Nieuw! Slushpile Manuscript Service Ontvang gratis feedback op je manuscript.

Derde plaats juli 2024


Weerzien

- Martin Koot - illustratie: Maaike Everaerts -

Op de dag van zijn dood kwam ik tot leven. Natuurlijk vergoot ik hete tranen bij zijn kist, riep ik ach en wee en vroeg ik mij hardop af hoe nu verder. Huichelarij, want dat laatste wist ik allang. Het echte verdriet had ik over het feit dat ik daar pas in de late herfst van mijn bestaan aan toekwam.
Laat ik bij het begin beginnen. Heeft u mijn echtgenoot gekend en trof hij u als een correct, ja, zelfs aardig mens? Mij ook, althans in de dagen dat onze relatie aanving. Een charmante man, gesoigneerd en uiterst voorkomend. Bij de bekendmaking van onze verloving toonden mijn ouders zich zeer verheugd dat deze heer hun wildebras van een dochter zou temmen. Geen gelegenheid hadden ze voorbij laten gaan om mij hardhandig te wijzen op het heilloze pad dat ik, volgens hen, tot dan toe bewandelde.
De waarheid is dat ik toen al geen keuze meer had. Had u mijn trouwfoto gezien, wat nu niet meer kan omdat ik deze direct na zijn crematie in de haard heb opgestookt, dan had u een bevroren glimlach op mijn keurig opgemaakt gelaat en twee lege ogen daarboven gezien. De lach op het gezicht van mijn gemaal daarentegen toonde triomf; met het huwelijkssacrament had hij de macht bestendigd die hij al veel eerder over mij had verkregen.
Macht, dat is waar het in mijn leven om draaide. Mijn vader liet mij de zijne voelen als ik, onnozel kind dat ik was, het waagde hem te ontrieven, hetgeen geregeld voorkwam. Zijn machtsuitoefening veranderde aanzienlijk van karakter vanaf het moment dat mijn lichaam onmiskenbaar vrouwelijke trekken begon te vertonen, hoewel ik zeer bedreven was om deze te verhullen. Van mijn moeder vermoed ik dat ze niet onverdeeld ongelukkig was met het verschuiven van zijn aandacht van haar naar mij. Nimmer heeft ze er een woord aan gewijd, noch er anderszins blijk van gegeven dat ze kennis droeg van zijn strapatsen. Zij moet zijn nachtelijke uitstapjes naar mijn slaapkamer toch opgemerkt hebben. Nee, volgens mij verkoos ze te vertoeven in een zelfgecreëerde realiteit, waar de verwerpelijke activiteiten van haar echtgenoot niet bestonden en haar dochter meer een decorstuk was dan iets anders. Dat het ongetwijfeld een eenzaam bestaan was, is wellicht de enige overeenkomst tussen haar leven en het mijne.
Hoe het hun vergaan is nadat ik de ouderlijke woning verliet om te trouwen, weet ik niet. Moeder heeft nadien een enkele keer contact gezocht, maar na mijn aanhoudend negeren zal ze de conclusie getrokken hebben dat dat vergeefse moeite was. Hun overlijden, vele jaren later en kort na elkaar, heb ik uit de krant vernomen. Behalve een kortstondige heropleving van de pijn die ik voelde doordat zij mij in de steek hadden gelaten, en ik vervolgens hen, deed het mij weinig.

U vraagt zich misschien af waarom ik in eerste instantie belangstelling voor mijn echtgenoot had opgevat. Deze vraag heb ik mijzelf ook met grote regelmaat gesteld. Natuurlijk, mijn relatie met hem plezierde mijn ouders en maakte een eind aan de avances van mijn vader. Maar meer dan dat leverde het mij niet op; hun bejegening bleef kil en koud. Het tweede deel van het antwoord is dat ik dacht dat hij mij zag. Gezien worden, beste lezer, is waar wij allen voor leven. Wie niet gezien wordt, is levend dood. Het bestaan van de ongeziene is overbodig, des te treuriger in de wetenschap dat ons leven niet meer is dan een zuchtje in een orkaan, een dwarrelend pluisje in de uitgestrekte oneindigheid van verstreken en toekomstige tijd. Tegen de tijd dat ik ontdekte dat hij niet mij, maar een weerspiegeling van zijn eigen ego zag, was het te laat.

