Volgende publicatie: 21 aug
Manuscript van het Jaar Nieuw!

Derde plaats mei 2025


Wees gegroet Maria Magdalena

- Yvette Sprado - Illustratie: Annorah van Kreijl -

Na nog geen tien minuten op de vluchtstrook, voel ik mijn blote benen al verbranden in de hitte van de zon en het asfalt. Waarom moest ik zo nodig gaan liften? Met een rolkoffertje nota bene. En toch: het is dat gevoel van avontuur en vrijheid. De vluchtstrook opstappen is als het openen van een vliegtuigdeur. Opeens ben je ergens anders, in een nieuwe wereld, met eigen regels en wetten.
De eerste vrachtwagen die de vluchtstrook opdraait, rijdt door. Of toch niet? Nee, ik heb het nog in me. Hij stopt. Lange remweg. Zoals een goed lifter betaamt, laat ik zien dat ik graag mee wil en zet een sprintje in om bij de cabine te komen.
'Athens?' vraag ik.
‘Ja, opschieten. Ik kan hier niet staan.' Hij spreekt met een Oost-Europees accent. Achter het stuur zit een zwaarlijvige man. Hij heeft een pokdalig gezicht met grote poriën, doorlopende wenkbrauwen en een wat laag voorhoofd. Hij lijkt zo uit het boek 'De criminele mens' van Cesare Lombroso te komen. Maar als docent antropologie weet ik dat de leer van de fysionomie achterhaald is. En door deze rationele gedachte zondig ik tegen de moeder aller liftregels: bij twijfel niet doen.
'Snel, snel, instappen.' Voor ik de kans krijg om het portier te sluiten, rijdt hij weg. De rolkoffer houd ik op schoot.
'Zet maar hier neer.' Hij klopt met zijn hand op het matras. Het vergeelde dekbed is goeddeels uit de groezelige overtrek gewoeld. In de slaapcabine liggen verfrommelde tijdschriften - niet aangeschaft voor de goede interviews. Ik besluit de rolkoffer als schild tussen ons in te plaatsen. Hij probeert met zijn rechterhand mijn koffer op het matras te zetten. Ik roep paniekerig 'nee, nee, nee' en houd het handvat krampachtig beet. Dan zet ik de koffer tussen mijn benen. Maar nu zit ik wijdbeens. De korte jurk kruipt nog verder op. Gelukkig is het jurkje hooggesloten en heeft het een driekwart mouw. Ik klem de rolkoffer nog harder tussen mijn benen. Zo blijf ik zitten.
'Hoe heet je?'
'Eva.'
'Sure, en ik ben Adam.' Hij lacht om zijn eigen grap.
Ik reageer niet.
'Leuk jurkje.' Zijn blik glijdt langs mijn benen.
Zal ik de rolkoffer toch op zijn bed zetten? Dan kan ik mijn benen bij elkaar houden en de cabine sneller verlaten. Had ik verdomme maar een lange broek aangetrokken. En waarom had ik geen foto gemaakt van zijn nummerbord? Ik kan een noodoproep doen. Maar wat moet ik dan zeggen? Er is tenslotte niks gebeurd. Nog niet.
Twijfel is gevaarlijk. Honden en foute mannen ruiken twijfel en angst. Het roept geen empathie of sympathie op, eerder de wens om te vernietigen. Ik moet rustig worden. Regelmatig ademhalen. Een praatje met hem maken.
'Ben je getrouwd en heb je kinderen?' Die vraag is een beproefde liftstrategie. Breng het gesprek op het thuisfront.
Een schaterlach.
'Heel veel vrouwen en kinderen maar ik weet niet waar en hoe ze heten.' Hij lacht nog harder.
Er is dus geen thuisfront. Ik voel zuur in mijn keel. Als ik nu overgeef, dan stopt hij. Maar zoveel zuur heb ik niet.
Doorvragen, het gesprek gaande houden.
'Maar je hebt toch wel familie. Waar kom je vandaan?’
'Polen’, zegt hij. ‘En dit is mijn thuis.’ Hij wijst naar het matras. ‘Met mijn eigen bed. Meer heb ik niet nodig.' En weer lacht hij om zichzelf.
Zou hij hier op dat morsige dekbed andere liftsters en hoeren…? Vrijwillig of onvrijwillig? Nee, niet aan denken. Doorvragen.
'Waar kom je vandaan in Polen?'
'Poznan.'
Dat was geen handige vraag. Ik weet helemaal niets van Poolse topografie.
'Is dat niet in de buurt van Auschwitz?' Eigenlijk heb ik geen idee.
'Nee, helemaal niet. Ben je jood of zo?'
Zou het goed zijn om jood te zijn, nu hier in de vrachtwagen, of beter van niet? Weinig Poolse joden hadden de oorlog overleefd. De kans dat hij praktiserend jood was, leek nihil. Het was tegenwoordig sowieso niet best om jood te zijn.
'Ik ben katholiek’, zeg ik. 'Overtuigd katholiek. Mijn geloof gaat voor alles.’
Het is even stil, dan zegt hij zacht, bijna fluisterend: 'Nou wijffie, maar aan god heb je niks als je eens goed genomen wil worden.'
Ik denk aan het gebed van de katholieke basisschool. De woorden had ik nooit echt geweten. Maar als god bestaat, dan maakt dat hem vast niet uit. Ik vouw mijn handen samen.
'Uw koninkrijk kome, hier op aarde net als in de hemel. Van de vader, de zoon en de heilige geest.'
'What de fuck!'
'Heilige Maria, moeder van god, bid voor ons op zondag.'
'Stop it! Geen focking Maria in mijn auto, alleen lekkere wijven.'
Dus dit is het. Dit is godvrezendheid. In gedachten beloof ik voor altijd in god te geloven als hij mij hier maar ongeschonden uit laat komen. Ik zal elke dag bidden. Ik zal de juiste woorden van het gebed leren. Ik beloof het.
'Nu, hier en in de natuur, tot onze dood. Amen', vervolg ik hardop.
Om dit moment te overleven had ik bij de nonnen op school gezeten.
Hij grijpt mijn gevouwen handen beet – met kracht – en duwt ze in mijn kruis:
'Dat heb jij nodig.'
Ik probeer mijn handen los te wrikken, maar met zijn ene hand is hij sterker dan ik met twee. Dan kijk ik in de samengeknepen ogen en de grote poriën. Hij slingert over de weg, laat mijn handen los.
'Kijk wat je doet, bitch!'
Ik moet zorgen dat hij stopt. Als hij stopt, kan ik eruit springen en het op een rennen zetten. De bagage zal ik laten liggen. Ik zal harder lopen dan ooit. En hij zal me met zijn dikke lijf niet bij kunnen houden. Ik druk me tegen het portier aan om de afstand tussen hem en mij te vergroten. De rolkoffer zit nog tussen mijn benen geklemd. Ik moet van die koffer af. Maar ik durf niet te bewegen.

Hij steekt een sigaret op. Zal het hem kalmeren? Of is het een wapen, iets wat hij op mij kan uitdrukken? Nog tien kilometer, dan is er een benzinepomp. Misschien moet hij tanken of kan ik hem overtuigen om daar even te stoppen.
Ik tel in stilte de secondes tussen de kilometerpalen. Er zit zo’n 35 secondes tussen.
Hij rookt in stilte en ik denk dat ik deze stilte beter niet kan doorbreken. De kilometers kruipen voorbij.
Bij kilometer zeven buigt hij over me heen. Ik verstijf nog verder. Gelukkig blijft hij van me af. Hij opent het dashboardvakje en haalt er een klein plastic zakje uit.
'Laten we vrede maken. We stoppen zo en dan roken we samen.' Hij geeft me een blik van samenzwering.
'We kunnen stoppen bij de volgende benzinepomp. Die komt er zo aan.' Ik zeg het te gretig en word onmiddellijk afgestraft.
'Nee wijffie, daar zijn te veel pottenkijkers.'
Wat nu?
Op het dashboard ligt een pen. Ik denk aan een röntgenfoto uit mijn college forensische antropologie. De ballpoint die via het oog diep in de hersenen doordrong. Het slachtoffer was op slag dood. Ik zou het niet durven. Hij kan me makkelijk overmeesteren.
Ik kan aan het stuur trekken. Met het risico op een fataal ongeluk. Zou ik dat wel durven?
We naderen de benzinepomp.
‘Ik moet naar de wc’, zeg ik tegen beter weten in.
Hij lacht.
‘En dan haal ik bij de pomp een paar biertjes voor ons’, probeer ik nog.
De oprit naar de benzinepomp, het pompstation, de afrit: we rijden ze stuk voor stuk voorbij. Nu weet ik het. Ik durf niet aan het stuur te trekken.
Opnieuw begin ik met tellen. 37, 38, 39 en dan mindert hij vaart. Ik zie iets wat meer lijkt op de verbreding van de vluchtstrook dan op een echte parkeerplaats, zo’n plek waar ’s nachts drie vrachtwagens langs de weg kunnen staan. Hij zet zijn knipperlicht aan. Ik ga naar de verdoemenis. In de berm staat een verweerde plastic ligstoel. Daar is de hel. Maar daar is ook de verlossing. Er ligt iemand in de plastic stoel. Mijn gebeden zijn verhoord. Daar op de verlaten parkeerstrook ligt Maria Magdalena.
Nu moet ik handelen. Er mag niets fout gaan. Ik til mijn been over de rolkoffer. Mijn rechterhand heb ik op de deurhendel en met links houd ik stevig het handvat van de rolkoffer vast. Zodra de vrachtwagen stilstaat, gooi ik de deur open. Ik spring eruit en val op het asfalt, maar dat deert me niet. Dan zet ik het op een rennen, met de rolkoffer. Het ding stuitert achter me aan. Bij de tuinstoel stop ik. Ik graai een briefje van 50 euro uit de zak van mijn jurk en gooi dat met pinbon en al in de schoot van een vrouw met netkousen en een verbrand decolleté.
'Here money. Help him.'
Dan ren ik verder. Nog zeker een kilometer in de hitte van de meedogenloze zon. 'Moeder Maria.' Dorst, hoofdpijn. Niet denken. 'Vrucht van uw schoot.' Blijven rennen. 'De heer zij geprezen.' Niet stoppen. Af en toe kijk ik om. Ik vertraag pas als ik de contouren van de stoel niet meer kan zien.
In de wc stop ik mijn hoofd onder de kraan. Water. Eerst drinken. Daarna koel ik mijn polsen en mijn gezicht met het koude water. In de spiegel zie ik vette haren, scherpe lijnen rond mijn mond, kleine ogen met oogleden die doen denken aan voorhuid. Mijn haviksneus is roodverbrand. Het gezicht van verraad. Ik kan zo in een boek van Cesare Lombroso. Ik denk aan de vrouw met de netkousen, de vrouw die ik voor de bus heb gegooid. De potsierlijke goddelijke verlossing.
'Wees gegroet Maria Magdalena.'

***

Yvette Sprado
studeerde communicatiewetenschap, filosofie en forensische antropologie. Zij runde 25 jaar een communicatiebedrijf. Op dit moment legt zij de laatste hand aan haar eerste roman, De kop van Janus.

Annorah van Kreijl(2005)
woont in Zeist en studeert taal en cultuur in Utrecht. Het liefst schrijft, leest en tekent ze elke dag iets! Wat een geluk dat ze dat dan zo vaak mag en kan doen. Creëeren en creativiteit vind ze cruciaal voor mens en maatschappij, zeker nu.

Reacties

  1. Gefeliciteerd! Goed geschreven, spannend van de eerste regel. Ik zat helemaal in het hoofd van Eva. Mooie ontknoping c.q. verlossing (Nico van Meerkerk).

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Dank Annorah voor de mooie tekening. Eva en Maria Magdalena in één beeld: knap werk. Het is wel een erg kort rokje...

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Gefeliciteerd. De Poolse vrachtwagenchauffeur is een karikatuur en geen personage. Jammer, want de sfeer is er al.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Mee eens, de personages zijn wel erg cliché.

      Verwijderen
  4. Wat een aangrijpend verhaal weer (no pun intended), dit keer met een echte villain. De nachtmerrie van elke vrouwelijke lifter en de chauffeur een karikatuur die wel degelijk bestaat.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Goed verhaal Yvette. Zat er helemaal in, van het begin tot einde .

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Humor (de half herinnerde weesgegroetjes), spanning en vooral gruwel bij dit seksueel roofdier van een antagonist. Ik ben geen vrouw, maar of deze man nu zo karikaturaal is qua gedrag (zoals andere commenters zeggen) durf ik helaas niet te zeggen. Ik vraag me alleen af of het nodig is om hem een Pool te maken. Dit terzijde, sterk verhaal dat boeit over de hele lijn.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten