In een donkere kamer
- Dennis de Graaf -
'Wat ontdekken we toch weinig, vergeleken met al datgene dat nu, en in de eeuwigheid, voor ons verborgen zal blijven.’
– Anthonie van Leeuwenhoek –
Amsterdam, 1708.
‘Het brede huis aan de overkant,’ zei de man die zich had voorgesteld als Abraham Stoker. ‘Met de glas-in-lood ramen.’
Hugo Canter stond naast Stoker en keek naar het statige huis in de bocht van de Herengracht. Het pand was opgetrokken uit rode bakstenen, was vier verdiepingen hoog en opvallend breed, minstens drie percelen aan de prestigieuze gracht. Het had zijn trapgevel uit de vorige eeuw behouden. De buurhuizen links en rechts hadden hun renaissance-kroon al ingeruild voor een rechte daklijst met houtgesneden ornamenten.
‘Het is het Draeyhuis,’ zei Stoker. ‘Genoemd naar Nicolaas De Raey die het zestig jaar geleden heeft laten bouwen. Een slavenhandelaar en commandeur van een fort op de Kust van Guinea. Is steenrijk maar doodziek uit Afrika teruggekeerd. ’
‘En wie woont daar nu?’ vroeg Canter.
‘Frederik de Raey, zijn kleinzoon.’
Het was een zonnige dag met een frisse wind vanaf het IJ. Wolken jaagden langs de zon en wierpen schaduwen op het Draeyhuis. De glas-in-lood raampjes waren ouderwets vergeleken met de hoge vensters van de buren, die het water van de gracht weerspiegelden.
Stoker en Canter stonden in de schaduwen van het Kokssteegje. Vanuit hun positie was het huis goed zichtbaar, maar iemand achter de ramen zou hen tegen de zon niet zien.
‘We nemen geen risico,’ zei Stoker. ‘We lopen terug naar de Singel en dan naar de Leliegracht. Daar is een steeg langs de achterkant van de huizen.’
‘Je wilt toch niet inbreken?’ vroeg Canter.
Stoker keek hem aan. ‘Ben je rijp voor het dolhuis? We gaan naar de buren.’ Hij wees naar het pand links van het Draeyhuis. ‘Dat huis is gehuurd door Mijnheer Van Berckel. Niet op zijn naam, natuurlijk, maar via een notaris.’
‘Heb je de sleutel? Waarom lopen we dan niet naar de voordeur?’
Stoker gromde afkeurend. Plots greep hij Canter bij zijn jaspanden. ‘Luister,’ zei hij. ‘We doen dit op mijn manier. Je hebt geen idee tegen wie wij het opnemen.’
Canter hoorde de panden van zijn jas kraken. ‘Alles goed, rustig man.’
Stoker liet los. ‘Luister goed. Er is iets met dat huis... of ín dat huis, wat niet zuiver is. Mijnheer Van Berckel zal het uitleggen. Maar eerst moet ik je iets laten zien.’ Hij draaide zich om en liep naar de Singel.
Canter zuchtte, pakte zijn wandelstok en volgde hem. De eerste stappen gingen nog, maar halverwege de Singel werd de pijn in zijn linkerkuit zo hevig dat hij Stoker niet kon bijhouden.
*
‘Wat is er met je voet?’ vraagt Stoker. Hij stond in het steegje op hem te wachten.
‘Een Franse musketkogel bij Ramillies,’ antwoordde Canter. ‘Twee jaar geleden, dwars door mijn achillespees. Geen botbreuk of infectie, maar de pees is niet genezen.’
Stoker keek hem aan. ‘Je was soldaat? Mijnheer Van Berckel zegt dat je een schilder bent?’
Canter glimlachte. ‘Meer een tekenaar. Ik heb de laatste jaren illustraties en etsen van de veldslagen gemaakt voor pamfletten en boekjes.’
‘Kun je snel tekenen?’ vroeg Stoker. ‘Met houtskool?’
‘Dat is mijn specialiteit.’
Stoker knikte en duwde een houten deur naar een stadstuin open. Hij ging Canter voor over een schelpenpad. De tuin hoorde bij het pand naast het Draeyhuis, een smaller maar hoger huis met grote schuifvensters en een bepleisterde gevel. Stoker daalde een trapje af naar een souterrain en klopte driemaal op een raam.
Een vrouw met een zwarte japon en grijs haar opende de deur.
‘Gotsammeloaserus! Dat jij je bakkes hier nog laat zien.’
Stoker lachte. ‘Betje, mijn meissie!’ Hij omarmde de huishoudster en kustte haar op haar wangen. Ze begon te blozen en Stoker liep langs haar door de deuropening.
Canter volgde hen naar een opgeruimde keuken met een waterpomp, koperen pannen langs de muren en een ketel hutspot boven een turfvuur. Stoker ging hem voor naar een korte stenen trap.
‘Ga je de meuk opruimen die je boven hebt aangericht, smiecht?’ riep Betje hem na.
Canter kwam uit in een hal met marmeren tegels en een eikenhouten linnenkast. Stoker liep al de volgende trapopgang omhoog die bekleed was met een Persisch tapijt. ‘Eerste verdieping!’ riep hij.
Canter haastte zich naar boven, zwaar leunend op zijn stok. In een spiegel met een vergulde lijst op de overloop zag hij kort zijn weerspiegeling: een mager gezicht, blauwe ogen en blond haar dat met een lint tot een staart was gebonden.
De eerste verdieping was een doolhof van antichambres en salons. Er heerste een bijna spookachtige stemming – alle gordijnen waren dichtgetrokken en de meubels en schilderijen waren gedrapeerd met witte lakens.
In een lege kamer met twee schuifvensters aan de voorzijde van het huis vond hij Stoker terug. De breedgeschouderde man stond tevreden naar een kastachtige constructie van stevige grenen planken te kijken die plompverloren tegen het bruin-witte velouté-behang was neergezet.
Aan de zijkant van de kast zag Canter een smal deurtje. Het bouwsel was in een moestuin meer op zijn plaats geweest als in een salon met uitzicht op de Herengracht. Een kist met timmermans-gereedschap stond in een hoek en op de kostbare parket lag zaagsel en houtkrullen.
‘Wat is dit in godsnaam?’ vroeg Canter.
‘Een camera obscura,’ antwoordde Stoker.
‘Een wát?’
‘Een donkere kamer. Kom, ik laat het je zien.’
Canter moest bukken om naar binnen te gaan. Stoker volgde voorzichtig met een brandende kaars op een schoteltje en sloot de deur achter zich. De kast leek van binnen groter als van buiten, hij schatte het op vijf ellen lang en vier ellen breed. Aan de zijkanten waren de planken zwartgeschilderd en de kieren dichtgesmeerd met pek. Tegen de het kostbare velouté van de binnenmuur stonden twee eenvoudige eiken stoelen en een lage tafel met een inkstel en ganzenveer, een schaaltje met houtskoolstiften en een stapel dik schetspapier.
‘Ga zitten,’ zei Stoker.
De situatie was zo bizar dat Canter bijna in lachten uitbarstte. Stoker gedroeg zich als iemand die de pronkkamer van zijn huis liet zien. Ongemakkelijk ging hij op de gladgesleten zitting van een van de stoelen zitten. Nu pas zag hij dat de kastzijde tegenover de muur was bekleed met wit linnen, strak gespannen en vastgezet op een eenvoudig houten frame, net zoals op een schildersezel.
Stoker blies de kaars uit.
Opeens was het aardedonker. De drukkende duisternis was verpletterend. Door de harsachtige geur van de houten planken had canter het gevoel levend in een lijkkist begraven te zijn.
‘Let op,’ zei Stoker.
Canter hoorde hoe iets metaalachtigs boven zijn hoofd verschoof. Een kegel van wit licht, oogverblindend, schoot door de kast en viel op het witte linnen. Canter kon een kreet van verassing niet onderdrukken.
Op het witte linnen verscheen een omgekeerd beeld van een kamer met zwart-witte plavuizen, twee met groen fluweel beklede stoelen en een tafel. De kleuren waren levensecht en scherp. Een donkerblauw gordijn hing voor een glas-in-lood raampje en het weinige zonlicht viel op een schilderij aan de muur. Opeens realiseerde Canter zich dat dit de aangrenzende kamer van het Draeyhuis moest zijn. Waarom de projectie op het linnen omgekeerd was – de plavuizen boven en de houten balken van het plafond beneden – begreep Canter niet, maar het stoorde hem ook niet.
De deur van de kamer ging open en een jonge vrouw kwam binnen. Ze droeg een gele japon met een lage halsuitsnijding zonder borstlap, een indigo schort en een kanten muts waaruit blonde lokken op haar blozende wangen vielen. Het meisje droeg een kristallen karaf en goot rode wijn in een glanzende glazen bokaal die op de tafel stond.
‘Maria Coorenaer,’ fluisterde Stoker. ‘De huismeid, sinds twee weken.’
Een magere man, gekleed in in een zwarte jas en zijden kniekousen kwam binnen en knikte het meisje toe. Hij had een bleek gezicht met donkere ogen en een kleine mond met opvallend rode lippen. Hij droeg een krullende zwarte pruik.
‘Frederik de Raey.’
Canter knikte. Hij zag hoe Frederik achter Maria Coorenaer ging staan en glimlachend een hand met lange witte vingers op haar hals legde. Als een spin bewoog de hand naar de aanzet van haar borsten.
Plotseling begon de lichtkegel te flakkeren, als een kaars in de tocht. De kleuren op de linnen vloeiden in elkaar over en de figuren werden onherkenbaar. Stoker bewoog een hand naar de oorsprong van het licht en opnieuw hoorde Canter iets verschuiven. De omgekeerde kamer verdween direct en de camera obscura werd weer ondergedompeld in een eindeloze duisternis. Paniekerig stond hij op en vond op de tast het zijdeurtje. Het zonlicht in de lege kamer was oogverblindend. Stoker kwam uit de kast. Zijn gezicht was rood, zijn vuisten gebald. Hij liep naar een raam. Zijn schouders schokten.
‘Die man... de bastaard,’ zei Stoker. Hij zuchtte diep.
‘Wie, Frederik de Raey?’ vroeg Canter. ‘Waarom ben je zo overstuur?’
‘Hij heeft... hij heeft...’ Stoker sloeg zijn handen voor zijn ogen en zweeg.
*
‘Hij heeft mijn dochter vermoord.’
Johan Van Berckel keek Canter strak aan, maar gleed al snel naar de kruik corenwijn op tafel. Met bevende handen schonk hij een zilveren bekertje vol, boog voorover en slurpte de jenever op. Zijn zware allongepruik viel bijna op tafel.
‘Uw dochter is vermoord?’ zei Canter. ‘Door wie – Frederik de Raey?’
Van Berckel knikte. Buiten klonk geratel van koetswielen over de kinderkopjes van de Westermarkt. Zijn huis lag maar op een paar minuten van de Herengracht.
‘Ja. Haar naam was Johanna. Ze zijn tien jaar geleden getrouwd, hier, in de Westerkerk. Ze was prachtige bruid.’ Hij wees naar een portret van een blond mollig meisje met een papegaaitje op haar hand. ‘Vier maanden na het huwelijk was ze dood.’
‘Dat spijt me.’
De oude man zuchtte. ‘Ik weet wat u denkt, Mijnheer Canter. Een miskraam? Dat gebeurt vaak. Maar dit was anders.’
‘Hoe dan?’
Van Berckel nam een slok jenever. ‘Na haar huwelijk werd ze zwakker en bleker. Ze bewoog zich moeizaam en werd snel duizelig. Ze was niet zwanger. Dat stelde een arts na haar dood vast.’
‘Waaraan is ze dan gestorven?’
‘De artsen waren radeloos. Net als mijn schoonzoon.’ Van Berckel sprak dat laatste spottend uit.
‘Waarom verdenkt u De Raey?’ vraagt Canter.
‘Ik wéét dat hij het gedaan heeft,’ antwoordde Van Berckel. Tranen liepen over zijn wangen. ‘Maar ik heb geen bewijzen. Ze trouwden en hij nam haar mee naar dat vervloekte huis, en plotseling zag ik johanna alleen nog maar bij de kerkdiensten. Frederik had altijd een excuus – ze was weg, onwel, op een kuur. Bij haar laatste kerkdienst in de Westerkerk was ze bleek als een lijk en kon ze amper lopen. Een week later heb ik haar daar begraven.’
‘Heeft u daarom de camera obscura geplaatst? Om zijn schuld te bewijzen?’
Van Berckel knikte. ‘Frederik verlaat zijn huis zelden, alleen ‘s nachts voor een wandeling. Hij leeft alleen, van het geld van zijn ouders. Ik moest tien jaar wachten tot ik een huis naast hem kon huren. Kent u Johannes Vermeer?’
‘Wie?’ Canter had de naam nog nooit gehoord.
‘Johannes Vermeer, een schilder uit Delft. Hij is al dertig jaar dood en verkocht weinig. Men zegt dat hij een camera obscura gebruikte.’
‘Hoe bedoelt u?’ Canter dacht aan het omgekeerde beeld op het linnen. ‘Schilderde hij het doek over?’
‘Daarvan ga ik uit.’
Canter vertrok zijn mond met afkeer. Dat was geen kunst, die was valsspelen met gemerkte kaarten. Gelukkig was de man dood en zijn schilderijen vergeten.
‘Antonie van Leeuwenhoek, een vriend van Vermeer, hielp hem destijds met zijn camera obscura,’ zei Van Berckel. ‘Hij leeft nog en gaf mij de specificaties en een geslepen lens. Stoker boorde een minuscule opening naar De Raey’s eetkamer – bijna onzichtbaar. Dat was het riskante deel.’
‘En nu?’ vraagt Canter.
Van Berckel pakte de kruik corenwijn. ‘U bent tekenaar, Mijnheer Canter. Ik wil dat u in de camera obscura gaat zitten en alles tekent wat Frederik de Raey doet. Stoker zal u helpen. De man was erg aan Johanna verknocht.’
*
Een klokje van de Westerkerktoren luidde het twaalfde uur van de nacht in. De heldere klank werd gedempt door de dikke balken en muren van het huis. Met een schok werd Canter wakker. Vermoeid streek hij over zijn gezicht. Zijn oogleden waren rood en gezwollen. Buiten de kast hoorde hij Stoker snurken op zijn matras in een hoek van de kamer.
Canter stond op en rekte zich uit. Voorzichtig deed hij een stap, maar ging snel weer zitten toen een pijnscheut door de verkrampte spieren van zijn linkerenkel trok. De pijn in zijn achillespees en kuitspier was erger geworden na de lange dagen in de camera obscura.
Het was de vijfde dag na zijn gesprek met Van Berckel.
Canter gebruikte zijn wandelstok om de sluiter van de camera te openen. Het was een schijfje messing dat Stoker met een spijker in de muur had geslagen. De lichtkegel schoot vanuit het Draeyhuis op het linnen doek. Zoals elke nacht brandden er kaarsen in de eetkamer. Op de tafel stond een grote schaal van Chinees porselein, gevuld met rode appels.
Na een half uur kwam Maria Coorenaer, de huismeid, binnen. Canter schrok ervan hoe ze was veranderd in de afgelopen dagen. Ze was vermagerd en bleek geworden, alsof ze al weken geen zonlicht meer had gezien. Het meisje liep als een geest door de kamer, wankelend en steun zoekend met haar handen op het tafelvlak of aan een stoelleuning. Ze had niets meegebracht en liep rondjes door de kamer als een zielloos wezen.
Canter greep naar een vel papier en een koolstift en begon haar te schetsen. Het viel hem pas bij het tekenen op dat ze een strook verband om haar rechterarm droeg.
De deur van de kamer ging open en Frederik de Raey kwam binnen, zoals altijd gekleed in een zwarte jas met glimmende zijden kousen. Hij droeg een bokaal van groen glas en ging aan tafel zitten. Maria kwam gedwee naast hem staan en hield hem haar verbonden arm voor. Frederik glimlachte en wikkelde het verband van haar pols af. In het zachte witte vlees zat een lange snee, opgezwollen en met een bedekt met een kost van gestold bloed.
Canter hield op met tekenen. Een van Frederik’s vingernagels was lang en zwart. Met afschuw zag hij toe hoe de scherpe nagel de wond opende. Het meisje vertrok haar gezicht van pijn. Frederik hield de arm boven het glas en likte zijn lippen terwijl bloed zijn glas vulde.
Canter dwong zichzelf te tekenen. Wat zich in de andere kamer afspeelde, was te gruwelijk voor woorden. Het bloed van het meisje werd letterlijk geoogst. Machteloos zag hij toe hoe Frederik het glas aan zijn mond zette en het in een teug uitdronk. Dit was het bewijs dat Van Berckel wilde, dacht hij. Zo moest ook zijn dochter Johanna van haar levenskracht beroofd zijn. Beker na beker.
Maria wankelde door de kamer. Haar verband lag op de vloer en ze liet een spoor van bloed achter op de zwart-witte plavuizen. Plotseling draaide ze zich om en liep naar de muur. Haar gezicht begon het linnen doek te vullen.
Canter deinsde terug tegen de rugleuning van zijn stoel. Had ze de opening in de muur gezien? De opening, die volgens Stoker niet groter was dan een speldenprik?
Maria bleef staan. Met grote ogen keek ze Canter aan vanuit het doek. Was ze nog bij bewustzijn? Haar bloedeloze lippen, net zo wit als haar gezicht, begonnen een woord te vormen. Canter hoorde niets – de wanden van de camera obscura waren goed gedempt – maar hij herkende wat ze uitsprak aan de uitdrukking van haar ogen, waarin een laatste sprankje hoop opbloeide.
‘Help.’
Canter stond op, zwaar leunend op zijn stok. Moest hij Stoker wakker maken? Hij was als verlamd en bleef staren naar het witte doek en kon alleen maar machteloos toezien toen het grijnzende gezicht van Frederik de Raey achter het meisje verscheen. De jonge regent had zijn mond wijd opengesperd, veel wijder dan Canter ooit een mens had zien doen. Zijn witte hoektanden boorden zich in de nek van Maria.
Vol ongeloof keek Canter toe hoe Frederik met pompende en zuigende bewegingen de laatste bloeddruppels uit het meisje perste. Hij kon dit niet meer aanzien. Hij kon dit niet tekenen. Hij hief zijn wandelstok om het messingplaatje voor de lens te schuiven.
Een steek van pijn ging door zijn linkerbeen. Zijn verzwakte kuitspier kon het gewicht niet dragen en Canter viel, schreeuwend van pijn. Hij sloeg tegen de harde rand van het tafeltje en voelde zijn kuitbeen breken. Krimpend van de agonie keek hij naar het doek.
Het was leeg. Alleen de eetkamer van het Draey-huis was te zien, verlaten, zonder spoor van Frederik of Maria.
‘Stoker…’ fluistede Canter. ‘Stoker, help!’ Hij kroop langzaam naar het zijdeurtje. Hijgend leunde hij tegen de planken en keek naar het doek. Hij schreeuwde van schrik toen na een flits van zwart haar een pikzwart oog hem aanstaarde, het wit van de ogen verdwenen, de pupil keek recht in zijn ziel.
Het licht op het doek begon te flakkeren.
‘Canter!’ Buiten bonsde Stoker op het deurtje. ‘Canter, doe open!’
Hij kon niet antwoorden. De lichtstraal verkleurde als inkt in water. Het leek alsof iets door de speldenprik-opening kwam. De lichtkegel werd donkerder tot er geen licht meer was. Het doek werd zwart.
‘Canter!’ Stoker ramde de deur. ‘Ik krijg hem niet open! Ik haal hulp!’ Canter hoorde hem de trap af stommelen. Hij was alleen.
In een hoek van de kast verschoof de tweede stoel. Een zucht als wind door dorre bladeren vulde de ruimte. Een hete adem streek over zijn hals. Een hand met lange, scherpe nagels greep zijn nek.
‘Pijn…’ fluistert een eeuwenoude stem. ‘Ik had niet verwacht dat Van Berckel zo ver zou gaan. Ik merkte jullie niet in deze kast. Maar pijn… dat voel ik. Ik kan het laten ophouden. Wil je dat?’
Canter voelde de druk van twee scherpe tanden op zijn halsslagader en begon te gillen.
***
Dennis de Graaf woont in Groningen en schrijft vooral non-fictie artikelen over de Groninger en Oost-Friese geschiedenis. Hij is geïnspireerd door schrijvers als Diana Gabaldon en Robert Harris en leest Engelse boeken het liefst onvertaald. Momenteel schrijft hij aan zijn eerste thriller die de Wadden als setting heeft.
Tjade Witmaar is beeldend kunstenaar, illustrator en grafisch ontwerper en werkte als zodanig in Nederland en Spanje.
Fijn hoor, een ouderwets horrorverhaal. Goed gedaan!
BeantwoordenVerwijderenDit zijn de verhalen die ik wil lezen! Spannend en origineel. Dit mag van mij een heel boek zijn
BeantwoordenVerwijderenGefeliciteerd Dennis!!
BeantwoordenVerwijderenGefeliciteerd.
BeantwoordenVerwijderenGefeliciteerd!
BeantwoordenVerwijderenIk voel mij vereerd met de derde plaats; het moedigt aan om meer fictie te schrijven. Dank aan de juryleden en de commentatoren voor de feedback!
BeantwoordenVerwijderenGefeliciteerd met jouw derde plaats! Goed verhaal!
BeantwoordenVerwijderenDe illustratie is overigens ook ge-ni-aal!
BeantwoordenVerwijderen