Ziet u, ik had eerder wel degelijk liefde gekend, bezegeld in magische momenten waarin we onszelf uit het zicht van spiedende ogen overgaven aan onze pril ontwaakte lusten. O, hoe heerlijk zijn die herinneringen. De vele decennia die sindsdien zijn verstreken, hebben de gouden gloed ervan niet doen vervagen. Ook nu nog, ik sluit mijn ogen en zie, voel, ruik, proef elke verrukkelijke seconde die ik vrijend met haar beleefde.
Maar het mocht niet zijn. De verhuizing van haar ouders, zij moest als vanzelfsprekend met hen mee, verbrak bruusk onze verbinding. Nachten heb ik gesmacht, dagenlang gepiekerd hoe ik als jong meisje het vermaledijde toezicht van mijn ouders kon ontvluchten om haar achterna te reizen. We belden stiekem, totdat zij betrapt werd door haar moeder. We stuurden elkaar kaartjes en brieven, uiteraard neutraal van toon want ze werden zonder twijfel door onze ouders gelezen. Na het misgelopen telefoongesprek bleef ook schriftelijke reactie uit. Teleurgesteld en verdrietig gaf ik mij na verloop van tijd over aan de man die later mijn echtgenoot werd. Zijn nabijheid veroorzaakte bij mij geen lijfelijke beroering, nochtans was het plezierig om gezien te worden door iemand die, althans dat is wat ik toen aannam, mijn welbevinden hoog had zitten. Tot de dag waarop alles op slag veranderde.

Ik bleek toch niet alleen te staan in mijn verdriet en verlangen. Had ze maar een beter moment gekozen, wie weet hoe anders het had kunnen gaan… of misschien ook niet, dat zal niemand ooit weten. Mijn aanstaande verloofde zag mijn verbijsterd gezicht, en dat van haar, toen ze ons onverwacht op straat tegemoet liep. Ik rukte mij van hem los, rende haar tegemoet en viel in haar armen, tranen stromend over mijn wangen, om mij heen haar geur, haar zachte armen… Hij begreep zonder verdere uitleg dat hier sprake was van een liefdesdrama dat, indien publiek bekend, niet alleen mijn reputatie, maar vooral de zijne zou ruïneren. In zo’n klein dorp en zeker in die tijd, was aanzien van eminent belang. Haar heb ik huilend achtergelaten, terwijl hij mij woest wegsleepte. Het vervolg is geschiedenis. De kennis van mijn verboden liefde gaf hem macht en daarmee de sleutel tot mijn instemming. De avond na dit voorval schetste hij mij hoe mijn leven zou gaan verlopen. Hoe ik ook heb gezocht naar uitwegen, ik vond ze niet. Zijn woorden werden waarheid.
Hij mocht mij dan wel hebben, mijn liefde had hij nimmer; noch in geest, noch in vlees. Ik verdroeg hem, ook in de echtelijke sponde, zij het op gepaste afstand. De keer dat hij zich desondanks aan mij opdrong, nota bene terwijl ik aardappels aan het schillen was, heeft hij moeten bezuren. Het ruw omdraaien van zijn testikels beantwoordde hij met een harde klap in mijn gezicht, waardoor ik half over het aanrecht viel. Daarop stak ik het schilmesje zonder dralen tot aan het heft in zijn rechterbovenbeen. Terwijl hij jammerend zijn gewonde been omklemde, pakte ik uit het messenblok het koksmes en hield dat onder zijn neus. Hij stemde in met een direct ingaande wapenstilstand, opgevolgd door een vrede met heldere voorwaarden: ik zou zijn spel meespelen, maar hij bleef van mij af. Dat hij ter verpozing bordelen bezocht, kon mij verder niet interesseren.

Schone schijn, gewaardeerde lezer, althans naar buiten toe. Binnenshuis deed ik weinig moeite om die schijn op te houden. We verhuisden naar de anonimiteit van de stad en leefden ons leven; ik schikte mij, en hij liet mij goeddeels met rust. Op één aspect na: hij controleerde alles. Met wie ik belde, waar ik ’s avonds heen ging (niet dat dat vaak voorkwam), de post. Toen computers en mobiele telefonie gemeengoed werden, hield hij mij daar verre van. Ik verzette mij niet, wetende dat de liefde mij niet toekwam en mijn lot al lang bepaald was.
Met het klimmen der jaren begon het mij desondanks te beklemmen. De klok tikte onverbiddelijk elke seconde van mijn zinloos bestaan weg. Ging ik mijn kist in zonder te weten hoe het haar vergaan was? Had ze aan mij gedacht, zoals ik, elke dag, zonder onderbrekingen, aan haar? Spijt had ik van veel dingen, geen daarvan brandde zo heftig in mijn geest als deze. Uiteindelijk besefte ik dat ik het wachten niet lang meer vol kon houden.
Kort nadat ik was begonnen met het toedienen van rattengif werd hij ziek. Ondanks zijn hoge leeftijd bleek hij meer gesteld op zijn gezondheid dan ik had gedacht. De sussende woorden van zijn huisarts waren aan hem niet besteed, ze spoorden hem zelfs aan om andere artsen te raadplegen. Dat gaf mij de aanleiding om de dosering drastisch te verhogen, wat hem binnen een dag op een tamelijk gruwelijke wijze het leven kostte. Ziedaar mijn belang de beklagenswaardige weduwe uit te hangen, mijn gedragingen mochten immers geen spoortje verdenking voortbrengen. Voor de aanblik van zijn stoffelijke resten gold hetzelfde. Direct na zijn verscheiden heb ik daarom zowel hem als het bed verschoond, het is verbazingwekkend hoeveel troep een lichaam uitscheidt gedurende zo’n afgedwongen levenseinde. Zijn gruwelijke grimas wist ik ook met een grondige massage te normaliseren. Uit niets bleek meer zijn doodsstrijd. De daarna gealarmeerde huisarts noteerde dan ook zonder aarzeling ‘ouderdom’ als oorzaak van overlijden op het desbetreffende formulier.
U vraagt zich misschien af hoe ik zijn sterven heb ervaren, zeker in de wetenschap dat ik er de hand in had. Welnu, de dood komt uiteindelijk voor iedereen. Door zestig jaar zijn huisgenote te zijn geweest en bijgedragen te hebben aan zijn leven, meen ik wel iets van genoegdoening verdiend te hebben. Dat heb ik verzilverd door zijn doodsklok iets eerder te laten luiden dan anders het geval was geweest, maar wat maakt dat uit? Er is niemand die een traan om zijn verscheiden heeft gelaten. En toegegeven, het perspectief om herenigd te worden met de enige echte liefde van mijn leven liet weinig ruimte voor gevoelens van wroeging of berouw.
Zo had ik de dag na de crematie, die zoals u weet bekroond was met het vreugdevuur in de haard, ten langen leste mijn handen vrij. Ik zal u het verloop van mijn daaropvolgende zoektocht besparen, u kunt zich vast voorstellen hoe verloren en onhandig ik mij heb gevoeld en hoe wereldvreemd men mij vond als ik om eenvoudige hulp vroeg. Het kostte mij drie dagen om haar vermoedelijke adres te achterhalen en nog twee voordat ik daar een telefoonnummer bij had gevonden. Met trillende vingers draaide ik het nummer, waarna haar telefoon schijnbaar eindeloos overging. Er werd niet opgenomen, ook niet later die dag, noch de dag erna. Na een laatste vruchteloze poging doorzocht ik het bureau van wijlen mijn echtgenoot op contant geld, waarna ik mijn overjas aantrok en naar het station wandelde. Daar kocht ik een kaartje (enkele reis) naar haar woonplaats.
Starend uit het raampje van de trein beeldde ik mij in dat ze mij op stond te wachten, dat we wederom, net als lang geleden, huilend in elkaars armen zouden vallen om elkaar deze keer nooit meer los te laten. Dat ze geen kennis had van mijn naderende komst en mij daarom niet kon verwachten, laat staan opwachten, deed aan deze zoete dagdroom niets af. Op het tochtige station van aankomst vond ik een taxichauffeur bereid mij naar het door mij achterhaalde adres te brengen. Zo stond ik, trillend op mijn benen, voor de deur waar zij ongetwijfeld talloze malen doorheen was gegaan. Na twee keer aanbellen, de eerste keer kort en daarna langdurig, moest ik erin berusten dat ze niet thuis was. Ik installeerde mij op het stoepje voor haar deur en verheugde mij op haar ongetwijfeld verraste gezicht als ze mij daar zou treffen.
Na ongeveer een uur kwam een buurvrouw voorzichtig informeren wat ik daar aan het doen was en op wie ik wachtte. Haar ontsteltenis was groot toen ik haar de naam van mijn geliefde noemde, maar dat viel in het niet bij mijn eigen schok toen ze mij de weg naar het kerkhof wees.

Twee weken. Twee godvergeten weken was ik te laat. Haar begrafenis van gemeentewege was een dag voor die van mijn echtgenoot. Bij haar kale graf zonk ik op mijn knieën. Aan het hoofdeinde stond een brede plank in de grond gestoken. Het duurde even voordat ik mijn zicht terug had; de tranenvloed was overweldigend. Uiteindelijk kon ik de tekst ontwaren die in het hout gekerfd stond: Ik blijf hier op je wachten.

In de buurt heb ik wat noodzakelijkheden gekocht, waaronder dit schrijfgerei. Vanaf nu blijf ik hier, bij haar. Treur niet om mij; deze zes dagen heb ik geleefd als nooit tevoren. Er is niets wat mij ertoe kan brengen het onvermijdelijke uit te stellen. Het is goed zo. Ik weet wat mij dadelijk te wachten staat, dat heb ik bij mijn echtgenoot van dichtbij waargenomen. Belangrijker dan hoe, is dat ik sterf op de plek waar ik haar na al die jaren heb teruggevonden. Als u mij en dit schrijven vindt, maak het dan niet te moeilijk en stop mij hier onder de grond. U weet nu waarom.

***

De schrijver aan het woord



Martin Koot
(1968) debuteerde onlangs bij Uitgeverij Lucht met Boreling, literaire non-fictie. Het tweede boek waar hij aan werkt valt eveneens in dat genre. Om zijn schrijverspen te slijpen schrijft hij ook fictie in de vorm van korte verhalen. ‘Weerzien' komt voort uit een vingeroefening om licht archaïsch taalgebruik te mixen met meer hedendaagse verwoordingen.

Maaike Everaerts
woont in het prachtige Hageland. Ze werkt deeltijds als begeleidster voor volwassenen met een beperking en is daarnaast student aan LUCA School of Arts te Brussel, afstudeerrichting Beeldverhaal. Schilderen en tekenen zijn al van kinds af aan haar passies. Ze laat zich graag inspireren door de natuur en de menselijke invloeden hierin.

Reacties

  1. Wat leuk dat filmpje! Gaaf idee!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Erg genoten van dit verhaal. Ik werd al bij de eerste zin in het verhaal getrokken. Proficiat met jouw mooie ereplaats!

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Prima, maar het begin kan beter.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten