Nieuw! Slushpile Manuscript Service Ontvang gratis feedback op je manuscript.

Winnaar november 2024


Rien de rien

- Martin Koot - illustratie: Tjade Witmaar -

Al die verhalen over dat je leven aan je voorbijflitst, vlak voordat je doodgaat? Dat is een typisch geval van de doodsklok horen luiden, zonder te weten waar de klepel hangt. Ik was dood voordat ik het goed en wel doorhad, te wijten aan een onoplettende beginnende bestuurder in een zwart Polootje: een blaag met een petje op zijn hoofd en een overdaad aan tetrahydrocannabinol in zijn systeem. Voorrang hebben is iets anders dan voorrang krijgen, besefte ik, terwijl ik op de grond lag en met gebroken blik zag hoe mijn bloed kronkelend een weg over het asfalt zocht. Misschien was ik op dat moment de grens tussen tijdelijk en eeuwig al gepasseerd, overlijden is namelijk niet zo binair als het lijkt. Als je hart is gestopt ben je technisch gezien dood, maar pas na enkele minuten is die status onomkeerbaar. In theorie dan, in mijn geval was er niet veel over wat te reanimeren zou zijn geweest. Misschien zien sommigen in die paar minuten hun leven aan zich voorbijtrekken: ik niet, terwijl ik als midden-zestiger toch een misschien alledaags, maar wel rijk gevuld leven achter me had.

De tweede mythe dan: het befaamde licht aan het einde van de tunnel. Dat blijken TL-lampen te zijn, die een naargeestige ruimte in zielloos wit licht zetten. Op rijen plastic kuipstoeltjes zitten tientallen lotgenoten te wachten. In de verte ontwaar ik tien loketten, waarvan er maar twee in gebruik zijn. Dit gaat wel even duren.
“Heb je een nummertje gepakt?” vraagt de vermoeid ogende engel bij de ingang. Hij wijst naar een scheefstaande houten paal, waar een versleten rode nummertjesrolhouder aan hangt. “Niet te hard aan trekken.”
Voorzien van een ticket ga ik naast een ouder stel zitten. “Zo, samen op reis?” vraag ik. Toegegeven, dat klinkt dom, maar wat moet je anders zeggen? Fijn samen de pijp uit? Ze nemen er blijkbaar geen aanstoot aan.
“Een drugslab in het appartement naast ons,” zucht de man. “Ineens was het boem, over en uit. Wel fijn dat we samen zijn gegaan, hè Corry?” Corry kijkt stuurs een andere kant op. “Nou, dan niet,” besluit de man. “En u?”
“Botte pech,” zeg ik schouderophalend, “overhoop gereden op een zebrapad.”
Naast mij ploft een grote kerel neer, zijn boksersneus en bloemkooloren passen goed bij zijn Neanderthalerachtig voorhoofd en kaalgeschoren schedel. Hij kijkt met samengeknepen ogen om zich heen. In het hiernamaals of niet, het kan geen kwaad om je medemens een beetje te helpen. Ik leun naar hem over. “Heb je een nummertje?” vraag ik vriendelijk. Zijn getatoeëerde handen zijn namelijk leeg, terwijl verder iedereen zo’n stukje slap karton in de hand houdt.
“Fuck nummertjes,” gromt hij.
Geen type om mee verder te discussiëren, bedenk ik me. Ik geef hem een meewarige blik en ga rechtop zitten. “Ja vriend, dan kun je hier nog lang zitten.” Met een snelle beweging graait hij mijn nummertje uit mijn hand. “Hee!” Verbouwereerd kijk ik eerst naar hem en daarna naar mijn andere buren. Buurman en Corry zijn druk met het aandachtig bestuderen van het plafond. Met een zucht draai ik mij weer naar de kolos aan mijn andere zijde. Zijn blik voorspelt moord en doodslag en ik heb geen zin om vandaag voor de tweede keer mijn laatste adem uit te blazen. Ik loop hoofdschuddend terug naar de houten paal. Het uitgifteapparaat is leeg. Wat een dag. “Meneer engel! Zijn er nog nummertjes?”
Mismoedig schudt de engel zijn hoofd. “Loop gelijk maar naar loket zeven.”
Netjes opgevoed als ik ben, wijs ik naar het oudere echtpaar. “Zij waren hier eerder, toch?”
De engel fronst zijn wenkbrauwen. “Uiteindelijk is het de beurt aan wie aan de beurt is.” Vraag mij niet naar de achterliggende logica, het is ook voor mij de eerste keer dat ik hier ben.
Achter loket zeven zit een jongedame met een blijmoedige glimlach op haar jeugdige gezicht, haar blonde haar losjes bijeengebonden in een vrolijk bungelende staart. “Wat fijn dat u er bent! Mag ik uw nummertje hebben?”
Enigszins bezorgd dat kafkaëske bureaucratie ook het hiernamaals heeft geïnfecteerd, wijs ik naar de engel bij de ingang. “Uw collega heeft mij hierheen gestuurd.”
“Ah, u bent de meneer die zijn nummer heeft afgestaan. Dat is een daad van altruïsme dat we hier waarderen!” Ik haal mijn schouders op, zo kun je het ook uitleggen.
“Hij ziet er wat afgemat uit, gaat het wel goed met hem?” vraag ik.
Ze staat half op uit haar stoel, kijkt langs mij heen naar de engel en gaat weer zitten. “Vast wel, hij zal een beetje moe zijn. We hebben allemaal dubbele dienst vandaag. ’t Is lastig om goed personeel te vinden.” Verontschuldigend wijst ze naar de lege loketten om haar heen. “Ik ga snel verder, als u het goed vindt.”
De jongedame buigt zich over het toetsenbord dat voor haar ligt, haar vingers razen eroverheen, haar ogen fixeren zich op het beeldscherm waar ik enkel de achterzijde van zie. Na een paar minuten schuift ze haar stoel naar achteren en kijkt me met een stralende lach aan. “Loopt u maar door, Petrus verwacht u.”
Na een paar stappen vervaagt de wachtruimte achter mij, het geroezemoes gaat over in een serene stilte. Ik duw een grote houten deur open en ga naar binnen.

“Daar zitten we dan,” zegt Petrus. “Heb je er een beetje zin in? Mag ik je zeggen?”
Ik knik. Nauwelijks bijgekomen van mijn overlijden en de gebeurtenissen in de wachtruimte, zit ik aan een wankel houten tafeltje tegenover de befaamde poortwachter. Ik zou zweren dat ik eerder in deze ruimte ben geweest, die het midden houdt tussen een verlaten grand café en een bioscoop uit mijn jeugd. “We zorgen ervoor dat wie hier komt te zitten zich een beetje thuis voelt,” antwoord Petrus op mijn niet-gestelde vraag. “Blijkbaar voelt u zich prettig in deze omgeving.”
Op de tafel, tussen ons in, staat een groot model zandloper, het glas geklemd in een eenvoudig houten omhulsel. Zonder dat het mij uitgelegd wordt, weet ik wat we gaan doen.
“Hoelang duurt -ie?”
“Dat ligt aan jou,” zegt Petrus. “Als je ‘m platlegt, stopt de tijd.”
“Maar stel dat -ie zonder onderbreken doorloopt?”
Hij haalt zijn schouders op. “Een minuut, drie jaar, twee seconden, misschien iets daartussenin. Tijd zegt hier niet zoveel.”
“Hoe vaak mag ik hem stoppen?”
“Zo vaak als je wilt.”
“Wat doen anderen?”
“Eén keer.”
Ik trek een wenkbrauw op. “Eén?”
Petrus knikt.
Ik schud mijn hoofd. Als je de kans krijgt om je leven te overzien en te zien wat andere keuzes zouden hebben betekend, dan grijp je die toch aan? Ik kan wel tien dingen bedenken die ik anders had moeten doen, en dat zijn dan nog alleen maar de échte flaters en miskleunen. Peinzend kijk ik naar de zandloper. Zo vaak heb ik mij proberen in te denken hoe mijn leven zou zijn geweest, als…
Petrus pakt de zandloper bij een van de poten. “Zullen we beginnen?” Hij wacht mijn antwoord niet af, draait het ding om en zet hem met een doffe klap terug op tafel.

Ik lig op de buik van mijn moeder, daar waar ik net nog warm en veilig in verborgen was. Mijn vader buigt zich over mij, een lach op zijn gezicht, wat is hij jong.
Aan de keukentafel met mijn oudere broers, de oliekachel snort in de hoek. Onze wangen zijn rood, van de warme kachel en de opwinding over de sinterklaascadeautjes.
De lagere school, niemand die met me wil spelen. Ik begrijp niet waarom, weet niet wat ik moet zeggen of doen. Thuis is het druk, papa en mama werken allebei, ik zeg maar dat het goed gaat als ze ernaar vragen. Mijn broers voetballen, ik mag niet meedoen. Dat snap ik wel, lomp als ik ben, daar heb je niets aan natuurlijk.
Op de middelbare school, de eenzame tiener met bril en puistjes, onhandig en verlegen. Ik word uitgelachen en gepest, ik haat mezelf…

Ik sla tegen de zandloper, die krakend omvervalt. “Stop maar,” pers ik tussen mijn tanden door.
Uit de verte hoor ik de stem van Petrus. “Wat had je anders willen doen?”
“Voor mijzelf opkomen, zorgen dat ik niet degene ben die gepest wordt. De eerste klap uitdelen.” Mijn keel snoert verder dicht.
“Oké. Zo had dat uitgepakt.”

Ik ben de pestkop van de klas, de nerds zijn bang voor me en andere populaire kids hangen om mij heen. Ergens voel ik mij schuldig maar toch ook niet, beter zij dan ik. Mijn broers negeer ik, mijn ouders weten niet wat ze met mij aan moeten: jammer dan. Meisjes zwermen om mij heen… Eén blijft, we gaan samenwonen, krijgen een kind. Ze vertrekt met mijn beste vriend die toch geen vriend blijkt te zijn en waar mijn dochter voortaan papa tegen zegt. Al snel kent ze mij niet meer, het zal wel, onnozel wicht. De leegte groeit, maar aan mij ligt het niet, tuurlijk niet.
Mijn vrienden zijn onvindbaar, te druk, mazzel, doei. Mijn huis is leeg, ik ben alleen, zo alleen. Ik drink, vind je het gek, mijn baas vindt van wel en kiepert mij op straat. Naar huis kan ik niet, die heb ik niet meer, weggesnoven of vergokt, of allebei. De aanstormende trein maakt het niets uit.

Met een schok doe ik mijn ogen open. “Echt?”
Petrus knikt.
“Wat een nare vent. Die is alleen met zichzelf bezig geweest. En waar is mijn vrouw?”
“Je bent als twintiger niet in therapie gegaan en hebt haar daar dus nooit ontmoet.”
“Mijn kinderen…” De vraag maak ik niet af, ik ken het antwoord. Een bestaan zonder haar, zonder hen. Niet dat ik dat dan ooit geweten zou hebben, maar toch, ik voel mijn liefde voor hen tot in het diepst van mijn ziel. Met mijn hoofd schuin kijk ik Petrus aan. “Zijn er scenario’s waarin ik wél gelukkig word?”
“Was je ongelukkig dan?”
Daar moet ik even over nadenken. Ben ik ongelukkig geweest? In mijn jeugd zeker, maar verder… nee, eigenlijk niet.
“Stel dat ik een meer normale jeugd had gehad. Had ik mijn vrouw dan kunnen ontmoeten?”
“Ja en nee. Ontmoeten wel.”
“Maar mijn vrouw was ze nooit geworden.”
Petrus knikt.
Langzaam dringt het tot mij door. Mijn leven mag dan niet perfect zijn verlopen, het was wel míjn leven. Het is gegaan zoals het gegaan is. Spijt, wat koop je ervoor? Wat ging er wél goed?
Petrus glimlacht en zet de zandloper weer overeind.

Traag scroll ik door mijn leven. Bij pijn laat ik een traan, bij vreugde glimlach ik. De eerste keer dat zij mijn hand vastpakt, ondanks alle hobbels, gaten en kuilen houden we elkaars vast. De mensen die ik onrecht heb gedaan, ik prevel sorry. Mijn geweldige kinderen, ik zie ze, zij zien mij. Mijn uitvaart, wat is het druk, wat een tranen… Ik strek mijn arm uit, geef troost, bemoedig ze. En ik besef: met alles wat anders had gekund, het is goed geweest.

Kalm open ik mijn ogen. De laatste korrels zand zijn door de loper gegaan. Petrus strekt zijn arm uit naar de grote deur achter hem, die langzaam opengaat.

***

Martin Koot
(1968) debuteerde eerder dit jaar bij Uitgeverij Lucht met Boreling, een confronterend boek over kindspijn en de onmacht van omstanders. Behalve literaire non-fictie schrijft hij fictie in de vorm van korte verhalen.

Tjade Witmaar
is beeldend kunstenaar, illustrator en grafisch ontwerper en werkte als zodanig in Nederland en Spanje.

Reacties

  1. Wat een eer! En dankjewel Tjade voor de prachtige illustratie.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Gefeliciteerd Martin! Heerlijk verhaal, ik heb ervan genoten! 👌. Een jurylid.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Geweldig Martin, ik heb ook genoten. Gefeliciteerd!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Prachtig verhaal. Luchtig zonder oppervlakkig te zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Of misschien nog beter: diepzinnig zonder zwaar te worden of over het randje van sentimenteel te gaan. Gewaagd om het zo vaak gebruikte Petrus thema te kiezen, maar zeer geslaagd!

      Verwijderen
    2. Dankjewel Yvette, dankjewel Saskia. Leuk om te horen!

      Verwijderen
  5. Wat een mooi verhaal, met humor en een universele boodschap. Gefeliciteerd, Martin!

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Mooi verhaal, met veel plezier gelezen.

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Ook ik heb genoten van dit verhaal. Gefeliciteerd!

    BeantwoordenVerwijderen
  8. Wat een prachtig verhaal! Het is een verhaal met een boodschap waar velen iets van kunnen leren. Heel origineel neergezet en heel vlot geschreven!

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Conny Hoogendoorn2 december 2024 om 22:35

    Wat een fijn verhaal! De combinatie van humor en diepe reflectie maakt het levendig en meeslepend. Het absurde hiernamaals contrasteert mooi met de waardevolle inzichten over het leven, zonder een moment zwaar aan te voelen. Een echte aanrader om over na te denken én om van te genieten.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Wat een mooie boodschap in dit beeldende verhaal. Dankjewel

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten