Tweede plaats december 2024



Mijn Punky

Yvette Sprado


Slaapwacht in een serviceflat. Het leek een mooie oplossing voor een tijdelijk probleem. Helaas is het probleem niet zo tijdelijk, want een gescheiden man zonder kinderen krijgt in de omgeving Amsterdam echt geen urgentie op de wachtlijst voor een huurwoning. En met de mooie oplossing valt het ook tegen, denk ik als ik terugloop van het appartement van mevrouw Stafhorst. Het is alweer de vierde keer deze week dat ik haar voordeur moet openen omdat ze de sleutel niet kan vinden.

Onze directrice, mevrouw Weverling, zei tijdens het sollicitatiegesprek: ‘het gaat er vooral om dat onze senioren zich veilig voelen, maar in wezen krijgt u betaald om te slapen.’

In eerste instantie klonk het dus ideaal. Het enige minpuntje was het naargeestige werk-slaapvertrek. Een hok met een stalen bureau, een medicijnkastje en een bed. In een wanhopige poging om de kamer te decoreren, lag er een sprei op het bed, gehaakt door een inmiddels overleden bewoner. Het was ook nog eens een eenpersoonsbed, dat tegen je leek te zeggen:

‘Je blijft alleen Remco. Het wordt niks meer met je.’

Het bed nam ik op de koop toe. Wat maakt het uit, dacht ik, als je slaapt, slaap je. En straks heb ik mijn eigen huis en kan ik stoppen met dit baantje.

Inmiddels slaap ik al bijna een half jaar in de serviceflat, zonder vooruitzicht op iets beters. Ik trek de sprei van het bed en stap het eenpersoonsbed in dat nu roept:

‘Nooit meer seks Remco.’

Het bonken in mijn hoofd moet stoppen. Ik trek het dekbed helemaal over me heen. Op de tast vind ik de Oropax-dopjes. Ik frommel ze in mijn oren. Dan letten op de ademhaling. Regelmatig. In en uit. Maar het bonken houdt niet op. Hoe laat is het eigenlijk? Verdomme, vier uur. Om zes uur gaat de wekker en moet ik naar mijn echte job. Koptelefoon op, Spotify aan, kussen op m’n hoofd.

Het is stil. De koptelefoon werkt of het bonken is opgehouden. Mevrouw Stafhorst is afgedropen. Waarschijnlijk heeft ze de huissleutel gewoon in haar zak gevonden. Godzijdank, want twee keer in een nacht is van de zotte.

Ik schrik op. Echt? Komt het bonken boven ‘Sunday, bloody Sunday’ uit? Ik verdom het om op te staan.

‘Hallo, hallo.’ Ze roept nu. Ja hoor, onmiskenbaar de stem van mevrouw Stafhorst. Ik hoor een mengeling van paniek en boosheid. Dit is toch niet te doen. Geen wonder dat ze geen mensen in de zorg kunnen vinden.

Dan schakelt ze over van hallo naar help. Zal ik er toch uit gaan?

‘Help, help. Hallo.’ Ze gaat volledig door het lint.

‘Rustig, rustig. Ik kom eraan.’

Als ik opendoe valt ze in mijn armen. Ze heeft een afgetrokken koppie. Meelijwekkend, maar ik voel het niet. Zeker niet als ik zie dat Herman van de begane grond achter haar staat. In pyjama. Nu heb ik er dus twee die ik terug naar huis moet brengen.

‘Wat is aan de hand mevrouw Stafhorst?’ Ik hoor de irritatie in mijn stem.

‘Je deed niet open, dus ben ik naar Herman gegaan.’

Ze zijn allebei zenuwachtig. Als ik nog wat slaap wil pakken, moet ik ze nu snel in bed krijgen.

‘Mevrouw Stafhorst, ik maak zo uw woning open, maar eerst breng ik Herman naar huis.’

Die zin maakt meteen de verhoudingen duidelijk. Herman Degenaar is Herman en Cornelia Stafhorst zal altijd mevrouw Stafhorst zijn, nooit Cornelia en al helemaal niet Corrie. Zelfs gekleed in een versleten jasje en een gescheurde skibroek heeft ze iets adellijks. Iets ongenaakbaars.

‘Ik kan niet slapen.’ Herman wijst naar het medicijnkastje in mijn hok. Ik weet wat hij wil.

‘Ok Herman, voor deze keer.’

Wonderlijk hoe mevrouw Weverling aan zo’n grote hoeveelheid slaappillen komt. Ik pak een strip uit één van de vele doosjes. Lorazepam 2 mg, en dan dubbel onderstreept, niet meer dan één per nacht. Het is een handgeschreven etiket zonder patiëntnaam. Overduidelijk in de hanenpoten van mevrouw Weverling. Hartstikke illegaal, maar wel handig.

Als Herman zijn pil heeft doorgeslikt, neem ik hem bij de arm en lopen we richting zijn appartement dat grenst aan de recreatieruimte.

‘Wacht u maar hier mevrouw Stafhorst.’

‘Mag ik niet mee?’ Ze kijkt verontwaardigd.

‘Stopt u die maar even in het doosje,’ ik wijs naar de dominostenen op tafel, ‘dan breng ik Herman naar huis.’

Herman gaat gelukkig meteen zijn bed in. Mevrouw Stafhorst staat in de recreatieruimte te wachten. Ze houdt het doosje met dominostenen stevig vast.

‘Hoe komen die dominostenen hier? Die zijn van mij’, zegt ze.

‘Neem ze maar mee naar huis mevrouw Stafhorst.’ Het is inmiddels half vijf. Geen goed moment om in discussie te gaan over de rechtmatige eigenaar van de dominostenen. Ze ziet er trouwens niet uit als iemand die lekker snel onder de wol kruipt.

‘Kom mevrouw Stafhorst. Het is bedtijd.’

‘Nu al?’

‘Het is half vijf.’

‘Ja, wat is het vroeg donker hè. Zo naar in deze tijd van het jaar.’

‘Het is half vijf in de ochtend, mevrouw Stafhorst.’

‘Nee toch?’ Ze kijkt er oprecht verbaasd bij.

Ik doe haar deur open met de master key.

‘Oh, wat fijn. Mag ik je een kopje thee aanbieden?’

Denkt ze nou echt dat ik om half vijf ‘s nachts nog een theekransje ga hebben?

Ik mag sowieso niet bij de mensen naar binnen. Tot de deuropening en niet verder, zo instrueerde mevrouw Weverling me de eerste dag.

‘Het is bedtijd mevrouw Stafhorst. Kom, ik help u uit uw jas.’

In mijn ongeduld trek ik te hard. Ze slaakt een gil als de doos met dominostenen uit haar hand glipt. Ook dat nog. Ze doet een paar lampen aan en begint te wijzen naar de dominostenen die door de hele kamer liggen. In het schijnsel van een paar schemerlampen die weinig licht geven, zie ik dat we in de kopertijd van de jaren zeventig zijn beland. Koperen bloempotjes in de vensterbank. Een samovar, een melkbus met inscriptie. Een dressoir vol met koperen fotolijstjes.

‘Wat sta je daar nou! Als we de boel niet opruimen, breek ik straks nog m’n nek.’

Het moet een absurd gezicht zijn. Mevrouw Stafhorst die mij als een dominatrix door de kamer jaagt, terwijl haar priemende vinger laat zien waar de dominosteentjes liggen. Ik, op z’n hondjes, over de grond door de kamer. Het laatste steentje ligt onder het dressoir. Als ik opsta, zie ik opeens een bekend gezicht, achter glas in een koperen lijstje. Het is zo’n moment dat je vergeet te slikken, te ademen, met je ogen te knipperen.

Punky!

Of eigenlijk Denise. Ze kwam bij ons in 4 HAVO: wild, brutaal, knap, groen haar. Was ze het echt? Ik dacht zo vaak haar te zien. Overal.

Was het alweer elf jaar geleden dat ik haar voor het laatst echt in de ogen had gekeken? Ik heb haar daarna nog vaak geappt. Ze antwoordde al snel niet meer. Ik bleef volhouden, tot ik me realiseerde dat ze me had geblokkeerd: de twee grijze vinkjes werden nooit blauw.

Ik kijk nog een keer. Denise. Ze heeft op de foto blond haar. Denise Damen, heette ze. Misschien toch geen dochter van mevrouw Stafhorst. Maar wat doet ze hier op het dressoir? Dan kijk ik in de indringende groene ogen op de foto en zie ik het puntje aan de zijkant van haar neus, het gaatje waar vroeger een neuspiercing zat. Onmiskenbaar Punky.

‘Weet u mevrouw Stafhorst. Laten we toch dat kopje thee doen. En ik haal van beneden koekjes voor ons.’



Huppelend ga ik de trap af. In mijn hok zet ik de computer aan. Ik scroll langs de achternamen: Samuels, Smits, Stafhorst. En daar vind ik onder noodcontact: Laurens Damen, zoon. Verdomd, dat is Punky’s broer. Mevrouw Stafhorst is dus wel degelijk Punky’s moeder.

Ik maak een sprongetje. Punky is terug in mijn leven. Nou ja, bijna. Ze is misschien niet meer Punky uit HAVO 4, toen ik een paar maanden met haar mocht zoenen. En ook niet de Denise die ik nog wel eens sprak toen we midden twintig waren, maar toch, nog steeds mijn eerste echte liefde.

Punky was de eerste die ik googelde na mijn scheiding, eerlijk gezegd daarvoor ook al. Mijn vriendschapsverzoeken op FB, Insta en LinkedIn negeerde ze.

Nu is alles anders. We hebben een gezamenlijke missie: de zorg voor haar moeder.

Dan geef ik een baldadige schop tegen het eenpersoonsbed.

‘Vaarwel bed, vaarwel sprei! Hallo Punky.’

Snel gris ik een pak koekjes en een strip Lorazepam mee.



Als ik terugkom met de koekjes wijs ik naar het dressoir en zeg ik:

‘Weet u wat mij leuk lijkt mevrouw Stafhorst? Om samen foto’s te kijken.’

‘Oh echt? Dat had ik helemaal niet verwacht van zo’n jongeman.’

Ze negeert de foto’s op het dressoir, loopt naar de boekenkast en pakt een hele stapel fotoalbums. Ik vrees dat ze chronologisch geordend zijn. Dit zou wel eens lang kunnen duren. Ze begint met een grijs lederen fotoalbum waar een slotje op zit dat ze met haar nagel opendrukt. Er komen foto’s met een kartelrandje tevoorschijn.

‘Kijk, dat is Freddie. Mijn laatste vakantieliefde. Ik kende mijn man toen al. Nog maar net hoor.’

Foto’s in de sneeuw. De skibroek die ze vandaag aan heeft, zou best van die vakantie kunnen zijn. Als we in dit tempo doorgaan, komen we nooit aan foto’s van Punky toe. Fuck Freddie.

Ik wijs naar de foto op het dressoir. ‘Is dat uw dochter?’

‘Ja, Denise, ze komt bijna nooit.’

‘Ik zie wel overeenkomsten tussen de dames Stafhorst’, zeg ik.

Ze hapt toe.

‘Ze heet niet Stafhorst. Dat is mijn meisjesnaam.’

Meisjesnaam! Alleen vrouwen van die generatie zeggen dat. Zou Denise ook nog haar meisjesnaam hebben? Ik durf het niet te vragen.

Ik pak de foto van het dressoir en zeg:

‘Uw dochter en u hebben dezelfde koninklijke uitstraling.’

‘Denise, koninklijk?’ zegt ze.

Zo’n vileine opmerking zou Punky ook kunnen maken.

Dan pakt mevrouw Stafhorst een keurig geordend fotoalbum. Elke foto heeft een onbenullig tekstje. Denise lacht zo leuk en Wat is het toch een lekker mollig kindje. Ze leest het voor. Dat schiet niet op zo. Ik kan beter zelf door die fotoalbums bladeren. Het enige wat ik wil weten is of Denise een partner heeft. Zo neutraal mogelijk, vraag ik:

‘En heeft u kleinkinderen, mevrouw Stafhorst?’

‘Mijn hoop is gevestigd op mijn zoon. Mijn dochter is niet zo van de kinderen.’

‘Maar wel van de mannen?’

‘Ze is in ieder geval niet van de vrouwen.’

Dat klinkt hoopgevend. Zo te horen is er geen vaste partner, anders had ze die wel genoemd. Mevrouw Stafhorst is niet scheutig met informatie. Dat was Punky ook niet. Als ze wat zei was het raak, maar vaak zei ze niets, wat haar mysterieus en aantrekkelijk maakte.

Tijd voor plan B: een tweede kopje thee. Ik loop naar de keuken en zet de snelkoker aan. Tegen de voorschriften in, besluit ik niet één maar twee pammetjes in het kopje van mevrouw Stafhorst te doen. Dan kan ik op mijn gemak rondkijken of er nog wat over Denise te vinden is. Het is mijn beloning voor een nacht slecht slapen. Overwerktoeslag, zeg maar.

Mevrouw Stafhorst zit klaar met het volgende fotoalbum. Ze is nog vol energie. Maar niet voor lang, want de pammetjes van Weverling werken als een tierelier. Cornelia Stafhorst zakt weg. En dan ben ik alleen met de albums en met Punky. Ik heb nu wel genoeg baby- en peuterfoto’s gezien en blader snel door in een volgend album. Interessant. Het babyvet is ervanaf. Ik zie een tomboy bij een judowedstrijd. De fotohoekjes hebben losgelaten, de foto’s liggen los in het album. Geen bijschrift, geen jaartal. Zo te zien, is dit een paar jaar voor ik Punky leerde kennen. Hoe oud zou ze zijn? Dertien? Veertien? Ze is een hond aan het wassen. In bikini. Alles erop en eraan. Je ziet dat ze een lekker wijf gaat worden. Is het raar dat ik dat denk? Dat kan toch, dat je dat ziet als man? Ik kan de foto trouwens best meenemen.

Inmiddels is het half zes. De wekker gaat zo. Ik kan niet lang meer blijven maar het is wel zonde, want Stafhorst is nu echt knock out. Ze hangt, niet meer zo koninklijk, onderuitgezakt in de Chesterfield fauteuil. Als een lappenpop. Als ze verder naar beneden glijdt, ligt ze gestrekt op de grond. Straks breekt ze wat. Die ouwetjes hebben allemaal osteoporose, botten als honingraten. Ik durf haar niet op te sjorren. Je weet nooit wat je allemaal uit z’n verband trekt. Voorzichtig probeer ik haar op te tillen. Een arm onder haar knieën. Het is lastig om de andere arm onder haar rug te krijgen. Even lijkt ze haar ogen te openen, maar ze zakt onmiddellijk weer weg. Dood gewicht. Topzwaar, ook al is ze een frêle vrouwtje. De slaapkamer ga ik niet redden. Dan maar de bank.



Ik heb nog een kwartiertje om rond te snuffelen voor ik naar mijn werk ga. Waar zal ik beginnen. Het dressoir lijkt me een goede keuze. Ik zie dat moeder Stafhorst er haar juwelen bewaart. Verder zijn er bakjes met verzekeringspapieren en bankpassen. Allemaal niet interessant. In een laatje vind ik een stapel brieven. Ik scan er snel doorheen. Niks van Denise. En dan valt mijn oog op iets van metaal. Het is een ouderwetse telefoonklapper. Ik trek het schuifje naar de D en bingo. Ik zie meteen dat ze een nieuw nummer heeft. Het nummer dat ik nog steeds uit mijn hoofd ken, staat doorgestreept boven het oude nummer. Het is alsof ik haar kan aanraken. Contact. Nu kan ik bellen. Wat zal ik zeggen? Hoe zal ik beginnen?

‘Hey Punky!’ Riskant, ze had als twintiger een hekel aan die naam.

‘Hoi, Remco hier.’ Te popi jopi.

‘Je raadt nooit met wie je spreekt?’ Nee, creepy, en er is een kans dat ze het echt niet weet.

Enfin, dat is van later zorg. Ik moet nu weg. Het nieuwe nummer van Punky sla ik op in mijn telefoon. Uit het laatste album van moeder Stafhorst neem ik nog een paar foto’s mee. Die in bikini natuurlijk, maar ook de schoolfoto waar Punky zo boos op kijkt en dan de foto van het hele gezin. Het is of ik vanavond eindelijk officieel aan de familie word voorgesteld. Dat had natuurlijk veel eerder moeten gebeuren.

De albums zet ik terug in de boekenkast, de theekopjes was ik af en ruim ik op, de verpakking van de koekjes neem ik mee, net als de dominostenen en natuurlijk de strip slaaptabletten. Mevrouw Weverling hoeft niet te weten dat ik hier uitgebreid thee heb gedronken.

Moeder Stafhorst ligt op de bank. Ze is in diepe slaap. Zou ze het niet koud krijgen? De thuiszorg komt pas later in de ochtend. Zal ik de verwarming hoger zetten? Of een dekbed over haar heen leggen? Ik doe het laatste. Dat lijkt me het meest comfortabel voor Cornelia Stafhorst. Ik stop haar nog een beetje in, voor zover dat gaat op een bank.

‘En nu lekker slapen Corrie’, fluister ik.

Dan kus ik haar voorhoofd.

‘Welterusten schoonmoeder.’



                                                                          ***


Yvette Sprado studeerde communicatiewetenschap, filosofie en forensische antropologie. Zij runde 25 jaar een communicatiebedrijf. Op dit moment legt zij de laatste hand aan haar eerste roman, De kop van Janus.

Illustratie: Tjade

Reacties

  1. Weer een voltreffer van Yvette, gefeliciteerd!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Was weer erg leuk om te lezen, gefeliciteerd 🙌🏼

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Geweldig verhaal! Heb genoten van de opbouw: in het begin voel ik nog wel sympathie voor Remco, maar stap voor stap verandert hij in een creep. Ik hoop voor Punky dat haar moeder alleen haar telefoonnummer heeft en niet ook haar adres. (Nico van Meerkerk)

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Tjade, dank voor de heel toepasselijke illustratie. Fijn dat ik een ambachtelijke illustratie bij mijn verhaal kreeg. Van die creativiteit kan AI nog een hoop leren.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Dank je, Yvette. Jij ook gefeliciteerd met je verhaal. Ga zo door.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten