgenootjes met madeliefjes en andere bloemetjes bestrooid en met in het midden een foto waarop Madelief stralend, misschien zelfs een klein beetje brutaal, de wereld inkijkt. Kom maar op! leken die ogen te zeggen. Ik kan het allemaal aan!’ Een losse snik ontsnapte hem.
‘Haar klasgenootjes hadden zich in een kring om het kistje verzameld en zongen: “Er gaat een treintje naar dromenland achter het stuur zit een olifant. Ga maar lekker slapen dan mag je zomaar mee.” Terwijl ik verderop in het zaaltje tussen twee agenten ingeklemd zat en niemand mij een blik waardig gunde.’
Hij draaide zijn gezicht in mijn richting.
‘Morgen bezoek ik haar graf voor het eerst sinds die dag. Ik zal zien dat ik een paar madeliefjes voor haar pluk.’
Hij pakte zijn tas en liep richting de trein.
‘Het ga je goed!‘ riep ik met schorre stem. Hij keek nog één keer om. Zijn wangen glinsterden. Toen stapte de moordenaar op de trein in de richting van de rest van zijn leven. Vrij, maar voor altijd een gevangene van zijn verleden.
Ik keek op mijn horloge en verplaatste mij naar de kant van het perron waar mijn trein elk moment kon arriveren. Verderop werd een man in een net kostuum uitgescholden door een jonge gast met zijn petje achterstevoren op zijn hoofd en met een joint in zijn hand. Normaal had ik een oordeel klaar gehad. De sterke menselijke behoefte tot een scherpe indeling op basis van een eerste indruk. Goed en kwaad. Slachtoffer en dader.
Ik was een gezellige avond misgelopen. Maar ik had er iets voor teruggekregen. Als een film die je hebt gezien en die niet bij de aftiteling stopt, maar die op een bepaalde manier pas juist op dat moment begint te lopen. Met beelden en woorden die je vervolgens nog dagen of weken in de greep houden. Een ervaring en een levensles ineen. Een les die ik meteen kon toepassen, terwijl ik naar de scheldpartij verderop keek. Geen oordeel zonder het volledige verhaal te kennen.

***

Frank van der Werff (1965) heeft een mediabureau. Hij heeft vele korte verhalen geschreven en hoopt dit jaar zijn eerste roman te voltooien.
Paul van Gelder woont en werkt in Amsterdam. "Mijn artistieke werk balanceert tussen het maken van schilderijen en tekeningen, en hopelijk geeft het je een nieuw perspectief of een ander zicht op de verschillende onderwerpen die mij bezig houden of waar ik als opdracht een illustratie voor maak."
www.pvgart.com Instagram: @vangelderpvg

Reacties

  1. Wat een verhaal! Met veel vragen achteraf. Voor mij mochten de gesprekken of de gedachten nadien nog doorgaan. De conclusie "geen oordelen vormen" kan net zo goed zonder die vreselijke gebeurtenissen vorm krijgen in iets gewoon. In het algemeen voel ik dat men bij VhvdM het liefste heftige verhalen wil horen. Ik houd van kleine verhalen, dagdagelijkse dingen en gedachten. 'Nadas peter bijv' Hoop dat het verhaal ergens meer en dieper wordt uitgewerkt. Maar ik vind het idee de schuld over te nemen van zijn kind een prachtige daad van liefde en een geweldig uitgangspunt voor een langer verhaal. Het beste met je plannen tot uitgeven. Karin Claeys

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!