Hemelse knieën
- Arjen Ligtvoet - illustratie: Kelly Driedijk
Er is méér tussen hemel en aarde dan de Heer, dat werd al op mijn eerste dag als student aan mij geopenbaard. Wonderlijk genoeg studeerde ik niet aan de Vrije Universiteit, die er speciaal is voor christelijke jongens uit Elspeet zoals ik. Niet dus, ik studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, dat radicale bolwerk van kiftende krakers en dwarsdenkende godsverloochenaars. Goddelijke interventie bracht mij daar. Of, in de versie van mijn vader: ‘Hier is waarlijk de hand van Lucifer in het spel.’
God greep in op een avond toen mijn ouders zoals altijd beneden voor de televisie zaten. Mijn vader in de rookstoel die nog van zijn vader was geweest en mijn moeder in haar breistoel die nog van opoe van Elderen was geweest. Ook de televisie had zijn eigen plek in een reusachtige massiefhouten kast, een altaar bijna, donker en glad van minstens een eeuw noeste zaterdagse boenwasserij. Overdag hing er heel decent een door mijn moeder geborduurd kleedje voor het scherm, als een soort lijkwade voor al die geknevelde tronies van de Evangelische Omroep. Precies in het midden van de schoorsteenmantel prijkte een van-het-concert-des-levens-krijgt-niemand-een-program-tegeltje. Ik had eens voorgesteld om het per ongeluk kapot te stoten, wat mij een berisping inclusief bijpassende Bijbeltekst van mijn vader opleverde. Het tegeltje was immers ook nog van opoe van Elderen geweest en welzeker een aanwinst voor onze familie.
‘Wat is het toch een fijn tegeltje,’ zeiden ze dan en keken er amechtig naar. Mijn moeder schonk de koffie in en mijn vader liep naar de tv om het journaal van acht uur aan te zetten. Praten ze zo ook als ik er niet bij ben? Geen idee, maar altijd als mijn vader mij met zijn engelengeduld vergelijkingen of Franse vervoegingen uitlegde zat hij in die rookstoel en ik ernaast op het krukje der verschoppelingen. Dan hing daar dat tegeltje en wist ik inderdaad niet of ik een voldoende zou halen. Alleen met biologie kon mijn vader mij niet helpen, daarvoor moest ik verderop in de straat bij mijn oom zijn. Een oom omringd door een zweem van afvalligheid die spannend over de oerknal en welgevormde bloemetjes en bijtjes wist te vertellen.
Op de avond van de goddelijke interventie, of zo je wilt duivelse verleiding, zat ik boven en kwam de dreinende stem van de nieuwslezer vanuit de huiskamer gedempt mijn kamer binnen, zonder twijfel met berichten over Lucifers hand in onze veile wereld. Gelukkig had de post eindelijk het inschrijfformulier van de Vrije Universiteit bezorgd, die degelijke kathedraal van de protestantse geest, veilig buiten de stadsmuren van het hoofdstedelijke sodom en gomorra. Mijn moeder had de enveloppe op mijn bureau gelegd, zoals ze altijd met mijn post doet en kennelijk had ze mijn vader over de afzender verteld, want plotseling stampte hij als een jobsiaanse behemot de trap op.
‘Schande, schande!’ brieste mijn vader. Hij rukte het formulier onder mijn handen vandaan, zodat mijn vulpen een dikke streep door de Vrije Universiteit haalde.
‘Ben je nu helemaal van David tot Goliath? Niks hoor, je gaat naar die andere universiteit, naar de Rechtschapene.’
À la seconde beloofde ik mijn vader plechtstatig naar de Universiteit van Amsterdam te gaan en aan het eind van mijn eerste dag als student, op het kennismakingsfeest, luisterde ik naar muziek waarmee ik in Elspeet van je een-twee-drie-hupsakee door de godsvruchtige bodem rechtstreeks naar de hel zou zakken.
Mijn medestudenten maakten heupbewegingen op de dansvloer, het was een mirakel dat mijn ogen niet brandend uit hun kassen vielen of een Bijbelse bliksemschicht uit heldere hemel mij trof. In het licht van draaiende duizendkleurenbollen dansten meisjes in rokjes die zeker niet tot over hun knieën kwamen, laat staan tot eerbaar over de enkel. Het was een deinende zee, een oceaan van hemelse lichamen en vooral één van die lichamen verlokte mij tot zondige gedachten en deed het Hooglied, zevende hoofdstuk natuurlijk, in mijn gedachten opgloeien.
Draai rond, meisje uit Sodom, draai rond, draai rond, ik wil naar je kijken.
Op het dorp ging alles veel bedekter, zowel wat kledingkeuze als de in het geniep genoten geneugten des vlezes betreft. Dat laatste werd breeduit met de mantel der liefde bedekt zolang je maar niet gesnapt werd. Dan waren de rapen overgaar en na een dorpsbrede roddelpartij werden de plannen voor de onontkoombaar op handen zijnde huwelijksvoltrekking al noest gesmeed.
Verderop maakte het bekoorlijke meisje zich los uit haar groepje en liep recht op mij af. Die heeft ook niet veel om het lijf, zou mijn moeder zeggen. Ze droeg teenslippers, een rokje waarvoor de benaming mini te genereus was en een strak wit T-shirt waarin alles prontig tot zijn recht kwam.
Wat zijn je voeten mooi in je sandalen, o verleidster, je heupen draaien sierlijk rond, waarlijk de schepping van een kunstenaar.
Zedeloosheid, hartstocht, lage begeerten en ga zo maar door, de hele reutemeteut uit Kolossenzen hoofdstuk 3 vers 5 schoot door m’n hoofd.
‘Jij bent vast heel erg christelijk?’ vroeg ze.
Je borsten zijn als kalfjes, als de tweeling van een gazelle. Ik wil aan ze sabbelen.
‘Nou,’ begon ik en spontaan schoot er een liter bloed naar mijn wangen.
‘Zie je wel!’ Ze wuifde naar haar vriendinnen, ‘ik heb gewónnen, gewónnen.’
‘Wát gewonnen?’
‘Kijk, dat kapsel van je, daar moet je echt wat aan doen, da’s is zó wat van fout.’
Het meisje streek mijn haar naar de zijkant.
‘Eigenlijk ben je een schatje,’ zei ze en ze stak haar tong in mijn mond.
Je adem als de geur van appels, je tong als zoete wijn waarin mijn lippen baden.
Ze houdt erg van christelijke jongetjes, dacht ik nog, van christelijke jongetjes met een zachte ‘ch’ en ik proefde haar. Ze smaakte naar bier en verboden vrucht. Ze rook naar bitterzoet zweet en hemel op aarde. Ze was geschapen uit mijn rib en die wilde ik terug en wel subiet, met háár eraan vast.
Met een plopje ontkoppelden onze lippen zich en keek ik recht in haar ogen. O, wendt ze van me af, ze brengen me in verwarring O, kijk me aan, je hebt me betoverd met één blik. Met haar blote knie, haar hemelse knie, wreef ze eventjes heel zachtjes tussen mijn benen en onder luid gejoel liep ze terug naar haar vriendinnen.
‘Hoe heet je,’ riep ik haar na.’
Ze draaide zich om en met haar ‘Laura’ overschreeuwde ze moeiteloos Van Halens Running with the devil. Even nog bleef ze staan en wierp me een uitnodigend kushandje toe.
Laten we naar de wijngaard gaan en kijken of de bloesems al ontloken zijn, dan zal ik jou beminnen en jij mij.
Halleluja en driemaal amen. Wat ik eigenlijk al wist, was waar: er is méér dan de Heer tussen hemel en aarde. Vanaf die kus spleet het geloof mij in twee werelden uiteen. In het weekend liep ik keurig tussen mijn ouders in naar de kerk, mijn haar fris gewassen en naar voren gekamd. Dan keek ik op het psalmenbord en sloeg het liedboek feilloos op de juiste bladzijde open en dan gleed mijn vinger langs de verzen en luisterde ik krampachtig niet naar de preek die zonder uitzondering over de kist met zonden ging die zonder uitzondering bij iedereen op zolder te vinden is. Nooit eens een preek over de zinnelijke taal van het Hooglied of het vermeende oudste beroep van Maria Magdalena. O, Here, leid mij in verzoeking, keer op keer.
‘Volgend weekend kan ik niet komen, mama, ik moet sporten met de jongens.’
‘Wat moet vader wel niet denken?’ jammerde ze.
‘Geen zorgen, mama, ik ga in Amsterdam wel naar de kerk.’
De zondagochtendzon bescheen het naakte lichaam van Laura, dartelde langs haar wulpse rondingen en gleed verder naar het copieuze assortiment verse broodjes en de druiventros voor haar op tafel. Vanaf die eerste avond waren we in mijn doordeweekse wereld onafscheidelijk en eindelijk brachten we nu ook een weekend in gelukzalige zonde door. In de zonnestralen dwarrelde een stofje op haar schouder en ging beneden de deurbel. Vast voor een van mijn huisgenoten, dacht ik en gaf haar een croissantje aan.
‘Mmm, lekker’ lachte ze en haar borsten lachten wellustig mee.
‘Ik help je wel smeren,’ zei ik en ging achter haar staan. Met mijn ene hand besmeerde ik het croissantje, met mijn andere omvatte ik een borst en streelde met mijn duim op de plek waar de borst ophoudt of begint of oneindig doorgaat. Haar tepel kwam in mijn handpalm tot leven en er dwarrelden hitsige flarden van het Hooglied zo uit mijn hoofd naar mijn kruis.
Als een palm is je gestalte en ik dacht, laat ik die palm beklimmen.
De deur zwaaide open en knalde zo hard tegen de muur dat de kalk van het plafond naar beneden dwarrelde. Van schrik schoof de croissant van het bord en duikelde vanzelfsprekend met de boterkant op de vloer. Tegelijkertijd spande mijn andere hand zich onwillekeurig om Laura’s borst.
‘Au!’ riep ze en in de deuropening stond mijn vader. Onberispelijk als altijd op zondag in zijn donkere pak, maar zijn rood aangelopen gezicht stak scherp af tegen de boord van zijn witte overhemd. In de deuropening achter hem verscheen de nieuwsgierige blik van mijn moeder,
‘Het is gebeurd. O Here, het is gebeurd,’ kermde ze met een feilloos gevoel voor dramatiek.
‘Jezus ging de woestijn in om beproevingen te weerstaan…’ begon mijn vader galmend, maar hij viel al snel stil en aanschouwde Laura’s lichaam dat in volle glorie geaccentueerd werd door een aureool van hemelse zonnestralen. Laura op haar beurt bleef, zoals het een waarachtig heilige betaamd, ongegeneerd onbedekt staan en het duurde wel een paar seconden tot vader zijn ogen neersloeg en heel zachtjes ‘…en het vlees is zwak’ prevelde.
Innerlijk voegde ik daar Job hoofdstuk 31 vers 1 aan toe: ‘Ik heb een verbond gesloten met mijn ogen: nooit zal ik naar jonge vrouwen kijken,’ maar zei het niet hardop.
‘De ouderling van dienst heeft vader vanochtend op zijn dwaling gewezen, dat van de Vrije Universiteit die toch niet de vrije bleek te zijn,’ lichtte mijn moeder toe. Ze leek alweer aardig hersteld van de schok en verheugde zich vermoedelijk al op de besmuikte toespelingen en gonzende geruchten over denkelijk alwéér een op handen zijnd huwelijk.
‘Ah, de ouders,’ zei Laura opgewekt, ‘leuk jullie eindelijk te ontmoeten, ik heb al zoveel over jullie gehoord.’
Mijn vader deed krampachtig zijn best om naar zijn schoenen te kijken terwijl Laura mijn ochtendjas van de stoel pakte, want zij heeft er geen. Met een ontwapenend onschuldige blik omhulde ze haar lichaam in de jas die zelfs haar enkels eerwaardig bedekte, daarbij vast onwillekeurig nog even aangestaard door mijn vader. Ze gaf hem een knipoog, waarop hij nog roder werd, en glimlachte.
‘Ga lekker zitten, jullie zijn mooi op tijd voor het ontbijt.’
***
Arjen Ligtvoet is al jaren met veel plezier tekstschrijver. Een mooi beroep, dat zeker, maar het was nooit zijn droom om tekstschrijver te worden. Schrijver wel en schrijven is schrappen, vandaar dat het voor hem tijd wordt om de tekst uit tekstschrijver te schrappen.
Kelly Driedijk heeft van jongs af aan een passie voor tekenen gehad. Wat begon met potlood of pen en papier is in de loop der jaren geëvolueerd naar het gebruik van een iPad met de app Procreate. Haar inspiratie haalt ze voornamelijk uit de natuur, maar haar tekeningen hebben altijd een stoer randje, vergelijkbaar met tatoeages.
Gefeliciteerd met de derde plaats, Arjen! Ik vind het een ontzettend leuk verhaal! Goed gedaan!
BeantwoordenVerwijderenDank je wel!
BeantwoordenVerwijderenGeweldig verhaal! Ik heb er van genoten, ook omdat ik zelf op de VU heb gestudeerd en dit vaak de verwarring was tussen beide universiteiten. ;-)
BeantwoordenVerwijderenHartelijk om moeten lachen. Schande!
BeantwoordenVerwijderenTopverhaal! Love it! ❤️
BeantwoordenVerwijderen