Winnaar augustus 2023


Stollen

- Esther Leenders - Illustratie: Cindy van Veldhoven

Lente legt haar hoofd in mijn nek en zingt een Duits liedje. Ik zweef in een roesachtige wereld. De werkelijkheid is onwerkelijk geworden. Grappig hoe een opeenvolging van kleine beslissingen het verschil kan maken tussen leven of dood, bedenk ik me. Je eet een bakje dubbelvla, je staat op van tafel, niks bijzonders.
‘Help mee afruimen!’ blaft je moeder.
Zak d’r in, denk je.
En dat is dat.
Je trekt de capuchon van je hoodie over je hoofd en loopt naar de achterdeur. Die smijt je achter je dicht terwijl de blik van je moeder in je rug prikt. In de schuur pak je je scooter. Na drie keer trappen slaat de motor aan. Je rijdt de oprit af en in een split second besluit je om – tegen je gewoonte in – linksaf te slaan richting de provinciale weg. Even later rijd je op het enige fietspad van Stollen, langs de steenfabriek en de velden met voederbieten. Het eerste stuk van de lange lap asfalt die voor je uitstrekt is heuvelop, maar daarna kun je vaart maken. Het weer is lekker, de winter is weg. En terwijl je daar zo rijdt zie je bij de bushalte een meisje dat je kent. Ze heeft een rugzak om. Eigenlijk wil je nog harder gas geven, maar op het laatste moment verander je van gedachten en knijpen je handen in de rem.

Lente keek meteen op toen ik stopte. Felle groene ogen achter blond piekhaar.
‘Hé,’ zei ik en ik trok de capuchon nog wat verder over m’n hoofd. Ze bleef me aanstaren, handen diep in de zakken van haar jas. Ik draaide mijn lijf een kwartslag en spuugde een kwak op de grond. De klodder landde precies in een scheur in het asfalt. ‘Jordy Simons denkt dat-ie heel wat is, maar het is zielig ventje met een kleine pik,’ zei ik. Meteen daarna voelde ik dat mijn oren warm werden want ik kon mezelf wel voor m’n kop slaan dat de eerste zin die ik tegen Lente Lam uitsprak over de piemel van mijn beste vriend ging. Eigenlijk wilde ik daarna weer doorrijden, zo gênant was het. Maar Lente’s ogen begonnen te fonkelen. Ze glimlachte en haalde een plastic kokertje en een aansteker uit haar broekzak. ‘Blowtje?’

We gingen zitten op het bankje van de bushalte en Lente klemde de rugzak tussen haar benen. Blote knieën staken door gaten in haar spijkerbroek. Op haar rechterknie zat een bloedkorst, een bruine vlek in een roomwit landschap.
‘Ik hoorde dat je hem goed had geraakt,’ zei ze.
Ik grinnikte. Terwijl ik de joint aanstak moest ik terugdenken aan die middag.
‘Hé zweefteef!’ had Jordy over zijn schouder geblèrd toen Lente in de pauze onze tafel voorbijliep. ‘En je vader is een linkse sojaboon!’ taterde hij er nog achteraan. Hij nam een hap van zijn snack en draaide zich weer naar mij toe. ‘Ze motte pleite.’ Grote kruimels roze koek vermengd met spuug vlogen over het tafelblad terwijl hij dit zei. Mijn irritatie sloeg om in boosheid en toen stond ik op en haalde naar hem uit. Het was niet eens opzettelijk, mijn vuist had een eigen wil.

En nu zat ik daar met Lente. Lente van de Pipowagen. Om beurten namen we korte haaltjes van de joint. ‘Het gaat er hier ruiger aan toe dan waar ik vandaan kom,’ zei ze. ‘Beckers van wiskunde zegt dat mensen uit Stollen ordinair zijn. Onbeschaafd. Vooral de jongens.’ Met haar vinger draaide ze een haarlok rond en staarde naar de grond.
‘We worden door de rest van het land niet begrepen,’ zei ik en ik inhaleerde diep in. Mijn longen brandden en ik werd licht in mijn hoofd terwijl ik de rook weer uitblies. ‘Niet flauwekulle in Sjtölle.’
    Daarna zwegen we een poosje. De avondzon scheen fel in mijn gezicht, waardoor ik mijn ogen tot spleetjes moest knijpen. Vanaf de bushalte kon ik ons dorp zien liggen in het dal. Het hoekige gebouw naast de kerk was mijn oude basisschool, aan de rand van het dorp lagen de sportvelden en de voetbalkantine met de frikandellenlucht. Ik zag de beek waar ik zo vaak staand vanaf de brug in het water had gepist en het trapveldje achter ons huis. Op al die plekken had ik geleerd hoe het in Stollen werkt: altijd een grote bek opzetten dan kun je de baas spelen. Macht uitoefenen, zoals mijn moeder dat deed bij mij. Slaan of geslagen worden. Zo gaat dat in Stollen.
    Vanaf waar ik zat kon ik ook het bosje tussen het trapveldje en onze tuin zien. Mijn schuilplaats. Het is onbeleefd om mensen te bespieden, dat weet ik ook wel, maar het was wel óns veldje. Toen ik nog voetbalde kwam ik daar elke dag. Een paar maanden geleden zat ik er ook toen de familie Lam hun Pipowagen het gras op trok. Er zat ijs op de kleine raampjes.
‘Ze zitten daar te vernikkelen,’ zei ik thuis.
Mam is toen een pan soep gaan brengen, alsof wij hele normale buren waren. Het vlees heeft de hele nacht lopen trekken, scheen ze gezegd te hebben. Ik stelde me voor hoe Lente’s moeder de pan beleefd in ontvangst had genomen, terwijl het dierlijk vet in cirkels aan de oppervlakte dreef. En mam maar glimlachen- zo van: Die koe is toch al dood, vreet op deugmensen!
    Een dag later klopten de ouders van Lente op onze achterdeur. Ze brachten een groententaart mee die ze zelf hadden gemaakt met onbespoten voer uit de moestuin.
‘Er zit rabarber in,’ zeiden ze.
‘Daar kun je goed van schijten,’ zei mam en toen ze weg waren flikkerde ze de taart met bakblik en al in de kliko.

‘Waar ga je eigenlijk naartoe?’ vroeg ik toen we daar een tijdje zaten (die kutbus rijdt hier maar één keer per uur). Lente blies een sliert rook uit haar mondhoek. ‘Ben je wel eens in Berlijn geweest?’
‘Nee.’
‘Dan moet je zeker mee. Lijkt me echt iets voor jou.’
‘Hoezo denk je dat dit iets voor mij is?’
‘Dat denk ik gewoon.’
‘Wanneer kom je terug?’
‘Niet,’ zei Lente zonder een spoor van twijfel in haar stem. Ze viste haar mobiel uit haar jaszak. ‘Dit is de blog van mijn ouders. Die gaat over hoe ze de wereld liefde willen brengen, leven zonder angsten en meer van dat gelul. Dat spreekt labiele mensen aan.’
Ik scrolde over de site van de Pipo familie. Die stond vol met foto’s van een jongere Lente. De meeste foto’s hadden zo’n weeïg zonsondergangsfeertje. Op één foto had Lente een witte blouse aan en droeg ze een haarbandje van kralen. Ze zag er lief uit, veel liever dan dat ze in werkelijkheid is. Op een andere foto hield ze een rond voorwerp vast waar draadjes doorheen waren geregen. Daaronder hingen veren. Het deed me denken aan een knutselwerkje dat we in groep 4 moesten maken en dat je met een lusje boven je bed moest prikken. Het heeft daar nooit gehangen, want onze hond gebruikte het als bijtring.
‘Weet je wat het is met mijn ouders? Ze zijn hartstikke nep.’ Lente klemde haar kaken stijf op elkaar. ‘Ze voelen zich beter dan anderen, terwijl ze in werkelijkheid een treurig leven leiden in een stinkende woonwagen.’ Ze vertelde vervolgens dat het niet veel had gescheeld of haar ouders waren niet meer bij elkaar geweest. Dat haar moeder haar vader had vergeven voor vreemdgaan omdat ze de schijn wilde ophouden van een gelukkig gezin. Ik stelde me zo voor dat de vader van Lente een of andere wijf uit zijn yogaklasje had geneukt en dat hij dit uit schuldgevoel meteen had opgebiecht aan zijn vrouw, want zo’n type is het wel.
    Terwijl Lente zo praatte moest ik denken aan wat er een paar dagen geleden was gebeurd. Ik zat weer eens in mijn schuilplaats terwijl ik eigenlijk het huis niet uit mocht. Mam was tegen me tekeergegaan vanwege mijn punten - de tyfeshoer - en ik had woedend haar wijnglas tegen de muur gegooid. In duizend scherven. Even later, toen ze op de bank haar roes lag uit te slapen, opende ik voorzichtig de achterdeur en liep in de richting van het bosje. Het duurde even voordat mijn ogen gewend waren aan het donker. Ik luisterde naar de stemmen in de Pipowagen, ze klonken hard. De wagen kraakte en veerde op en neer door het gemarcheer op de houten ondervloer. Daardoor merkte ik niet meteen dat Lente een paar meter bij mij vandaan zat, met haar rug tegen een boom. Mijn lijf wilde ik zo stil mogelijk laten zijn, maar ieder spiertje leek zich hiertegen te verzetten. Ik voelde een kramp opkomen vanaf mijn kuiten, maar het lukte me uiteindelijk om niet te bewegen.
Met een metalen voorwerp maakte Lente krassen in haar knie. Ze gaf geen kik terwijl ze daarmee bezig was en peurde en peurde met haar vinger totdat er een gat ontstond. Bloed gutste eruit terwijl ze zo aan het dabben was, het leek op zo’n goedkope horrorfilm. Net toen ik het niet meer kon houden om zo stil te blijven zitten stond Lente op en rende weg, het trapveldje af de nacht in. Achter het gordijntje van de Pipowagen zag ik boze ogen.

‘Overal is wel wat.’ Ik maakte de joint uit door hem een paar keer over de vloertegels van het bushokje te schrapen. ‘Zo’n hele winter in die Pipowagen, dat doet wat met je humeur,’ zei ik tegen Lente toen ze klaar was met haar verhaal. Inmiddels was ik tamelijk ontspannen. Het dorp waar ik naar keek was als een foto op Instagram waar je het filter nog van moest bepalen. Alles veranderde continue van kleur en van contrast. Paars, groen, dreigend, zonnig…
‘Hoe ik het volhield hier,’ vroeg Lente terwijl ze aan het korstje op haar knie peuterde.
‘Gewoon,’ zei ik terwijl ik voor me uit bleef staren. Iets knelde. De scheur in het asfalt leek veel groter dan net. En voor het eerst in mijn leven kwam het uitzicht op het dorp me vreemd en onbekend voor. Sta ik in het dorp, dan ben ik het dorp. Maar nu ik er van bovenaf op keek, voelde het alsof ik er niet bij hoorde. Erop neerkeek.
    Lente giechelde, haalde een verfrommeld velletje papier uit haar achterzak en vouwde het open. Er lagen twee blauwe pilletjes in, in de vorm van het logo van Superman. Per ongeluk raakte ik de linkerborst van Lente aan toen ik er eentje wilde pakken. Het pilletje viel op de grond. Met wat moeite lukte het me om het op te rapen tussen de aangekoekte kauwgom op de tegels. Mijn keel was droog, de S van Superman had een paar keer slikken nodig.

Niet lang daarna veranderde het licht. Er verscheen een donkere wolk voor de zon en alles werd een tint vuiler. Lente veerde omhoog. Met gesloten ogen ging ze voor me staan, als in een trance, benen en armen gespreid ‘Ik weet wat er nu gaat gebeuren! Het dorp gaat instorten! Heel Stollen wordt de diepte in getrokken, kun je je het voorstellen?’
‘Je bent een rare jij.’
‘Er loopt een oude mijnschacht onder het dorp. Dus het zou best kunnen, in theorie.’
‘In theorie wel ja.’
    Een oude man op een fiets kwam voorbij en op de een of andere manier vond ik dat ontzettend grappig, geen idee waarom. Ik moest al mijn spieren aanspannen om niet in de lach te schieten. Het duurde een eeuwigheid voordat die man uit ons zicht was en toen kregen we allebei de slappe lach. Onze lichamen schokten en we hoestten en schaterlachten tegelijk.
‘Kom mee,’ riep Lente met pretoogjes. Ze rende op mijn scooter af en gebaarde dat ik erop moest springen. Toen ik opstond was ik zo draaierig dat ik me even moest herpakken, maar als een mak lammetje deed ik wat ze vroeg. Ze greep mijn middel met beide handen vast toen ik de scooter startte. Haar tas tussen mijn benen en zo reden we weg. Veel tijd om na te denken had ik niet, ik moest handelen en drukte het gas in. De eerste meters slingerde ik wild van links naar rechts en maakten de scooterbanden een spoor in het bermgras. Lente joelde in mijn oor, opgetogen, totaal in vervoering. Berlijn, motherfuckers!
    Ik keek over mijn schouder. In het dal zag ik een rij bomen verdwijnen in de grond. Toen een huis. En nog een huis. Het was als een slechte droom en een gevoel van paniek overviel me. De lol was er nu wel vanaf. De basisschool klapte in elkaar als een boek dat uit was en verdween in de diepte. Gekrijs, ergens schreeuwde een kind. Dat wat vertrouwd en schijnbaar oneindig had geleken werd opgeslurpt en meegezogen – steen, hout, lichamen. En dan daarbij dat gegil van Lente. Ze begon te keihard in mijn oor te zingen: Marmor, Stein un Eisen bricht! Aber unsere Liebe nicht! Ze schreeuwde het uit. Krankzinnig. Mijn hoofd duizelde en mijn hart klopte in mijn keel. Een fuckin’ slechte trip, dat was het. Als dit een filmscene was zou het gefilmd worden met een drone: je ziet achter ons het asfalt afbrokkelen, de scooter blijft dit alles nét voor en grote stukken van de weg worden de diepte in gesleurd, in een razend tempo.
    Ineens reden we niet meer op het fietspad – hoe kwam dat zo? Ik herinner me de witte strepen van de provinciale weg die ik als een dolle verslond met mijn scooter. Met zweethanden omklemde ik het stuur. Het was mijn enige houvast, want ik was mijn gevoel voor richting totaal kwijt. In de verte kwam een vrachtwagen op ons af, toeterend en ronkend. Waarom ging hij niet aan de kant? En waarom ging ik niet aan kant? Er klonk weer geschreeuw, en dit keer was ik het zélf. De koplampen van die vrachtauto kwamen dichterbij en gingen aan en uit. Ze schenen recht in mijn gezicht, aan en uit, aan en uit. Ik dacht ik ben nog maar zestien, veel te jong om te sterven en bovendien nog maagd! Met witte knokkels kneep ik in een vlaag van overlevingsdrang mijn remmen fijn en we schoven met scooter en al over de weg. Het ging allemaal razendsnel en dodelijk traag tegelijkertijd. (Ik vroeg me af of ik een goed mens was geweest, en kon dat niet meteen met ‘ja’ beantwoorden.) Piepend en met veel lawaai slipte de truck op het laatste moment naar rechts, waardoor hij ons nét niet raakte. De film stopte nu, maar mijn hart ging nog als een dolle tekeer. Achter mijn rug hoorde ik Lente zingen, alsof er niks gebeurd was. Alles, alles geht vorbei. Doch wir sind uns treu!
    Verward keek ik in de richting van het dorp. De oude man was van zijn fiets gestapt en de rij bomen stond gewoon overeind, en ook een huis, en nog een huis. In mijn ooghoek zag ik een stel zwijnen in de truck. Zwarte kraaloogjes keken me verwonderd aan. Hun chauffeur was inmiddels uitgestapt en kwam vloekend op ons af. Om mezelf rustig te krijgen drukte ik mijn vingers tegen mijn slapen, tegen mijn gespannen huid. Mijn hoofd knalde uit elkaar. Het stonk naar verrot varkensvlees en ik was bang dat ik zou gaan braken. Over mijn schouder keek ik naar Lente die tegen me aan lag, armen om mijn middel, en die nog steeds hetzelfde liedje aan het neuriën was. Vanaf dat moment begon de situatie waarin ik zat door te sijpelen in mijn brein. Ik voelde me afschuwelijk en opgelucht tegelijkertijd. De vrachtwagenchauffeur kwam dichterbij (‘Stelletje kutkinderen!’) en voordat hij ons kon bereiken startte ik mijn scooter. Zo reden we weg uit Stollen terwijl de zon onderging achter een heuvel.

***

Esther Leenders
woont in Tilburg en werkt voor een culturele instelling. Sinds een paar jaar volgt ze af en toe schrijftrainingen en schrijft ze korte verhalen.
Cindy van Veldhoven: "Creëren is de rode draad in mijn leven. Altijd al geweest! Het maakt me blij.. Al vele ideeën zijn opgeplopt en verwezenlijkt, daar is illustreren er één van. Binnenkort mijn schildering op de cover van een boek! Ik ben een gelukkig mens ;)"







Reacties

  1. Wow wat een eer! Dankjewel jury en dank Cindy voor de mooie illustratie, goed getroffen!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ontzettend goed verhaal. Gefeliciteerd Esther! Ga zo door!

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Prachtig verhaal, Esther, met plezier gelezen!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Gefeliciteerd! Prachtig verhaal. Eveneens hulde aan Cindy voor de mooie illustratie.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Wat is het een steengoed verhaal geworden! Gefeliciteerd Esther, echt super!
    Groetjes Inge

    BeantwoordenVerwijderen
  6. In één adem uitgelezen! Geweldig hoe uw verhaal in één ruk zoveel sociale problematiek beschrijft! Aangedaan en ook een beetje triestig geworden. Bravo. En wel verdiend
    Karin Claeys

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!