Nieuw! Slushpile Manuscript Service Ontvang gratis feedback op je manuscript.

XVVDM januari 2025



Geesten verdrijven

Hein Albeda


Een geur van verbranding, het Alunga răul-gebruik

Op mijn deur wordt gebonsd. Ze komen nu wel heel dichtbij. Dit zijn niet de jongens uit het dorp. Ik hoor geen gelach en gegil, maar vreemd onbekend gesis en gefluit. Ik heb mij nu opgesloten in mijn kelder. Mijn telefoon werkt niet, ik kan niet naar buiten en ben doodsbang. Hoe heeft dit kunnen gebeuren?

Het Alunga răul-gebruik om in de donkere dagen geesten te verjagen. Het was mij bekend uit Zwitserland. Daar hebben ze de "Chlausebäuche", een gebruik om geesten te verdrijven en de winter te verwelkomen. Ik heb het altijd iets onschuldigs gevonden. De mensen maken zich zwart en verkleden zich, vaak in schrikwekkende kostuums met takken uit het woud, om boze geesten te verjagen. Jongens maken de meiden flink aan het schrikken. Er wordt gelachen en gegild. Op Ameland hebben ze ook zoiets, rond de Sinterklaastijd. Dit soort gebruiken heeft wortels van voor het christendom en is bedoeld om de overgang van seizoenen en de krachten van de natuur te markeren en boze geesten te verjagen. Wel zien sommigen de heidense achtergrond met boze geesten als af te wijzen, waardoor niet iedereen er blij mee is.

Ik zag dan ook weinig gevaarlijks in het Alunga răul-feest. De dagen worden donkerder, mensen zitten vaker binnen. Het is ook de tijd van verhalen bij de haard. Toen ik een beetje lacherig de buurvrouw vroeg of ze mee zou doen aan het Alunga răul-feest zag ik dat ze er niet blij mee was. Ze wilde er niet over praten, maar gaf mij wel de waarschuwing mee om op die dag binnen te blijven. Ik vroeg nog of ik snoep in huis moest halen, zoals bij Halloween. Ze keek mij aan en schudde haar hoofd. “U bent een nieuwkomer. Het is geen feest. Het is een belangrijk ritueel! Blijf gewoon binnen. Houd u er ver van en grijp niet in. Denk aan Alexandru Sodol, alle nieuwkomers moeten hem kennen.” Dat was een plaatselijke held uit 1900 zag ik op internet, maar waarom hij een held was, werd uit het stuk niet duidelijk. Hij was bij een brand om het leven gekomen, maar de plaatselijke bevolking was niet erg geneigd daar over te vertellen, maar zijn naam was er wel aan verbonden omdat hij om het leven kwam tijdens Alunga răul en zei dat hij geesten had gezien.

Het dorp zag mij inderdaad als nieuwkomer. Niet iedereen was bereid Engels te spreken en Roemeens leren zou nog wat tijd vragen. Er waren ook van die ongeschreven regels. Ik had een keer de fout begaan in de stad boodschappen te halen. De volgende keer dat ik in het dorp boodschappen deed vroeg de norse winkelier mij of ik niet liever in de stad winkelde. Ik gaf aan dat ik voor iets ingewikkelds naar de stad was, maar hij antwoordde dat gewone dorpelingen daar op tijd aan dachten en het dan bij hem bestelden. Hij kon echt alles leveren, als je het maar op tijd aangaf. “Maar u bent niet van hier” besloot hij. Ik probeerde nog te zeggen dat ik moest wennen en het zeker wilde onthouden, maar hij wendde zich al tot de volgende klant: “U had speciale kaarsen besteld? U weet wèl dat alles hier te krijgen is ….” en hij wierp nog een boze blik op mij. Met frisse tegenzin bedacht ik dat ik dan maar eerder moest bestellen. De dorpelingen konden het plannen, dat moest ik ook kunnen. Anders zou ik als nieuwkomer niet geaccepteerd worden.

Ik hoorde meer over het Alunga răul feest eind oktober. Het was al tijd voor Halloween dat hier overigens niet wordt gevierd. Ik had als enige mijn huis versierd met een heksenpop, grote spinnen, een schedel, een zogenaamd afgehakte hand en wat uitgesneden pompoenen. De buurvrouw gedoogde het, maar schudde haar hoofd als ze langs het huis liep. De schedel was op een gegeven moment verdwenen, de afgehakte hand was op de mat voor de deur gelegd, de kaarsjes in de pompoen gestolen. Weer iemand die de heidense tradities afwijst, leek mij. Toch bleek dat niet het geval.

De dag voor Halloween kwam de dorpsoudste, Ion Basecku, langs. Ik zal het mij wel verbeelden, maar om de man hing altijd een geur van verbranding. De helft van zijn gezicht was verbrand en toonde een verschrikkelijke versmolten, donkere wang. Vandaar mijn associatie met verbrandingsgeur. De man legde zijn hand op mijn arm en smeekte mij om wat zaken weg te halen. “Mijn gezicht heb ik te danken aan deze tijd van Alunga răul. Ik kom u waarschuwen.” Hij legde uit dat er rond de tijd dat de dagen korter worden vaker brand uitbrak in het dorp. Dat werd altijd verklaard uit het aansteken van de kachels en haardvuren. Maar iemand had uitgezocht dat het hier in vergelijking met andere dorpen veel vaker voorkwam. Toen herinnerden mensen zich verhalen over Alexandru Sodol.

Alexandru Sodol was een jonge leidersfiguur. Hij was rond 1900 vanuit Oekraïne naar het dorp gevlucht en was nieuw in het dorp. Hij had gemerkt dat er veel branden waren in de tijd voor de jaarwisseling. Mensen spraken zachtjes over geesten, maar Sodol wilde daar niet aan. Hij had gesprekken georganiseerd om mensen te waarschuwen en stelde een team samen om in december sneller te kunnen reageren op branden. Het hielp niet. Na de zoveelste brand kwam Sodol terug met uitpuilende ogen. Hij kon nauwelijks praten terwijl hij niet heel erg aangetast leek door de brand. Hij riep buiten adem “Waak voor de geesten! De geesten! Sluit voortaan de deuren en doof de vuren in de nacht!” Een makker die hem geholpen had legde uit dat Sodol iets gezien had rond het vuur. Hij noemde het dansende geesten. De vlammen sisten, maar volgens Sodol waren het niet de vlammen die sisten. Sodol stierf daarna, mogelijk aan een hartaanval, mogelijk aan verwondingen. Omdat Sodol zoveel had gedaan voor het dorp werd afgesproken om de vuren inderdaad ’s avonds in december te doven. Dat hielp.

Maar iedereen dacht toch dat het alleen beter werd doordat mensen voorzichtiger waren met vuur. In de loop der jaren stonden de mensen steeds sceptischer tegenover het verhaal van Sodol. De haarden werden niet meer gedoofd. Het werd anders veel te koud ’s avonds. De branden namen weer toe. In de jaren zestig waren er overduidelijk meer branden dan in andere dorpen.

Dat was het moment voor Ion Basecku, zo vertelde hij, om zich in te zetten om branden sneller te blussen. Als twintigjarige had hij de energie en de ambitie om verschil te maken. Het hielp enigszins, maar Basecku moest toch geregeld er uit. Dat ging, tot 24 december van dat jaar. Dat was het moment dat hij na vele branden in gevaar kwam. “Het was waar wat Sodol had gezegd! Ik zag ze, de geesten die dansten om het vuur. Die het opzweepten, vanaf een klein vlammetje dat anders zou zijn gedoofd!” Basecku wilde toch blussen en voelde zich omringd door geesten. “Ze kwamen dichtbij, verbrandden mijn wang. Ik hoorde ze sissen en huilen.” Een metgezel wist Basecku mee te slepen en samen gaven ze het brandende huis dat ze wilden blussen op. Hij hield er een zwaar gehavend gezicht aan over.

Hoewel ik even kippenvel voelde, kon ik er niet omheen: bijgeloof. Ik geloofde wel dat de dorpsoudste het geloofde, maar zo’n verschrikkelijke ervaring zou natuurlijk leiden tot een trauma en natuurlijk zou iemand zich dan het verhaal van Sodol herinneren. Zo kwamen dorpsverhalen nu eenmaal de wereld in. Ik moest hem beloven alle vuur weg te halen en de geesten niet uit te dagen met mijn Halloween-versiering. Uiteindelijk kwamen er weinig mensen langs mijn huis, dus waarom zou ik de Halloween-versiering houden? En voorzichtig met vuur was ik altijd al. Dus ik beloofde hem maatregelen te nemen. Hij ging opgelucht weg.

Het was 23 december, een paar dagen voor Kerst dat ik een kaars had aangestoken. Blijkbaar had ik uiteindelijk een goede indruk gemaakt, want ik had mooie kaarsen gekregen van de buurvrouw. Het waren een Roemeense kaarsen. De kous van de kaars bleek wat lang en het vuur van de kaars laaide vreemd op. Ik doofde de kaars. Meteen hoorde ik een klop op de deur. Ik ging kijken, maar zag niemand. Ik verbeelde mij dat ik wat hoorde in het ruisen en fluiten van de bomen. Blijkbaar had ik de kaars niet goed gedoofd, want toen ik in de kamer kwam deed de kaars het weer. Toch iets om beter op te letten.

En nu is het dus 24 december.

Niet gewaarschuwd door de vreemde kaars van gisteren die niet uitging had ik opnieuw kaarsen aangestoken. Per slot van rekening was het Kerstavond. Weer schoot de vlam omhoog, weer blies ik de kaars uit. Ik keek of hij echt uit was. Opnieuw leek er op de deur te worden geklopt. Niets vermoedend deed ik opnieuw open. Niemand! Maar toen ik goed luisterde hoorde ik sissen en fluiten wat niet bij de bomen paste. Geschrokken sloot ik de deur.

Terug in de kamer zat er ineens iemand aan tafel. Een jongeman met kort haar, scheiding midden op zijn hoofd, zwarte ruim zittende verfomfaaide colbert, zwarte bloes er onder. Ouderwets gekleed. Het rook naar gedoofd vuur, meer dan ik van mijn kaars had verwacht, die overigens weer aan was. Ik schrok en riep wat hij daar deed. Hij gebaarde mij rustig te blijven en begon opgewonden te praten. Ik verstond hem niet en antwoordde in het Engels. Hij wees op de kaars en wees vervolgens met zijn vinger de hele kamer rond. Ik herinnerde mij dat ik de kaars gedoofd had. Hoe kon die weer aan zijn? Hij wilde dat ik de kaars doofde? Ik doofde de kaars tussen duim en wijsvinger en hij knikte. Hij stond op en wenkte mij naar de deur. Hij wees op de schuif waarmee ik de deur kon vergrendelen. Ik begreep dat hij wilde dat ik de deur vergrendelde. Maar dan liever niet met hem binnen!

Hij wenkte opnieuw en wees op de deur naar de kelder. Wilde hij daar kijken? Ik opende de deur en het automatische licht daar schoot aan. Hij schrok, maar leek gerustgesteld dat het elektrisch was. Hij greep de deur en wees mij op een grendel die ik niet eerder had gezien. Een grendel om de deur naar de kelder vanuit de kelder te vergrendelen? Het was een oude en zeer stevige grendel die ik nooit had opgemerkt of gebruikt. Wie verwacht er nu een grendel om jezelf in de kelder op te sluiten? Ik wees op het slot waarmee ik de kelder van buitenuit kon afsluiten, maar hij schudde heftig nee. “Oké” zei ik, dat leek mij internationaal bekend en wees hem naar de deur naar buiten. Hij glimlachte en leek gerustgesteld. Ik opende de deur, hij wees opnieuw op de grendel en stapte naar buiten. Het was zo donker dat hij wel direct leek op te lossen in de nacht, ik zag hem niet meer.

Voor de zekerheid schoof ik de grendel op de deur. Ik voelde mij niet veilig en belde Basecku, de dorpsoudste. Toen ik vertelde van de man die in mijn huis was geweest, zei hij dat ik gezegend was met deze beveiliging. Ik had verwacht dat hij bezorgd zou hebben geklonken, maar hij klonk vrij neutraal, misschien zelfs vrolijk omdat ik eindelijk meer aandacht gaf aan Alunga răul. Dit moest de geest van Sodol zijn geweest. Ik geloofde hem niet, het moest allemaal een grap zijn geweest van degene die ook mijn Halloween-versiering had weggehaald, maar vroeg of ik nu veilig was en hij dacht van wel. “Maar zorg dat je de grendel op de deur houdt!”

Niet helemaal gerustgesteld deed ik dat. Ik wilde ook niet meer zo’n grappenmaker uit het dorp in mijn huis en bekeek in het huis of alle sloten goed dicht waren.

Terwijl ik bezig was met de ramen achter, werd er op de deur geklopt, Geërgerd liep ik naar de deur, overtuigd dat het weer kwajongens waren. Ik keek door het judasluik, een raampje bij de deur dat met een traliewerkje afgesloten was: niets te zien.

Terug in de kamer bleek de kaars weer aan. Dit keer doofde ik de kaars niet alleen, maar zette ik er een vaas overheen, zodat er geen zuurstof bij zou kunnen. Belachelijk natuurlijk, maar beter belachelijk dan verbrand, dacht ik. Ik begon toch te twijfelen of het wel een grap was. Ik hoorde de wind buiten en leek ook boven iets te horen. Ik doorzocht mijn huis om te kijken of er ergens binnen lachende jongens verstopt waren. Niets.

Toen ik beneden kwam was daar plotseling de man weer, de geest van Sodol. Hij keek zorgelijk. Hij wenkte mij en gebaarde naar de kelder. “Moet ik de kelder in? “ De man knikte, blijkbaar verstond hij mijn Engels een beetje. Ik deed de grendel van binnenuit op de kelderdeur. Ik hoorde de man naar buiten gaan en de deur sloeg dicht.

Nu zit ik dus al een uur in de kelder. Ik hoor gebons op de deur. Op de buitendeur zit geen grendel. Gesis, gehuil en gefluit hoor ik achter de deur, het hele huis lijkt vervuld van geestengeluiden. Het licht in de kelder doet het niet meer. Ik ruik de geur van verbranding. Rook sijpelt onder de deur door. De streep onder de deur toont lichtflitsen in mijn huis in de gang. Mijn telefoon heeft geen bereik meer. Ik kan alleen afwachten. Ik hoor dat de buitendeur open gaat en het gehuil en gesis wordt luider. Het lijken nu meer geesten.

Met bonzend hard overweeg ik wat er gebeurt als de boel in de fik gaat. Ik zou vooral zuurstof moeten hebben, maar zal het wel een tijd uithouden. Waarschijnlijk waarschuwt die Sodol Basecku? Dan heb ik een goede kans. Die Sodol zal toch geweten hebben of de kelder veilig is? De rook in het huis wordt dikker.

Dan klinken er stemmen. Roemeens, maar ook Engels! Ik hoor mijn naam! Dit zijn wel jongens uit het dorp. Ze maken lawaai en roepen dat er geen plaats is voor geesten. “Leve Sodol!” roepen ze. Ik voel mij opgelucht. Ik open de kelder deur en zie Basecku staan. Hij kijkt bezorgd naar mij en vraagt of het goed gaat. Naast hem staan vrolijke jongens met zwarte vegen op hun gezicht. “Boe!” roept er een, maar ik zie zijn lachende gezicht en moet van opluchting meelachen. Hoe zijn ze eigenlijk binnen gekomen? Basecku zegt dat de deur open stond. Nog een beetje witjes langs de neus kom ik bij van de angstige uren. Liever deze jongens in huis dan dat gehuil en gefluit. Ik bied ze wijn aan en zo hebben we een naar omstandigheden ontspannen kerstavond. Als ze de deur uit zijn gegaan hoor ik ze nog lachen.

Het voelt alsof ik geen nieuwkomer meer ben, nu ik Alunga răul serieus neem en eerbied heb voor de traditie.

Basecku blijft nog even achter. Hij wil mij blijkbaar nog iets op het hart drukken.

Als de jongens weg zijn loopt hij naar de woonkamer. Uit een kast pakt hij een bundel kleren. Een zwarte bloes en een verfomfaaid colbert. Ook heeft hij een apparaatje om de ontvangst van de telefoon te storen. “Bij de volgende nieuwkomer mag jij Sodol spelen!

***

Hein Albeda (1959) is adviseur en blogger. Hij schrijft vooral over democratie, maar maakt graag een uitstapje naar fictie.

Illustratie: AI Image creator

Reacties

  1. Leuk Hein! Gefeliciteerd!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Mooi verhaal met een twist. Blijf wel nog met wat vragen maar daar zijn korte verhalen dan voor.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Gefeliciteerd, heerlijk fantasieverhaal.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten