Derde plaats juli 2023



Winterslaap

- Frederique Verlee - illustratie: Mariken Maas -

Het was windstil die ochtend. De kale takken van de in rijen geplaatste knotwilgen verroerden zich niet. De dauw op het gras was bevroren, waardoor de planten als tandenstokers uit de grond staken. Op de sloot lag een dun laagje ijs waarin de krassen van winterkoninkjes gekerfd stonden, terwijl de vogeltjes zelf nergens te bekennen waren.
Het enige wat ze hoorde was het gekraak en gekreun van haar fiets, ritmisch, langzaam, omdat haar versnellingen waren vastgevroren op nummer zes. Er trok een lage mist over de weilanden die haar wimpers vochtig maakte. Binnen enkele seconden waren de haartjes bevroren; als ze knipperde was het of er ijspegeltjes voor haar ogen flitsten. Door het harde trappen en de kille lucht deden haar longen pijn wanneer ze, noodgedwongen door haar mond, inademde.
Ze was op weg naar haar vader, die op zijn ziekbed lag. Ze vroeg zich af wat hij ook alweer had. De mevrouw die vorige week met een ongepast rustige stem had gebeld, zei enkel dat het slecht met hem ging en dat hij daarom was opgenomen in het ziekenhuis. Of ze volgende week op kerstochtend even langs kon komen -anders zou hij zo eenzaam zijn- was de vraag. De vrouw had haar opgezadeld met een onmogelijke opdracht, dacht ze woedend, terwijl ze harder ging trappen. Ze voelde haar benen verzuren. Of ik volgende week op kerstochtend even langs kan komen, op bezoek kan gaan bij een man die ik had moeten kennen, een man die ik sinds mijn zeventiende niet meer heb gezien of gesproken.
Voor haar doemde het kruispunt -het enige kruispunt in de hele omtrek- op, met zijn verkeersborden en stoplichten als poortwachters. Het licht van de straatlantaarns werd door de dichte mist gebroken in duizenden, miljoenen lichtpuntjes die langzaam naar beneden zakten, als dovende lampionnen. Er was geen mens op het plein, maar toch stond het licht op rood. Ze leunde tegen het stoplicht om haar evenwicht te bewaren. Door haar handschoenen voelde ze de gedempte vrieskou die in de paal was getrokken. Kou is enkel een gebrek aan warmte, dacht ze, en het licht sprong op groen.
Terwijl ze langzaam weer vaart begon te maken, dacht ze aan wat ze zou moeten zeggen als ze zometeen tegenover die man zou staan. Zou hij opgelucht zijn haar te zien? Was hij überhaupt in staat te merken dat ze er was? De mevrouw aan de telefoon had enkel gezegd dat het ‘slecht met hem ging’, maar wat hield dat in? Het feit dat de afspraak een week kon wachten tot kerst betekende toch dat de toestand niet kritiek zou zijn? De stemmen in haar hoofd leken de doodse stilte op straat te vullen. Compleet in gedachten verzonken fietste ze de route. Ze zou de fietsroute van de weilanden naar het stadje waar haar vader lag met haar ogen dicht kunnen rijden. Langs de uitgebrande boerderij waar ze nog steeds niet aan de heropbouw begonnen waren. Langs de brievenbussen die paarsgewijs, voor nummer 56a en 56b, langs de weg stonden. Langs nummer 52, waarvan de inwoners als ‘onruststokers’ werden beschouwd, omdat ze brommers hadden in plaats van keurige personenauto’s. Ze kende de buurt goed, te goed misschien. Ze kende alle voordeuren en alle mensen die zich daarachter verscholen. De verhalen die in dozen op zolders lagen vulde ze zelf met aannames, dacht ze, en ze fietste langs de treurwilg die op een hooiwagenspin met hangende pootjes leek.
Ze kende iedere boom, iedere bocht, iedere kuil in de weg waar ze met haar fiets automatisch omheen slalomde. Het was haar allemaal bekend. Alles was duidelijk en voorspelbaar, toen ze tussen de weilanden door naar het ziekenhuis fietste. Alleen haar bestemming niet. Ze had geen idee wat ze daar aan zou treffen. Wat zou er van haar vader zijn geworden? Hield hij nog van basilicum? Vond hij het nog steeds fijn om ‘s ochtends voor zijn werk te zwemmen, ook als het zo koud was als op deze kerstochtend? Ze had hem nooit echt gekend, dacht ze, ze kende enkel wat losse feiten die door haar hoofd dwarrelden als late herfstbladeren. Ze hebben langs elkaar geleefd, zo goed en zo kwaad als dat ging. Ze waren twee bomen die net te dicht bij elkaar waren geplant, waardoor het groeien van de een het vergroeien van de ander betekende. Soms raakten hun basten elkaar en dwongen ze elkaar een andere kant op te manoeuvreren. Hij was een mannetje dat toevallig in haar huis woonde, zoals de muis in de bijkeuken, waarvoor niemand de moeite nam om hem te vangen en buiten vrij te laten.
Er moest wel iets geweest zijn, dacht ze, toen ze van het stadje enkel de top van de kerktoren boven de mist uit zag steken, er moest wel iets geweest zijn wat hem bezighield. Iets wat groter was dan de basilicumplant of het zwemmen en wat blijkbaar ook groter geweest was dan zijn gezin. Iets wat ik nooit gezien heb en wat ik nooit zal zien. Wat had hij eigenlijk al die jaren gewild? Waar had hij naar gestreefd, naar gesnakt? Hij had toch iets nodig om naartoe te werken, net als ieder ander mens, ook al worden de meeste doelen nooit bereikt.
Een paar meter voor haar stak een eend waggelend over. Even werd ze afgeleid van haar overpeinzingen door het eerste dier dat ze die ochtend tegenkwam. De eend verdween in het riet langs de slootkant en de rust op straat was hersteld. Haar gedachten dwaalden weer af.
Het is kerstochtend, dacht ze, en ik ga op bezoek bij mijn vader. Vroeger knutselde ze altijd iets voor hem met de kerstdagen; een basilicumplant of een zwembad met een duikplank van ijsstokjes, maar nu kwam ze cadeauloos aanzetten. Een week lang had ze gepeinsd over wat haar vader zou willen. Niet alleen wat voor cadeau ze voor hem moest kopen, maar ook wat ze zou moeten dragen die ochtend, hoe ze haar haar zou doen en welke kleur ze haar nagels zou lakken. Nu zat ze op haar krakende fiets, zonder cadeau, met een oude spijkerbroek die te groot was, haar haar ongewassen in een knot gedraaid en haar nagels afgebeten, zonder kleur. Maar het maakte niet uit, dacht ze, de mevrouw die ik aan de telefoon had zei dat ‘hij anders zo eenzaam zou zijn’, dus maakt het niet uit dat ik uitstraal dat mijn leven uit elkaar valt, hij wil gewoon niet alleen zijn met kerst.
Inmiddels kon ze de hele kerk zien, misschien doordat ze het stadje naderde, misschien doordat de mist wegtrok, waarschijnlijk door beiden. Ook zag ze de grijze appartementen opdoemen die daar een aantal jaren geleden waren geplaatst, ze kon zich de geur van het lassen nog maar al te goed voor de geest halen. Het hele dorp had ernaar geroken.
Ze fietste langs de bomen waarvan ze de naam niet kende. Het is bijna zo ver, dacht ze, deze bomen zijn het laatste stukje natuur voor het parkloze stadje. Ze staan me iedere ochtend van boven te begluren wanneer ik wegfiets van de besneeuwde weilanden en de gesmolte buitenwijken betreed.
Ze keek nog eens achterom, naar de knotwilgen die daar nog steeds zo roerloos en versteend stonden, enkel iets lichter, omdat de zon als witte bal net boven de horizon was verschenen. Haar licht werd in meer stukken gebroken dan dat van de lantaarnpalen. Ze was prachtig, zoals ze daar stilletjes hing en altijd zal hangen. Ze was te zwak om schaduwen op te roepen, maar genoeg voor herinneringen.
Terwijl ze de wijk in fietste, dacht ze aan haar vader. Aan hoe hij op het strand in de wind had gestaan, alleen, midden in de winter. Hij had staan kijken alsof hij meer zag dan de golven die zich op de kust kapot sloegen met gekletter dat afnam en overging in geruis wanneer je richting de duinen liep. Alsof de zeemeeuwen die om zijn hoofd vlogen en afgrijselijk kraaiden, prachtig piano speelden. En of het opstuivende zand niet in zijn gezicht werd geslagen door de wind, maar hem met een lieve hand aaide over zijn wang. Toen had de zon net zo geschenen, zo fel wit, met vervaagde lijnen die toen overliepen in het oneindige water, maar die die ochtend overliepen in de vlaggen die voor de ingang van het ziekenhuis stonden.
Er brandden al lampen op de bovenste verdieping, merkte ze op, en ze trapte nog een keer hard om de laatste kracht uit haar benen te persen. Ze moest met hem praten, dacht ze, terwijl ze haar fiets in het rek zette. Niet over hoe koud het is of over een schilderij dat in zijn ziekenhuiskamer hangt. Ze moest met hem praten zoals ze dat al die tijd had vermeden. Ze zou antwoord krijgen op de vraag wie haar vader nou eigenlijk was, wat hij wilde en wat hij wilde toen hij jong was. Waarom hij die dingen wilde, zou hij zelf ook niet weten. Ze was zenuwachtig, niet omdat haar broek lelijk zat of omdat haar nagels gerafeld waren, maar omdat ze haar vader ging leren kennen. Ik zal ontwaken uit mijn slaap zonder vader, dacht ze, terwijl ze de klink van de deur naar beneden duwde.

*** 

Frederique Verlee (2007) zit in de vierde klas van het VWO. Ze houdt van lezen en wil later iets met taal gaan doen. Sinds kort schrijft ze verhaaltjes en gedichten, waar ze veel plezier aan beleeft.

Mariken Maas
is als jonge maker gevestigd in Amsterdam waar ze afstudeert aan de Breitner academie. Naast het maken van educatief materiaal voor verschillende instanties is ze druk bezig met haar beeldende praktijk en haar baan in de thuiszorg waar ze ontzettend van geniet. Meer info: Website: https://marikenmaas.wixsite.com/mysite
Insta: https://www.instagram.com/mariken_maas/


NB van de redactie: De juryleden waren bij het beoordelen niet op de hoogte van de leeftijd van de deelnemer



















Reacties

  1. Wat een mooi verhaal! Gefeliciteerd Frederique!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Heel mooi verhaal. Wat veel metaforen en vergelijkingen, maar niet alleen gezien je leeftijd mag je jezelf als getalenteerd beschouwen. Dit is een knap geschreven verhaal, punt. Hoe oud je ook bent.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten