Winnaar juni 2023

 Wit en plastic

- Tom de Krijger - Illustratie: Michele D'Asaro - 

Heyy Axel :) lang niet gesproken. Hopelijk gaat alles goed met je. Ik zag dat De Liefde Ontsnapt in de Gids is gepubliceerd. Ik ben heel blij voor je en heel trots op je. Ondanks dat het een beetje dubbel voelt, je had Roza ook gewoon Fenna kunnen noemen. Met ‘haar’ schattige dunne lipjes en de moedervlekjes op ‘haar’ kleine borsten. Lekker waarheidsgetrouw ook die breakup sex ;) Maar ik app je niet omdat ik boos of jaloers ben. Om maar met de deur in huis te vallen, ik heb leukemie. En het is ongeneesbaar. Het is een week geleden gediagnosticeerd. Ik ben op dit moment bezig met een chemokuur, een zogeheten palliatieve behandeling. Ik zal je de details besparen, maar ze zeggen dat ik nog ongeveer een jaar heb. Al weet je het natuurlijk nooit. Ik weet dat het misschien lastig is, maar ik zou je graag nog een keer willen zien. Als je wilt kan je vanmiddag tussen 16.00 en 18.00 langskomen in het ____ziekenhuis. Laat me even weten of je kan en wil, dan zal ik je de details doorsturen.
XX Fenna

Het verhaal zou ermee moeten beginnen. Jouw bericht. Half negen ’s ochtends. Gevangen in ‘t bed van een bitch. Ze zou omschreven moeten worden als geil. Een geile bitch. Ja, zo zal ik haar omschrijven, ben nu toch al de klootzak in dit verhaal. Ze had me moeten overspoelen met inspiratie, de middelmatig uit mijn bestaan moeten klotsen, met haar golvende lichaam jouw naam uit het zand moeten vegen. Een geile bitch. Goede reet, dikke tieten. Niks mis mee. Droeg alleen een slipje. Ik lag met m’n rug naar haar gekeerd, dacht dat ze nog sliep, opende m’n telefoon en las ademloos je berichtje. Ondertussen voelde ik haar lange nagels in m’n zij prikken. Eventjes kwam het allemaal terug. Onze eerste ontmoeting, je lippen, je blonde lokken, de spanning, de liefde, het eindelijk genoeg denken te zijn. Het onbehagen, het dilemma, de pijn, het einde liet ik eventjes voor wat het is. Werd meegezogen naar je tedere vingers waarmee je zo vertroetelend door m’n haren streek, me vertellend dat ik goed genoeg was, dat ik geen P.C. Hooft-prijs nodig had om je hart te veroveren, dat ik trots mocht zijn op wie ik ben.
    ‘Is het zo belangrijk?’ vroeg ze verontwaardigd.
    Ik appte je dat ik enorm geschrokken was, dat ik heel fijn vond dat je me een berichtje had gestuurd, dat ik natuurlijk zou langskomen.
    Ze lag nu aan de andere kant van het bed. Bandje met schelpen uit Ibiza om haar enkel gesloten, zwarte haren in een messy bun. Keek me niet aan toen ik me omdraaide. Scrolde door Insta ofzo. Gespeelde verontwaardiging.
    ‘Ja, was belangrijk.’
    ‘Belangrijker als mij.’
    ‘Ja.’
    ‘Hoe heet ze?’
    ‘Fenna.’
    ‘Je ex?’
    ‘Ja.’
    ‘Ga dan lekker naar haar toe.’
    ‘Is goed, ik zie haar vanmiddag in het ____ziekenhuis.’
    ‘Wat is er gebeurd?’
    ‘Ze heeft kanker.’
    ‘Oh mijn god.’
    ‘Het is terminaal.’
    ‘Lieverdje toch,’ zei ze zachtjes.
    Ik lachte naar d’r en ik zal je de details besparen.

Het was lelijk en bureaucratisch. Sfeerloos en voorspelbaar. Het was zielloos en kankerverwekkend. Het zou omschreven moeten worden als Wit en Plastic. De entreehal en balie van het ziekenhuis. Het bezoekersbandje dat als handboei om m’n pols werd geslagen. De monotone stem waarmee het lelijke wijf me vertelde op welke afdeling het leven langzaam uit je lichaam sijpelde. Angst en schaamte vermengden in mijn aderen. Inspiratie was de afscheiding die naar m’n hersenen pulseerde. Drukte op het knopje, de lift opende, ik stapte naar binnen en langzaam kroop de ijzeren kooi omhoog. De TL buizen benadrukten m’n wallen in de spiegel van de lift. Koffieaanslag op m’n tanden. Wist dat jij het niet zou opmerken. Je zou kijken naar het dromerige verlangen in m’n bruine ogen, de verwaande glimlach op m’n brede gezicht, m’n meedogenloze vingers die zo vaak naar de pen hadden gegrepen. Schreef snel ‘Wit en Plastic’ en ‘contrast jouw en mijn blik op mezelf’ in m’n notitieboekje, borg ‘t op in m’n binnenzak en de grijze deur opende.
    Een lange gang voor me, Wit en Plastic, aan weerszijden behekst door angst en ellende. Door verstijving en dood. Het was niet Godot, maar Magere Hein die me de weg naar de zaal wees. F 304. Ik was volledig sereen, stilte voor de storm. Zou ik in huilen uitbarsten? Je vertellen dat ik nog altijd van je houd? Dat ik geen spijt heb van dat ik je verliet? Dat ik nu wel inspiratie in overvloed heb? Hoe zou je eruitzien? Na hoeveel dagen begint de haaruitval? Zou je boos op me zijn? Blij om me te zien? Ik stapte de zaal binnen.
    Wit en Plastic. De muren. De vloer. Het plafond. Het keukentje. De bloemen, de chocolaatjes, de foto’s, de kaartjes en alle andere troep. Wit en Plastic. Ik liep langs de oude verrimpelde lijfjes, de geleefde lichamen, langs hen voor wie het allemaal niet te vroeg kwam, tot ik je zag liggen. Het matras waarop je lag. De gordijnen. Het zakje, vastgehaakt aan de ijzeren kapstok op wieltjes, gevuld met een alchemistische cocktail van pijn en vernieling. Het snoertje waardoor de cocktail langzaam je onderarm ingepompt werd. De muffe steriele lucht die langs de gesloten ramen spookte. Wit en Plastic. Je lag op bed en je huid was bleek, je wangen ingevallen. Maar je haar was nog heel even vol en blond en je glimlachte naar me zoals je altijd naar me glimlachte. Geborgen. Vertederend. Verliefd.
    ‘Hey, Fenna.’
    ‘Hey, Axel.’
    Je keek naar de bloemen in m’n hand.
    ‘Ik heb wat meegebracht.’
    Het waren roze hortensia’s en ik had ze meegenomen in die Japanse keramische pot die we samen gekocht hadden in dat schattige winkeltje waarin dat oude vrouwtje ons vertelde dat we de wereld voor onze voeten hadden liggen en dat al onze dromen werkelijkheid zouden worden.
    ‘Wat lief.’
    ‘Ik vond het eigenlijk een beetje afgezaagd.’
    ‘Jij vindt alles afgezaagd.’
    Ik moest lachen en het was eindelijk weer een keer oprecht.
    ‘Maar het is toch heel attent dat je precies die pot hebt meegenomen?’
    ‘Herinner je je dat vrouwtje nog?’
    ‘Ja, ze was heel lief,’ zei je en met moeite lukte het je om te slikken. ‘Weet je zeker dat je ‘m niet wilt houden.’
    ‘Nee, hoor. Ik kocht ‘m omdat jij ‘m zo mooi vond.’
    ‘Wat lief van je. Dankjewel.’
    Ik liep langzaam naar je toe. Je leunde een beetje voorover en ik aaide je rug. Het was niet lang, misschien twee seconden, maar je vingers streelden zachtjes over m’n hand. Ik zag je angstige blik toen ik je losliet. Starre spieren. Wazige blik. Hoe kon ik je dit aandoen?
    Ik pakte een stoeltje en zette ‘m naast je neer. Op gepaste afstand.
    ‘Wat is er allemaal gebeurd, Fen?’
    Ik zou zweren dat ik het kon horen. Dwars door het gehuil en gelach heen. Het horen pulseren. Het vergif dat langzaam je lichaam ingepompt werd. De troep vanbuiten die de troep vanbinnen moest verdelgen. Jij die er ondertussen aan kapot ging. ‘Gebruiken als metafoor voor hoe ik je vernietigd heb. M’n schrijven als kanker, en m’n bezoek als chemo,’ stuurde ik naar m’n hippocampus.
    ‘… dus na een paar weken ging ik naar de dokter,’ je glimlachte weemoedig toen ik je eindelijk aankeek, ‘en de dokter wilde m’n bloedwaardes meten. Voor de zekerheid. Toch moest het gelijk die dag gebeuren. Een paar dagen later werd ik opgebeld met het nieuws dat... je weet wel. Dus ik gelijk naar het ziekenhuis. Weer bloedonderzoek. Allerlei lichamelijke onderzoekjes, een spoedprocedure voor de biopsie. En nog dezelfde dag werd het bevestigd. En toen kwam allemaal familie van me. Mama helemaal overstuur. Papa als een in gedachten verzonken steen. En sindsdien lig ik hier.’
    ‘Heb je veel pijn?’
    ‘Valt wel mee. Ik krijg genoeg morfine. Voel me wel heel misselijk.’
    ‘Kan ik me voorstellen. Hebben ze daar geen medicijnen voor.’
    ‘Ja, ondansetron.’
    ‘Maar dat helpt niet?’
    ‘Geen idee, ik heb het nog niet zonder geprobeerd.’
    ‘Sorry dat ik stoor. Willen jullie een lekkere mergpijp?’ vroeg de verpleegster. Midden vijftig, kort pittig kapsel, liep alsof ze heup-, knie- en enkelprotheses en een maagverkleining nodig had.
    Je keek me vragend aan.
    ‘Wil jij een mergpijp, Fen?’
    ‘Nee, bedankt. Jij?’
    Ik schudde m’n hoofd. ‘Nee, dankjewel,’ zei ik tegen de verpleegster.
    ‘Weet je het zeker, Fen? Het is belangrijk om goed te blijven eten,’ zei de verpleegster.
    ‘Weet ik. M’n moeder neemt straks wat lekkers voor me mee.’
    ‘Oké mop, dan is het goed. Wel opeten, hè.’
    ‘Jahaa,’ glimlachte je haar toe.
    ‘Dan zal ik jullie weer met rust laten.’
    Wit en Plastic.
    ‘Ben je bang, Fenna? Vind je het eng?’
    ‘Nee… ja… weet ik niet. Tuurlijk is het eng.’
    ‘Wat vind je er dan precies eng aan?’
    ‘De… euhm… de onzekerheid denk ik. Je hele wereld staat op z'n kop.’
    Ik zag de angst in je ogen. De onbeschermde zuigeling. Ik wilde je knuffelen, je voorhoofd kussen, zachtjes fluisteren dat alles goedkomt.
    Doorvragen! Je moet het toch realistisch op papier krijgen? Wat voelt ze? Waar zit haar angst? Je bent haar niks verschuldigd. Doorvragen! Je wilt toch godverdomme schrijver worden?
    ‘Hoe is de sfeer hier op de afdeling?’
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Nou gewoon, wat voel je als je om je heen kijkt. Je hoort toch het gekreun? Het gehuil? Je voelt de teloorgang hier toch ronddwalen?’
    Je wenkbrauwen gingen wat lager staan, je oogleden wat meer hangen, de rimpel boven je neus zette wat meer aan. Gespeelde verontwaardiging, want je ogen bleven even melancholisch glinsteren.
    ‘En het einde? Ben je daar bang voor?’
    ‘Hoe bedoel je het einde?’
    ‘Nou… Je weet wel. Het einde.’
    Je keek naar buiten. De esdoorn verloor langzaam haar rode blaadjes. Alleen wat kille bruinige takken bleven over. Voorbereiding voor een barre winter. En in maart zou het weer warmer worden en in april zouden de eerste knoppen ontplooien tot blaadjes en in mei zouden de blaadjes verwarmd en versterkt worden door de zon. En jij zou hier dan nog steeds liggen en de empathie die je voor de boom voelde zou stilletjes veranderen in jaloezie.
    ‘Axel?’  
    ‘Ja.’
    ‘Zullen we het alsjeblieft over iets anders hebben?’
    ‘Ik vind het moeilijk om je zo te zien liggen, Fenna.’
    ‘Laten we het hebben over leuke dingen.’
    ‘Wat voor leuke dingen?’
    ‘Weet ik niet. Hoe was je dag?’
    ‘Een surrealistische waas.’
    ‘Een surrealistische waas?’
    ‘Een surrealistische waas.’
    Ik had het je kunnen vertellen. Ik had het je allemaal kunnen vertellen. Zou je boos worden? Verdrietig? Zou je gaan huilen? Zou je bepaalde spieren op een bepaalde manier aanspannen of juist roerloos blijven liggen?
    ‘M’n dag was verschrikkelijk. Ik werd wakker met je appje en heb de hele dag naar m’n laptop lopen staren. Zonder een woord te typen.’
    ‘Mijn dag was niet veel beter.’
    Onze glimlachen ontmoetten elkaar. Je zag er zwak uit Fen. Je zag er zwak uit. Ik schoof m’n stoel een beetje naar je toe en pakte met m’n wijsvinger je pink vast. Het zweet voelde een beetje koud aan en er kwam een groengele gloed van je gezicht af. Je wurmde je vinger los, trok je hand omhoog, drukte ‘m tegen de mijne aan en onze vingers vielen als gegoten in elkaar.
    ‘Ik mis je,’ zei je zacht.
    ‘Ik mis jou ook.’
    Rode bliksemschichten in je wazige oogwit. Zachtjes kneep je in m’n hand en twee tranen rolden over je wangen. Beide snelden rechtstreeks naar beneden en vielen van je kaak de afgrond in.
    ‘Waar denk je aan?’ vroeg ik.
    Je waterige ogen twinkelden alsof zonnestralen de miezerregen ontmoetten. Je lippen krulden naar boven als een omgekeerde regenboog. Begrip en verdriet. Dezelfde blik als toen ik je verliet. Toen ik je vertelde dat onze relatie me kapot maakte. Dat je onvoorwaardelijke liefde me apathisch maakte. M’n creativiteit steriliseerde. Dat ik je eindeloze geduld niet waard was.
    ‘Herinner je nog de eerste keer dat ik bij je sliep,’ zei je zacht. ‘We zaten op bed en leunden op de kussens tegen de muur. We hadden nog steeds niks aan want je vertelde me dat we ons moesten blootstellen aan elkaar. Letterlijk. En het was doordeweeks en ik wilde niet gaan slapen want als we wakker zouden worden moest ik gaan werken en jij had college en dan zouden we van elkaar gescheiden worden en ik vond het veel te fijn met je.’
    Ik voelde de tranen over m’n wangen rollen. Ze bleven even hangen op mijn jukbeenderen, slalomden via m’n oren langs m’n mondhoeken richting m’n kaken. Maar ook zij vielen uiteindelijk de afgrond in. En ik moest huilen omdat ik het me als de dag van gister herinnerde, want je keek me toen al zo ontzettend verliefd aan en ik dacht toen dat ik misschien een doelloos bestaan zou leiden, geen schrijver zou worden, en me nooit ergens thuis zou voelen, maar dat het leven de moeite waard zou zijn als ik in ieder geval jou gelukkig zou kunnen maken.
    ‘En je vertelde me dat je al je verhalen zou doorsturen omdat je benieuwd was naar m’n reactie. En toen vroeg ik je hoe je aan je inspiratie kwam. Of je je verhalen baseert op dingen die je echt heb meegemaakt. En je antwoordde dat een verhaal altijd autobiografisch begint, maar dat de karakters en het plot uiteindelijk een eigen leven gaan leiden, waardoor het verhaal steeds verder van de werkelijkheid afdwaalt.’
    ‘Zoals bij De Liefde Ontsnapt.’
    ‘Ja, zoals bij De Liefde Ontsnapt.’
    ‘En daarna vertelde ik je al die pretentieuze dingen. Over hoe blij ik was dat ik je ontmoet had. Omdat je glimlach me betoverde. Omdat je schoonheid me inspireerde. Dat je een dochter van Zeus moest zijn, de zus van Apollo. Dat soort dingen.’
    ‘Maar blijkbaar was ik niet genoeg voor je.’
    ‘Ja,’ en er bleef een traan op m’n jukbeen liggen. Besluiteloos over welke route hij naar de onvermijdelijke afgrond wilde volgen. ‘Maar dat ligt niet aan jou.’
    ‘Je had ook kunnen schrijven over de leuke dingen die we meemaakten.’
    ‘Ik heb het geprobeerd.’
    ‘Maar het lukte je niet.’
    ‘Precies.’
    ‘Maar waarom lukte het je niet?’
    De uitgever had het je perfect kunnen uitleggen. Je hebt een vlotte pen maar je mist bezieling, had hij me verteld. Je ziet er angstig uit. Je bent te saai. Te middenklasse. Heb je een vriendin? vroeg ‘ie. Is ze lief? Ja? Uitmaken! Vandaag nog. Of beter: ga vreemd en laat haar hysterisch naar je gillen. Laat haar al je eerdere werken verbranden. Fuck moraliteit! Je moet over lijken gaan. Letterlijk. Kunst is esthetisch. Kunst is avontuurlijk. Je moet drinken, vechten, stelen, neuken. Je moet leven. Fuck die bitch!
    ‘Omdat je te lief voor me bent.’
    ‘En nu lukt het je wel.’
    ‘Ja, maar ten koste van jou.’
    ‘Ja, ten koste van mij.’
    ‘Het spijt me, Fenna.’
    ‘Maar je had uiteindelijk wel gelijk. Nu lukt het je wel en ondanks dat je mijn hart gebroken hebt, ben ik toch trots op je.’
    ‘Je bent te goed voor me Fenna. Je snapt me te goed. Daarom is er geen conflict.’
    ‘En dat kan je niet verdragen, hè?’
    ‘Nee.’
    ‘En toch houd ik nog steeds van je.’
    ‘Ik ook van jou.’
    ‘Nee, je houd niet van me en dat is oké. Als je echt van me hield was je niet bij me weggegaan. Had je onze meest intieme momenten niet met de wereld gedeeld. Was je me nu echt aan het troosten en niet bezig met hoe je je troost voor mij zou kunnen misbruiken voor je literatuur. Maar je houdt niet van me omdat je niet van jezelf houdt. Daarom ben je altijd voor jezelf op de vlucht. Op zoek naar conflict. Naar erkenning. Naar nieuwe wijven om te neuken. Maar ik kan in je ogen zien dat als je wel van jezelf had gehouden, dat je dan ook van mij had gehouden en dan was je niet bij me weggegaan en hadden we samen gelukkig kunnen worden. En met die gedachte kan ik enigszins vredig sterven,’ is wat je gezegd zou hebben, als je je gevoel zou snappen en de waarheid zou spreken. Alleen snappen mensen hun gevoelens niet en spreken ze nimmer de waarheid. Maar een slechte schrijver had het alsnog zo opgeschreven, omdat het interessanter zou klinken dan de ‘weet ik’ die je met tegenzin over je lippen perste.
    ‘Mag ik je een kus geven?’ vroeg ik.
    ‘Zolang je dit keer maar m’n echte naam gebruikt, schrijvertje.’
    Ik boog me over je heen en nu zaten we samen gevangen in een walm van verval en vrede. En je lippen waren nog altijd zoet als honing en zacht als zijde. Met een trillend handje trok je me verder naar je toe en je tong streelde m’n bovenlip. Ik voelde je mondhoeken omhoog krullen. Ik moest ook lachen en liet m’n handrug over je bleke wang strelen. Ik greep je nek, drukte onze voorhoofden tegen elkaar en zachtjes fluisterde ik ‘je hoeft niet te geloven dat ik van je houd’ richting je uitgeputte ziel. Het was puur. Magisch. Verzoenend. Het was onze eeuwige hechtenis. De bevestiging van mijn spijt, de erkenning van ons gedeelde noodlot. Nog eenmaal schampten onze lippen. Het was een kus die je normaal alleen in boeken vindt.
***


Tom de Krijger
(1998) is Schrijver des Vaderlands in spe.
Michele D'Asaro is geboren en getogen in Rome en woont sinds zijn studietijd in Nijmegen. Na omzwervingen in onderzoek en wetenschapspopularisering is hij nu docent wis- en scheikunde voor internationale studenten. In zijn vrije tijd schildert hij graag, een passie die hij eindelijk met de buitenwereld begint te delen na deze jarenlang in de onderste lade te hebben verborgen.

Reacties

  1. Mooi! Van harte gefeliciteerd.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Klinkt wel heel erg als het verhaal van de film Turks Fruit. Los van dat, het verhaal grijpt me niet. Misschien is het niet mijn ding, dat zal het wel zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Zo huppelend geschreven dat je bijna vergeet dat ze doodgaat. Zonder moeite flipflop je naar de kern. Melancholiek zonder te verdwijnen in het kluwen dat pijn kan zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Ja, dat is het knappe inderdaad. Helemaal mee eens.

      Verwijderen
  4. Van de schoonheid naar de banaliteit, van het lelijke naar het verhevene. Goed gedaan,

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!