Tweede plaats april 2024

 

De parabel van het stikstofmeisje

- Luuk de Vries - illustratie: Mariken Maas - 

Het begon met een bosje fresia’s meegebracht door een tante en door moeder in een vaas gezet waaruit de bloemhoofdjes brutaal naar voren staken in een kleur geel die ze nooit eerder zag. Handje voor handje, haar wankel evenwicht bewarend, liep ze rond de tafel. Gebiologeerd keek ze in hun schuitvormige bek die een penetrante geur verspreidde. De geur van een dodenkamer.

De liefde voor fresia’s ging naadloos over in die voor de chemie van bezinestationbloemen (‘benzinebloemen’) die vader wel eens kocht om iets goed te maken: hard gekleurde anjelieren, die naadloos in de revers van foute mannen pasten, stoplichtrode rozen waar een waas van nepliefde overheen hing. Fake love. Het was het eerste Engels dat zij zich aanleerde.

Ze kwam zintuigen tekort toen ze haar eerste bloembollenveld zag. Ze zag, rook en proefde een soort roze dat harder was dan welke zuurstok dan ook en stond te schreeuwen en te springen en wilde nooit meer naar huis. Eenmaal thuis sloot ze haar ogen en verbeeldde zich hoe die arme tulpen -mannetje aan mannetje- moesten vechten om een glimp licht op te vangen en smaakte opnieuw de weeïge lucht die over het veld hing en haar hoofd licht maakte.

Het was tragisch dat haar liefde voor cultivars gelijk opging met een afkeer van de echte natuur, die het steeds moeilijker kreeg en met grote vegen werd weggevaagd.

Het draaide allemaal om stikstof. Haar stikstofverslaving begon bij diezelfde benzinestations waar ze -zodra haar beentjes het konden- de auto uitstapte om de geuren op te snuiven. De uitlaatgassen hadden een weldadig bedwelmend effect. Nog mooier werd het toen ze mee naar binnen mocht om af te rekenen. Daar zaten vrachtwagenchauffeurs in stilte grote hoeveelheden troostvoedsel naar binnen te werken als circusberen in het berenbos. Hun lichamen wasemden een verdriet dat bijna tastbaar in de lucht hing, zuur en ranzig. Ze genoot met volle teugen.
‘Dat zijn de ridders van de weg,’ zei vader. ‘Zij zorgen ervoor dat iedereen kan eten en dat het goed gaat.’
’s Nachts vond ze zich terug temidden van vriendelijke reuzen die haar optilden en meetroonden naar een dampende wandkast, vol vlees, zag ze nu. ‘Probeer eens. Het is echt heel lekker.’ Een vlezige hand hield de grootste gehaktbal onder haar neus die ze ooit had gezien. Ze moest even slikken maar hervond zich: ‘Eraan ruiken vind ik veel lekkerder,’ zei ze op eigenwijze meisjestoon. ‘Mijn mond is te klein.’ Een bulderlach vulde de ruimte. Ze schrok wakker en hield zich krampachtig vast aan de spijlen van haar bed. Iets joeg haar enorme angst aan. Stilaan werd ze in een wurggreep genomen door de gedachte dat alles op haar neerkwam. Letterlijk. Het was alsof er een smurrie over haar heen werd gesmeerd die haar naar adem deed happen. Wanhopig probeerde ze het van zich af te wrijven wat het erger maakte. Ze kon niet anders dan zich onderwerpen aan het onvermijdelijke, de pijn ondergaan, maar ook het genot ervan. Hoe kon je anders overleven?

Niet veel later ging ze als bermtoerist langs de snelweg zitten, haar mond wijd open, haar frêle lijf zoog zich vol, haar hoofd duizelde en het liefst legde ze zich -nog duizelend- te ruste in een bed van berenklauw -de gifdraak van de Lage Landen- die haar lichaam met brandblaren overdekte, waarop ze als een fantoom aan de verjaardagsvisite verscheen: ‘Kijk wat jullie mij hebben aangedaan!’ En toen ze dit zo zei besefte iedereen -de moeder voorop- dat er voor haar geen weg terug meer was.

Op school maakte ze een tekening van een half opgebrande zwarte kaars, waaromheen de juf alle andere tekeningen had opgehangen, maar de blauwe luchten, vrolijke huisjes en bloemrijke tuintjes werden overschaduwd door de opkruipende duisternis die van haar tekening uitging. Als ze haar ogen dichtkneep leek het alsof haar kaars verder opbrandde en overging in een kosmisch zwart dat met niets viel te vergelijken.
‘Zorgelijk’, had de juf gezegd tegen haar moeder die er niets van begreep. De schoolpsycholoog kwam niet verder dan een half gemompeld ‘traumaverwerking’ en bleef haar vanachter zijn zware montuur aanstaren op een manier van: ‘U moet hier meer van weten.’ Niemand die het wist.
Tijdens de les plakte ze het liefst haar oor tegen de radiator en luisterde naar het ruisen van het water dat door de kolommen werd gejaagd.
Als ze zich verveelde tijdens aardrijkskundeles -dus altijd- ging ze de juf pesten door alle plekken op de kaart te benoemen. Ze wist alle plekken op aarde van de Marianentrog tot en met het Roraimaplateau, maar vooral de eilanden waar bijna nooit iemand kwam of ooit zal komen.

‘Juf, hier ligt Possession’ -haar kleine vinger boorde zich in de Zuidelijke Oceaan- ‘…daar stroomt een heel klein riviertje -de Styx- dat ontspringt in het Jules Verne gebergte. Er zwemt een visje dat niemand kent en op het punt van uitsterven staat. Deze vis heeft het heel zuur.’

Juf Willeke wist het niet meer: ‘Ja jongens en meisjes, Gaia heeft een rijke fantasie. Dat is heel belangrijk als je iets moois wilt vertellen, maar je moet ook proberen te vertellen zoals het echt is, dat iets echt bestaat…..’
Toch was ze er niet gerust op. Thuis ging ze het uitzoeken en alles bleek te kloppen. Het Jules Verne gebergte bestond gewoon! Die rivier ook, alleen dat visje, dat moest ze verzonnen hebben.

Toen kwam haar spreekbeurt. Ze sprak uit haar hoofd. Voor haar stond de globe, zo groot dat ze zich er achter kon verstoppen. Dat deed ze niet. Ze stond op en boog zich voorover en begon er heftig aan te draaien, steeds harder en sprak de woorden die haar klasgenootjes en haar juf zich tot in lengte van dagen bleven herinneren: ‘De aarde wordt een grote grijze gehaktbal, waaruit al het leven verdwijnt.’

Op de middelbare school stond de docent aardrijkskunde met zweetplekken onder zijn oksels het weerfenomeen El Niño uit te leggen. Hij deed dit al 30 jaar maar oog in oog met Gaia verschrompelde hij tot een stuntelende stagiaire. Zodra zij haar hand opstak kwam de klas in beroering voor weer een fantastisch moment. Het was pure magie. Zij was een synthese van alle gratiën. Prachtig paars gekleurd haar. Wenkbrauwbogen die je alleen van antieke beelden kende, grijze ogen die in een gedroomde verte keken, een lange neus met klassieke knik boven een strenge dunne mond die uitsluitend op belerende toon kon spreken:

‘Meneer, de opbouw van warm water in de Stille Oceaan kan afgezien van de natuurlijke variabelen ook gerelateerd worden aan de opwarming van de aarde, waardoor een sterker El Niño effect ontstaat…‘
‘Ja maar, dat is wetenschappelijk niet onderbouwd,’ probeerde hij nog.

Ze ging staan en spreidde ze haar armen als een profeet : ‘Volg de Albatros! De Eenzaamste der Eenzamen, op zijn laatste tocht boven de oceaan.’

Ze zwaaide met haar armen. Ze deed een Albatros na. Er werd besmuikt gelachen. Dit was echt feest, op vrijdagmiddag nog wel.

‘Ik zie hoe de golven de kustlijnen verslinden en jullie als wanhopige insecten de berg worden opgejaagd. Hulpeloze wezentjes die elkaar in drift en onmacht de strot afbijten. Maar er zal een nieuw begin zijn. Een nieuwe wereld, zonder mensheid.’

De docent gaf het op. Hij zocht zijn stoel en keek naar buiten, naar de sloot waar twee meerkoeten met elkaar het gevecht aangingen om de gunst van een wijfje, dat geduldig afwachtte. ‘Gaan jullie maar naar huis,’ zei hij, ‘het belooft een mooi weekend te worden.’

Op een dag tapte iemand haar naam in code door de verwarmingsbuizen: Mijn- naam- is- Greta- en- ik- vind- je- leuk.
Ze draaide zich om en zag een meisje met lieflijk oranje gekleurd haar, een bleke teint en een clownesk gezicht dat door een dopneus bij elkaar werd gehouden. Ze zag haar voor het eerst. Uiterlijk interesseerde haar niet. Wat haar aantrok waren haar tatoeages, bloemenranken die tot in haar nek reikten, vlinders en vogeltjes die van haar armen opstegen en alles in zachte en delicate kleuren. Dit wilde zij ook, maar dan anders. Het was alsof Greta haar was toegezonden om haar leven een andere richting te geven. Zoals een engel of een cherubijntje in haar geval. Greta wilde niets liever dan haar omhelzen en beschermen.

Enige tijd later kwam haar examenpresentatie. PowerPoint. De docent had een extra gecommitteerde ingeschakeld. De conrector was ook van de partij. Niets werd aan het toeval overgelaten. Er hing een nerveuze stemming. Alle leerlingen zaten strak. Niemand wilde dit missen.
Daar stond ze, met gloeiende oren, ze pufte haar paarse lok omhoog en wierp een onbestemde blik naar buiten, waar de regen al dagen achtereen tegen de ramen sloeg. Weer die armen, nu als een sjamaan ten hemel heffend:

‘Ik ben de hoer van de kosmos, tussen mijn benen gaapt een gat waaruit iedereen zijn genot haalt. Ze hebben mij kaal geschoren en verminkt, de vrucht van mijn schoot besmeurd. De mijnwerkers van het grootkapitaal zijn doorgedrongen tot mijn ingewanden, als maden vreten zij zich een weg naar mijn hart, in blinde drift en onverzadigbaar.’

Haar docent staarde wanhopig door zijn vingers. De conrector siste hem iets toe. De pen van gecommitteerde zweefde boven het papier en vervolgde onverbiddelijk: ‘Presentatie kandidaat in overleg gestopt.’

De ambulant van het ZT stelde zich voor als Lente (‘Hoi, hoi ik ben Lente’). Het zwarte brilmontuur van de schoolpsycholoog van vroeger had plaatsgemaakt voor een gifgroen model met samengeknepen glazen die precies over de ogen vielen, die haar vanonder een waterstofperoxide kapsel loerend opnamen als een reptiel.
De blik verschoof naar haar onderarmen. Ze zocht iets. Een vette vlieg?

‘Ik laat u niet verder in spanning,’ zei Gaia. Ze schoof haar mouwen omhoog en liet de binnenkant van haar polsen zien.
‘Lelieblank. Als u goed kijkt ziet u ondergrondse rivieren, niet van bloed maar van het zuiverste water op aarde. Nog ongeschonden.’
En om spannend te maken sprak ze samenzweerderig: ‘Nog wel.’ Toen ze dit zei richtte zij zich op de fijne piekjes van Lentes haar, die onweerstaanbaar oplichtten onder de TL- buis. Ze stapte naar voren.

‘Zuurstofwater in een concentratie van 9% zo te zien. Ruikt goed. Ik zelf gebruik voor mijn paars niet zwaarder dan 6%.’ Einde consult.
Aarzelende vingers boven het toetsenbord: ‘Client vertoont latent suïcidaal gedrag binnen het autistisch spectrum, automutilatie (nog) niet manifest, zorgtraject moet extramuraal worden voortgezet……’

Extramuraal betekende vrijheid. Buiten de muren van school en het ouderlijk huis. Vrij van alle shit, vrolijk op weg naar het einde.

De uitbater van de Laterna Magika heette Zoltan, een old-school meester-tatoeëerder die eruitzag als een oude zeerover inclusief titanium gebit. Hij had zo’n beetje het hele universum op zijn lichaam laten tatoeëren. Oog in oog met Gaia voelde hij een gloed door zijn oude lijf trekken. Hij wist dat hij voor zijn laatste meesterproef stond waar alles voor moest wijken.

Niet veel later liep ze zonder een woord naar binnen, kleedde zich uit, legde zich neer onder de toverlantaarn en gaf zich over. Zoltan voelde zich steeds kleiner worden bij het zien van haar schouderpartij. Een vanillevlinder met majestueuze vleugels. Om zich heen zag ze afbeeldingen van grijnzende schedels met diamanten ogen. Niets kon haar klein krijgen. Eerder andersom. Het was of alles om haar heen zich inhield, bevangen door angst haar iets aan te doen.

Hij hief zijn tatoeëerderspistool. Het gezoem van een 1-motorige mug vulde de ruimte. Hij trilde -heel even maar- en boorde de naald in haar maagdelijk vel. Ze gaf geen krimp.

In de weken daarna verscheen werelddeel na werelddeel. Van de oerbossen op Borneo tot vers gevallen sneeuw op Antarctica. Haar armen veranderden in lianen en om haar navel vormde zich een krans van maretakken. Na afloop was Zoltan volkomen uitgeput en kon alleen maar buigen voor zijn druïde die naar buiten schreed alsof ze nooit zou sterven. Ze spreidde haar armen naar de zon. Iedereen stond stil.

Door haar Wajong-uitkering kon ze met Greta een stacaravan huren aan de rand van Tata Steel. Een droom. Draken uit meccano die scherp afstaken tegen de horizon. Cilinders die veelkleurige rook uitbraakten in een setting van een eeuwige zonsondergang die de echte -een paar honderd meter verderop in zee- deed verbleken tot een kindertekening.

Hoogtepunt waren de grafiet-regens die laagje voor laagje je longen dichtsmeerden. Ze lag dan op haar rug in het gras met Greta die haar hoofd op haar buik had gelegd met het oor op haar navel, zodat ze kon luisteren naar het fluisteren van haar ingewanden. Iedere ademteug voelde zwaarder en zwaarder in het aangezicht van de Dood die een web spon van onzichtbare draden die uit hun mond werden getrokken. En die van de dorpelingen van wie enkelen al in het zombie-stadium verkeerden.

‘Jullie zijn de beulsknechten van het grootkapitaal,’ zei Greta tijdens een protestbijeenkomst in het dorpshuis.

Toen stond iemand op, kop van graniet en handen als kolenschoppen: ‘Kanker op lesbisch kutwijf, ga werken!’ Thuisgekomen moest Gaia haar langdurig troosten, ze sloeg haar armen om haar heen als lianen die een aapje beschermden en smolt met haar samen zoals alleen moeder aarde dat kan, smelten
’s Nachts als ze buiten zat werd ze bezocht door motten die om haar heen dwarrelden alsof ze licht gaf. In de weerspiegeling van het Kanaal zag ze de draken versmelten tot een organisme, kreunend in aanloop naar enorme scheten die uitwasemden over het zwarte water.
Het nam gigantische proporties aan, richtte zich op en boog zich over het water naar haar toe. Uit de bek blies een alles verpulverende wind. Bomen, huizen, mensen, dieren, alles werd tot stof. Ze trilde over haar lichaam en had schuim in de mond. Binnen droomde Greta van een betere wereld.

In aanvulling op stikstof en grafiet organiseerde Greta uitstapjes naar de intensieve dierhouderij. Het ammoniakmenu viel zwaar. Bij iedere stap leek het alsof haar keel werd gesnoerd, niet door de ammoniak maar een onbenoembaar verdriet dat als een moker op haar neersloeg. Alle natuur viel stil. Zelfs geen kraaien. Verborgen achter hoog opgaand mais stonden hermetisch afgesloten barakken in de zinderende zon.
Ze lag op haar buik en luisterde naar het klepperen van de luchtwassers. Er werden geluiden naar buiten geperst. Een gemonkel. Varkens? Kippen? Ze wist het niet. Maakte ook niks uit.
Plotseling verscheen er een vrouw in industriële kleding en een pikhaak in haar hand. De boerin. Zij draaide om haar as en keek scherp om zich heen. Er brak een hond los die bloeddorstig tegen de omheining opsprong. Lam geslagen van schrik hielden zij zich verborgen. Toen ze terugkeerden waren hun fietsen vernield en vanuit het niets werden ze aangevallen door een jongen met een stroomstootwapen. Zijn gezicht was bevroren in haat. Hij siste in een onverstaanbaar dialect waar je niets van hoefde te verstaan om te beseffen dat ze de meest gruwelijke ziektes moesten ondergaan.
De misselijkheid die ze die dag voelde kwam ze nooit meer te boven.

De nachten werden steeds warmer. Gaia lag naakt en uitgestrekt naar het plafond te staren. Greta probeerde haar te strelen, maar de werelddelen bleven aan haar vingertoppen plakken. ‘Kijk,’ zei ze lachend, ‘… zo lijkt Australië wel een mislukte pannenkoek.’ Gaia wendde zich af met een vage glimlach en sloot haar ogen.

Het is zover. Ze staat op en drinkt haar dagelijkse kop paddo-thee. Het is de warmste dag tot nu toe. Greta ligt lichtjes te snurken. Ze geeft haar een kus en loopt naar buiten haar laatste zonsondergang tegemoet. Er verschijnen vlinders, geen motten maar parelmoervlinders, die haar begeleiden tot het strand. Nu loopt er een hond met haar mee. Ze kleedt zich uit en loopt de zee in. De hond snuffelt aan de achtergebleven kleding en kijkt haar na. In de verte zwaait iemand driftig met een metaaldetector.

Een zilvermeeuw doet haar uitgeleide, parmantig zwevend boven de rode gloed van het water langs het pad van de ondergaande zon, dromend van friet en vis.

‘Jij bent mijn liefste Albatros, Albatros,’ ze zwiert met haar armen.

‘Nu ben ik hoer af, ………en zal als maagd terugkeren. Herboren. Ooit.’

________

Voetnoot : in het Handboek voor de classificatie van psychische stoornissen (update voor 2025) is klimaatdepressie toegevoegd. Vooral jongeren kampen met depressieve gevoelens over klimaatverandering. Dit manifesteert zich in een gevoel van angst, verdriet en machteloosheid en voltrekt zich in fasen. Van het niet meer zetten van de wekker voor school om stroom uit te sparen tot de laatste fase: het er niet meer willen zijn om de ecologische voetafdruk zo klein mogelijk te houden

***

Luuk de Vries werkt voor de stichting Mindz in Heerhugowaard met mensen die een afstand hebben tot de arbeidsmarkt. Hij is inmiddels 44 jaar.

Mariken Maas
is als jonge maker gevestigd in Amsterdam waar ze afstudeert aan de Breitner academie. Naast het maken van educatief materiaal voor verschillende instanties is ze druk bezig met haar beeldende praktijk en haar baan in de thuiszorg waar ze ontzettend van geniet.


Reacties

  1. Gefeliciteerd Luuk! Mooi verhaal!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Indringende illustratie!

    BeantwoordenVerwijderen
  3. In een parabel wordt de Dood nooit als zodanig benoemd. Hij treedt altijd op als een allegorie. Een parabel leunt altijd zwaar op metaforisch taalgebruik. De schrijver schiet hier echter in door. Er blijft ook veel te raden over….. De stukken die ingehouden zijn geschreven zoals over de bioindustrie zijn juist wel sterk. Dat dit moeilijk toegankelijke verhaal zo hoog is geëindigd is toch wel opmerkelijk . Anton Belmer, oud-docent Nederlands

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Indringende beschrijving van het meest heftige en ons leven bedreigende thema van deze tijd. Of het woord parabel op zijn plaats is kan ik niet beoordelen, neemt niet weg dat het een top verhaal is en terecht tweede is geworden!

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!