Derde plaats april 2024

 

Spochtwedde

- Albert Huberts - illustratie: Cindy van Veldhoven -

Als de mist optrekt verschijnt de kerktoren aan de horizon. Het is een droge julidag, meestal verdwijnt de mist pas bij het land van boer Vogelzang, soms reikt hij zelfs helemaal tot aan Dorreloo. In gedachten loopt Geert zijn boodschappenlijstje af: vierentwintig droogdoekpakketten, een nieuwe box ter vervanging van die van bushalte Moerasweg die gisteren door baldadige jongens is vernield, een rol krimpfolie en natuurlijk al het gedroogde goed. In ruil ervoor levert hij de vochtige spullen af die achterin zijn stationwagen liggen.
    Hij parkeert de wagen bij de zijingang van het gemeentehuis van Dorreloo en loopt naar binnen door een deur waarop “Gemeentereiniging en vochtwering” staat.
    ‘Morgen Joost,’ begroet hij de jongeman die achter een van de bureaus zit.
    ‘Morgen Geert. Mooi dagje vandaag, niet?’
    ‘Hier wel, Joost, hier wel. Heb je m’n spullen klaar staan?’
    ‘Yep. Je weet ze te vinden.’
    In het magazijn pakt Geert een platformwagen, loopt ermee naar buiten en laadt de plastic zakken erop die in zijn auto liggen. Terwijl hij met de wagen onderweg is naar het magazijn, klinkt uit een van de kantoren: ‘Geert, heb je even?’
Hij laat de platformwagen staan en loopt het kantoor binnen. ‘Meneer?’ Naast meneer Van Hulten, hoofd van de afdeling, staat een onbekende vrouw, ongeveer even oud als hijzelf, een jaar of vijfendertig. Ze wrijft een lippenbalsemstick over haar lippen.
    ‘Ik wil je even voorstellen, Geert. Mevrouw Van ’t Zandt, dit is Geert Dirks, de vochtwerer.’
    ‘Zeg maar Elma, hoor. Sorry, ik heb nogal last van schrale lippen.’ Ze legt de stick neer en geeft Geert een stevige hand. Ze heeft groene ogen onder brede wenkbrauwen en een woeste bos roodbruine krullen.
    ‘Mevrouw Van ’t Zandt zal je vandaag vergezellen, Geert. Wil je haar wegwijs maken in Spochtwedde?’ vraagt Van Hulten. ‘Ze zal je zelf bijpraten, goed?’
    ‘Oké, prima,’ zegt Geert en glimlacht schaapachtig naar de vrouw. Wat heeft hij nu aan z’n fiets?

‘Ik moet nog naar het magazijn,’ zegt Geert als ze het kantoor van meneer Van Hulten verlaten.
    ‘Ik loop wel mee.’ Elma wijst naar de opbollende plastic zakken op de platformwagen. ‘Wat zit daarin?’
    ‘Natte troep.’
    ‘Uit Spochtwedde?’
    ‘Ja.’
    ‘En dat breng je hierheen?’
    ‘In Spochtwedde droogt niets. Niet vanzelf.’
    ‘Dus breng je het naar Dorreloo en haal je het weer op als het gedroogd is?’
    ‘In Dorreloo hebben ze een professionele drooginstallatie. Dat is milieuvriendelijker dan dat iedereen in Spochtwedde elke dag de wasdroger aan heeft staan.’
    Ze bereiken een ruimte naast het magazijn waar hij de zakken uitlaadt. Zijn lange, pezige lijf heeft weinig moeite met de zware taak. Vervolgens laadt hij de spullen van zijn boodschappenlijstje op de platformwagen en lopen ze naar zijn auto. Nadat de auto weer is volgeladen, brengt Geert de wagen terug naar het magazijn en zegt in het voorbijgaan Joost gedag.

In de auto vraagt Geert: ‘Heb je laarzen bij je?’ Zijn rubberlaarzen en stevig regenjack contrasteren met Elma’s pumps en katoenen jurkje.
    ‘Nee, heb ik die dan nodig?’
    ‘In Spochtwedde wel. Wat is je maat?’
    ‘Achtendertig.’
    ‘Dan gaan we even op huis aan. Mijn vrouw heeft dezelfde maat. Zij kan je ook een regenjas lenen.’
Ze rijden Dorreloo uit en Elma begint te vermoeden waar Geert op doelt als over de weilanden een enorme mistbank opdoemt; een afgeplatte donsdeken onder een strakblauwe lucht. ‘Is dat Spochtwedde?’
    ‘Mijn geboortedorp.’
    ‘Mist het er altijd?’
    ‘Alleen als het niet regent.’
    Ze kijkt opzij om te zien of hij een grapje maakt, maar zijn gezicht vertrekt geen spier. ‘Ik heb me natuurlijk wel verdiept in Spochtwedde, maar ik dacht dat het broodjeaapverhalen waren.’
    De auto duikt de mistbank in en Geert zet de ruitenwissers aan. ‘Van Hulten zei dat je me zou bijpraten.’
    ‘Ach sorry, ja natuurlijk. Ik voer een eerste verkenning uit voor een milieueffectrapportage.’
    ‘Milieueffectrapportage?’
    ‘Vanwege de drooglegging.’
    De auto maakt een slingerbeweging. ‘Wat voor drooglegging?’
    ‘Je hebt niet gehoord van de plannen?’
    ‘Ik weet niks van plannen.’ Geert klinkt boos.
    ‘De provincie wil Spochtwedde en het omliggende land droogleggen.’
    ‘Waarom?’
    ‘Waarom niet? Het is toch geen leven zo, ingeklemd tussen moerassen en hoogveen?’
    ‘Je vergeet de leemwadden.’
    ‘Je zegt het zelf: als het er niet mist, regent het. In Spochtwedde schijnt de zon zelden, dat is toch ongezond?’
    ‘Huidkanker is gezond.’
    ‘Je snapt best wat ik bedoel.’
    ‘We weten niet beter, Elma. We zijn het gewend linnengoed en kleding luchtdicht te bewaren, onze huizen warm te stoken om het vocht buiten te houden, algen van onze ramen te krabben, laarzen en regenjassen te dragen. Het is een manier van leven waaraan we gehecht zijn. We zijn anders dan die droogkloten uit Dorreloo en de andere dorpen, en daar zijn we trots op. En nu gaat de provincie ons dat afnemen? Ze hebben ons eeuwenlang met rust gelaten, waarom nu?’
    ‘De omliggende dorpen hebben geklaagd.’
    ‘Waarover? Zij hebben er toch geen last van?’
    ‘Muggenplagen, overwaaiende mistbanken, extra kosten voor speciale maatregelen.’
    ‘Wat voor speciale maatregelen?’
    Ze aarzelt, zegt dan: ‘Een vochtwerer, bijvoorbeeld.’
    Geert gromt, witte knokkels om het stuurwiel. De rest van de rit verloopt in stilte.

Elma huivert als ze uitstapt. Het is minstens tien graden kouder dan in Dorreloo. Kille mistdruppels slaan neer op haar gezicht en blote benen. De lucht die ze inademt smaakt ijzerachtig op haar tong. Geert loopt voor haar uit over een groen uitgeslagen grindpad naar een vrijstaand huisje, dat schilderachtig zou zijn als het niet was gehuld in mistflarden. Haar pumps glibberen over de gladde kiezels. De voordeur leidt naar een halletje met een kapstok waaraan regenjassen en zuidwesters hangen en waaronder een rij rubberlaarzen staat. Geert hangt zijn jack op en trekt zijn laarzen uit. Dan zegt hij: ‘Snel naar binnen,’ en opent de deur naar de woonkamer. Ze glippen erdoor en hij sluit de deur direct achter zich. ‘De hal dient als een sluis,’ legt hij uit, ‘om natte kleren en vochtige lucht buiten te houden.’
    In de woonkamer brandt een houtvuur in een open haard waarvoor een rek met theedoeken staat. Een lederen bankstel domineert de kamer, erachter staat een houten dressoir waarop een mantelklok tikt. Een slanke vrouw zit in een schommelstoel te breien en staat op zodra ze Elma ziet. ‘Geert, je had me wel eens mogen bellen dat je bezoek meebracht.’
‘Sorry, Jelt. Niet aan gedacht. Dit is Elma. Elma, dit is Jeltje, mijn vrouw.’
    ‘Hallo Elma, je bent welkom, hoor. Wil je misschien een kopje koffie?’
    ‘O graag. Dank u wel.’
    ‘Ga zitten, maak het je gemakkelijk. Ik ben zo terug.’ Na een verwijtende blik op Geert te hebben geworpen verdwijnt ze naar de keuken.
    Elma kiest een plekje op de bank. Geert ijsbeert door de kamer, armen op de rug. Ze pakt een lijstje van het tafeltje naast de bank. Op de foto poseren twee breed lachende jongens, armen over elkaars schouders geslagen. ‘Zijn dit je zonen?’
    Geert onderbreekt zijn geijsbeer: ‘Ja.’
    ‘Hoe oud zijn ze?’
    ‘Acht. Een tweeling. Peter en Henk.’
    Dan valt Elma iets op: ‘De zon schijnt.’
    ‘Wat?’
    ‘Op de foto. De zon schijnt op de foto.’
    Geert pakt het lijstje van haar over. ‘Hij is op school gemaakt. Ze gaan in Dorreloo naar school, vanwege de vitamine D. Vroeger hadden veel inwoners rachitis, totdat de basisschool van Spochtwedde zeventig jaar geleden de poorten sloot. Zie je, we zijn hier niet helemaal achterlijk.’
    ‘Dat heb ik ook niet gezegd, Geert.’
Jeltje voorkomt een discussie door op dat moment met de koffie binnen te komen. Terwijl ze Elma een mok aanreikt, brengt Geert het slechte nieuws: ‘Ze gaan de boel droogleggen, Jelt.’
    ‘Wat?’ Jeltje slaat een hand voor haar mond. ‘Droogleggen? Wat gaan ze droogleggen?’
    ‘Alles, denk ik. Het Spochtwedder Veen, de Wateringse Moerassen, het Leemwad, alles.’
    Jeltje, die vermoedt dat haar onverwachte gast iets te maken heeft met dit onheilsbericht, wendt zich tot Elma: ‘Is dat zo?’
    ‘Het is nog niet zeker. Het zijn maar plannen.’
    ‘Het zijn maar plannen,’ schampert Geert. ‘Plannen zijn er om uitgevoerd te worden. De provincie staat erachter en die droogkloten,’ hij wijst in het wilde weg naar buiten, ‘hebben geklaagd. Over muggen, nog wel. Alsof er geen horren bestaan!’
    ‘Maar, maar,’ Jeltje is helemaal van slag, ‘wat moet er dan van Spochtwedde komen?’
    ‘Wilt u ook niets eens lekker in de tuin zitten?’ vraagt Elma. ‘Zonnetje erbij, slippers aan in plaats van laarzen, een barbecue met een lekker glas wijn?’
    Jeltje kijkt haar aan alsof haar een onzedelijk voorstel is gedaan.
    Geert legt een hand op de schouder van zijn vrouw en geeft haar een geruststellend kneepje. ‘Mag Elma een paar laarzen van je lenen, Jelt? En een jas? We gaan eens verder.’
    ‘Ja, natuurlijk,’ zegt Jeltje. Een paar minuten later staat Elma weer buiten, nu in een paar laarzen en een gele regenjas. Binnen hoort ze Geert en Jeltje fluisteren, tot Geert met een ‘Het komt goed, Jelt, heus,’ afscheid neemt en langs haar heen naar de auto loopt.

‘Waarheen?’ vraagt Geert.
    ‘Maakt niet uit, ik volg jou.’
    ‘Oké, dan gaan we eerst naar de Moerasweg, een droogbox vervangen.’ Hij draait de auto de straat op.
    ‘Wat is een droogbox?’
    ‘Droogboxen zijn waterdichte behuizingen voor droogdoeken. Ze hangen op plaatsen waar je dingen moet drogen, zoals transformatorhuisjes en fietsenstallingen. De droogbox die ik ga vervangen hangt bij een bushalte en is gisteren vernield.’
    ‘Waarom bij een bushalte? Wat moet je daar drogen?’
    ‘Het bankje in de abri om te kunnen zitten en vaak is de vertrektijdenstaat onleesbaar vanwege de condens.’
    ‘Het lijkt me een omslachtige regeling.’
    ‘We zijn het zo gewend. Vroeger hingen er linnen doeken in leren zakken, vertelde mijn opa.’
    ‘Jullie zijn gehecht aan je tradities, hè?’
    ‘We doen het graag op onze manier. Ons is eeuwenlang verteld dat we hier niet kunnen leven, dat het buiten Spochtwedde beter is. Als je dat generaties lang hoort, stop je op een gegeven moment met luisteren en ga je voort op de manier waarvan je weet dat die werkt.’
    ‘Ik denk dat ik het begin te begrijpen,’ zegt Elma.
    ‘We zijn er.’ Hij stopt bij een abri. Ze stappen uit en Geert pakt achter uit de auto een rode plastic box met kliksluiting, zo groot als een schoenendoos. Hij laat haar zien hoe je de doos opent en er een doek uit pakt.
    ‘Wat doe je met de natte doek als je hem hebt gebruikt?’ vraagt Elma.
    ‘Die gooi je daarin.’ Hij wijst op een prullenbak in hetzelfde rood, naast de bushalte. ‘De natte doeken verzamel ik en breng ik naar Dorreloo. Je hebt de zakken vanmorgen gezien.’
    Elma bestudeert de omgeving terwijl Geert de kapotte doos vervangt. Achter de halte staat een rijtje armetierige dennen en aan de overkant van de straat doemen twee enorme schaduwen op uit de mist. Het lijken wel houten schuren. ‘Wat zijn dat?’
    Hij komt naast haar staan. ‘Paddenstoelenteelt. Het klimaat is er perfect voor. Spochtwedde is gesticht door veenboeren, zoals je waarschijnlijk wel weet. Toen kwam de steenkool en moesten we een andere reden van bestaan vinden. Dat werden paddenstoelen.’
    Elma herinnert zich vaag er iets over te hebben gelezen. Waarom heeft ze zich niet beter voorbereid? De helft van de informatie heeft ze afgedaan als onzin en de rest is ze alweer vergeten. ‘Champignons en zo?’ vraagt ze.
    ‘Champignons!’ sneert Geert. ‘Die laten we aan de Limburgers over. Wij telen bijzondere soorten, die je nergens anders kunt kweken, en exporteren ze over de hele wereld. Er zijn dagen dat de helft van de hotelkamers in Dorreloo bezet wordt door Franse driesterrenchefs en de andere helft door Chinese importeurs. Maar ja, dat zal straks ook wel voorbij zijn.’ Hij trapt een steen weg. ‘Kom, we gaan verder.’
    Ze rijden door het dorp, langs kleine huisjes en grote schuren, bemoste plaatsjes met plukjes gras en lage struiken. Af en toe passeren ze een bewoner in regenkleding. Het lijkt lichter te worden, het uitzicht verbetert en er breekt zelfs een waterig zonnetje door. Ze wijst Geert erop: ‘Het klaart wat op.’
    ‘In de zomer is de zon soms krachtig genoeg om door de mist heen te breken, maar dat duurt nooit lang. Zodra de zon zakt, verdikt de mist weer. Misschien is dit een goed moment om een kijkje te nemen bij de leemwadden.’
    Een kale bruine vlakte strekt zich voor Elma uit, zover als het oog reikt. Modderige stroompjes water doorsnijden drooggevallen platen leem. Algen die zich aan de randen van de platen hechten zijn de enige begroeiing, vuilgroene strepen tegen lichtbruine klei. Ze weet niet of ze het uitzicht mooi of lelijk vindt. ‘Bijzonder,’ zegt ze tenslotte. ‘Hoe is dit ontstaan?’
    ‘Een dijkdoorbraak in vijftienhonderdnogwat. Spoelde alles weg. Sindsdien overstroomt het regelmatig en omdat planten hier toch al slecht groeien blijft het kaal. Dit was letterlijk de druppel die de emmer deed overlopen.’
    ‘Hoe bedoel je?’
    ‘Samen met het Spochtwedder Veen en de Wateringse Moerassen werd Spochtwedde na de vloed helemaal omgeven door vocht en ontstond het huidige klimaat.’ Hij spreidt zijn armen. ‘Dit is unieke natuur, toch?’ Hij draait zich naar haar om, zijn armen nog steeds uitgespreid. ‘Geeft de provincie niets om natuur, mevrouw milieueffectrapportage?’
    ‘De provincie heeft andere prioriteiten.’
    ‘Welke andere prioriteiten?’
    ‘Industrie, woningbouw, toerisme.’
    Geert laat zijn armen zakken. ‘Tja, als het op toerisme aankomt kunnen we onze handdoek wel in de ring gooien. Onze drijfnatte handdoek.’

‘Is hier ook een drogist?’ Elma rommelt in de tas op haar schoot. ‘Ik heb mijn lippenbalsem achtergelaten in Dorreloo.’ Geert antwoordt niet, slaat met de auto rechtsaf en stopt even later voor een winkel. Boven de etalage staat in afbladderende verf “Drogisterij Van der Kamp”.
    ‘Hallo, Mia.’ Geert zwaait naar een opgeschoten pubermeisje dat achter de counter staat. De winkel is volgestouwd met schouderhoge stellingen vol artikelen, tegen de wanden zijn rekken tot aan het plafond beladen met grotere spullen, zoals emmers en moppen. Elma loopt tussen de stellingen door, op zoek naar lippenbalsem. Als ze bij de counter komt heeft ze het opgegeven. ‘Hebt u ook lippenbalsem?’ vraagt ze aan het meisje.
    ‘Nee sorry, hebben we niet. Dat is Jeltjes jas.’
    Elma kijkt verrast naar beneden. Hoe ziet het meisje dat? ‘Ik mocht hem lenen.’
    ‘O, dan zal het wel goed zijn. We krijgen hier nooit volk van buiten, vandaar.’
    ‘Geen lippenbalsem?’ vraagt Elma nogmaals. ‘Waarom niet?’
    ‘Geen vraag naar.’
    ‘Heb je het echt nu nodig?’ vraagt Geert ongeduldig.
    Elma brengt een hand naar haar lippen, die tot haar verrassing helemaal niet droog aanvoelen, integendeel. Ze was in paniek geraakt toen ze tot de ontdekking kwam dat ze de stick in het kantoor van meneer Van Hulten had achtergelaten zonder in de gaten te hebben dat haar lippen in orde waren. Ze spreekt haar verbazing uit: ‘Mijn lippen zijn helemaal niet droog. Vanmorgen moest ik nog om de tien minuten smeren.’
    ‘Welkom in Spochtwedde,’ zegt Geert.
    Dat brengt haar op een idee. Ze vraagt het meisje: ‘Verkoop je meer artikelen niet die ze in Dorreloo wel hebben?’
    ‘O, zat.’
    ‘Zoals?’
  Het meisje telt de artikelen af op haar vingers: ‘Dagcrème, nachtcrème, hydraterende crème, zonnebrandcrème, bodymilk…’
    Elma onderbreekt haar: ‘Maar dat is fantastisch! Geweldig!’ Ze keert zich naar Geert, die geen idee heeft waarom ze zo enthousiast is. ‘Begrijp je het niet? Dit is de redding van Spochtwedde!’

‘Het is mij een eer deze hoogwaardige toeristische trekpleister te mogen openen. Een nieuwe parel in de provinciale kroon.’
    De commissaris van de koningin ziet er potsierlijk uit, vindt Elma. Een knaloranje regenjas en dito zuidwester stralen nou niet bepaald ambtelijke waardigheid uit. Maar hij is er, en daar gaat het om. Het provinciehoofd pakt een grote schaar van het kussen dat een dorpsmeisje omhooghoudt en knipt het lint door dat over de oprijlaan is gespannen. Er klinkt gejuich op uit de verzamelde menigte. Elma geeft Geert een por: ‘Had je niet gedacht, hè?’
    ‘Spochtwedde een parel in de provinciale kroon? Dat had niemand kunnen voorspellen. Zullen we?’ Geert geeft Jeltje een arm en gedrieën lopen ze, vergezeld door half Spochtwedde, over de vers geplaveide weg naar het gloednieuwe gebouw dat opdoemt uit de mist.
    ‘Heb je al geboekt?’ vraagt Geert aan Elma.
    ‘Natuurlijk. Komend weekend laat ik mezelf verwennen. Ik heb alles aangestreept: modderbaden, dampkuren, dompeltherapie, ik laat me zelfs inpakken in leem.’ Haar ogen schitteren bij het vooruitzicht.
    Geert knipoogt: ‘Rare droogkloot.’

***

Albert Huberts
stamt af van Hoogeveense turfschippers en Limburgse boeren. Daar zit een verhaal in, dus schrijft hij verhalen.

Cindy van Veldhoven
: "Creëren is de rode draad in mijn leven. Altijd al geweest! Het maakt me blij.. Al vele ideeën zijn opgeplopt en verwezenlijkt, daar is illustreren er één van. Binnenkort mijn schildering op de cover van een boek! Ik ben een gelukkig mens ;)"

Reacties

  1. Dit is een verrassing, want een deel van de jury was erg kritisch over dit verhaal. Cindy, bedankt voor de prachtige illustratie die de drijfnatte atmosfeer van Spochtwedde zo schitterend weergeeft.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Leuk verhaal, goede keuze! En een prachtige illustratie, sfeervol.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Valt me vaak op, zoveel juryzuur op latere winnaars. Mooie wereld in dit verhaal en prachtige illustratie met die roestplekken.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Erg genoten van dit verhaal. Heel origineel!

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!