Volgende publicatie: 20 juni
Manuscript van het Jaar Nieuw!

Tweede plaats mei 2025


Buiten de palen

Dennis de Graaf

Het dorp Sloten bij Amsterdam, Mei 1721

De letters op het zandstenen voetstuk waren onleesbaar. Eeuwen van wind en regen hadden het bladgoud van de inscriptie weggesleten. Ook de vergulde bol op de naald was dof geworden. Alleen het wapen van Amsterdam—zwart en rood met drie witte Andreaskruisen—was overgeschilderd. Frisse verf op verweerde steen.
Wouter Onrust wist wat de stenen naald op zijn voetstuk was: één van de Amsterdamse banpalen, Één van de ring van stenen naalden, geplaatst op precies één mijl van de handelsstad aan het IJ.
Een grenspaal, dacht Onrust. Als ik ooit door het gerecht uit Amsterdam verbannen word, is dit de grens van mijn ballingsschap. Eén stap verder richting de stad... en ik hang.
Maar dat was niet waarom hij zich zo slecht op zijn gemak voelde. Hij zou vandaag juist buiten de palen gaan, naar een landelijk gebied, waarover het Amsterdamse gerecht niets te zeggen had. Dat maakte hem ongerust. Een inbreker wordt liever gepakt door mensen die hij kent.
Achter de naald lag het dorp Sloten. Een kring houten huizen om een oude kerk, waarvan de klok net tien sloeg. Een taveerne—de Rode Leeuw—verborg zich onder een rij olmen, beschut tegen de voorjaarszon. Rondom weilanden met grazende koeien en kerktorens aan de einder. Wolken zo groot als Oost-Indiëvaarders zweefden statig voorbij.
Het zou verstandig zijn om bier te kopen. Een pijp te roken. Een uur rust. En dan terug naar Amsterdam. Walenburg moest zijn zakkjes maar zelf oplossen.
Maar hij bleef staan. Iets trok zijn blik naar beneden.
Een stuk zandsteen, driehoekig aan alle zijden, lag naast het voetstuk. Afgebroken, misschien door een boerenkar of de vorst van maanden geleden? Onrust bukte en raapte de kleine pyramide op.
Brengt een stuk steen van een banpaal geluk? Net als bij een splinter van een galg?
Hij stopte het brok in zijn rechterzak, naast zijn buidel met de metalen slotenpikkers. Zijn linkerhand vond het vertrouwde heft van zijn dolk, aan zijn riem.
Onrust glimlachtte.
Hij stapte over de schaduw van de naald.

Onrust moest aan de dag ervoor denken, aan Mynheer Walenburg, die de kroeg op de Zeedijk met zichtbaar dédain was binnengelopen alsof hij het Pesthuis bezocht. Zijn fluwelen jas, zijn gepoederde pruik, zijn zichtbare walging voor de wolken tabaksrook en de geur van zweet en urine. Hij had kip en een kroes bier voor Onrust besteld, maar zelf niets gegeten.
Walenburg had gesproken, en Onrust met smaak gegeten. Zijn eerste warme maaltijd in dagen.
‘Vanaf Sloten neem je de laan naar Osdorp.’ Walenburg had luidruchtig snuiftabak gesnoven die hij vanuit een zilveren doosje op de rug van zijn hand had gedeponeerd. ‘Tot je bij de Uytweg komt. Die leidt naar Sloterdijk. Aan beide zijden van deze weg staan buitenplaatsen. Landhuizen voor rijke Amsterdamse handelaren en regenten. Eén ervan heet Tussenmeer. Het is gehuurd door Burnett, een Ierse bankier.’

Tussenmeer. Onrust observeerde de buitenplaats vanuit zijn ooghoeken, terwijl hij voorbijliep. Het huis was een fraai gebouw van twee verdiepingen, met een zwart pannendak en vier gebeeldhouwde schoorstenen. Alle ramen waren met luiken gesloten en het poorthek was dicht. Een bakstenen muur omringde de buitenplaats.
Aan de noordkant van het landgoed liep een voetpad langs de muur en Onrust vervolgde het tot een klein poortje. De ingang voor het personeel, volgens Walenburg.
Het slot was oud. Met één van zijn metalen slotenpikkers had Onrust had het binnen enkele seconden open. Hij gleed door half-geopende deur de tuin in zonder om te kijken.
‘Burnett heeft zijn bedienden ontslagen,’ had Walenburg gezegd. 'Een van hen, de tuinman, was daar niet blij mee, en mijn munten maakten zijn tong los. Mr. Burnett vertrekt morgenmiddag. Hij heeft zijn koetsier opgedragen een nieuw span paarden te huren, om hem en zijn nicht Maureen naar Leiden te brengen.'
Daar was ze voor het eerst genoemd: Maureen.
‘Ze speelt de maîtresse.’ Walenburg had geërgerd over zijn gezicht gewreven en kruimeltjes snuiftabak waren aan zijn wenkbrauwen blijven hangen. ‘Een bevallig figuurtje, laag uitgesneden zijden japonnen, weelderig rood haar. Ze verblindde mij met haar schoonheid, terwijl Burnett mij bepraatte om in zijn bank te investeren. De oudste truc ter wereld, maar ik trapte er toch in.’
Onrust had rustig op zijn kippenboutje gekluifd. Maar innerlijk moest hij smalend lachen om de ijdele Walenburg die zijn fortuin had verloren aan twee buitenlandse oplichters.
‘Je mag het vreemd vinden, maar ik heb voor hun werkwijze wel bewondering,’ had de bedrogen man gezegd. ‘Dus breek in en steel het voorwerp wat háár raakt. Iets waar zíj verdriet van heeft. Maar raak juffrouw Maureen niet aan. Nooit.’

Nadat hij een hoge heg had gepasseerd zag Onrust een torentje met een koperen dak op het gazon naast het huis. Dit moest een van de theekoepels zijn waarin rijkelui dat nieuwe Chinese drankje uit duur porselein dronken. Plotseling bewoog zich een flits van kleur achter een van de hoge ramen.
Onrust trok zijn dolk, rende naar de deur en schopte deze open. Een geluid op de vloer—snel. Hij dook omlaag, zijn mes omhoog.
Een hond, een roodharige spaniël met oren als een allongepruik, sprong kwispelend tegen hem op.
'Koest,' zei Onrust.
Hij stak zijn mes in zijn zak en aaide het dier. Hij had altijd van honden gehouden.
De koepel was elegant ingericht: stoelen met vreemd gebogen poten, een queridon met een marmeren tafelblad, een rustbank bedekt met een groene sprei met geborduurde gele paardenbloemen. De spaniël draaide in het rond, klaar voor een spel.
‘Brave hond. Wat doe jij hier, opgesloten? Ik laat je uit. Misschien neem ik je wel mee. Zou je dat leuk vinden?’
De hond rende naar buiten, hief een achterpoot omhoog en plaste tegen een buxushaag.
Wouter Onrust draaide zich om. De stilte van het huis riep hem.


*

Toen hij beneden hout hoorde kraken, glimlachte Nicholas Burnett. De eiken plank in de eetzaal, dacht hij. Die klaagde altijd als hij erop stapte, net als een echtgenote klagend over zijn gewicht. Hij had zes maanden in het huis Tussenmeer gewoond; genoeg om alle geluiden van de planken en balken te kunnen duiden. Het was jammer het huis te moeten verlaten, maar in Holland werd het langzaam te heet onder zijn voeten. Het was tijd.
In de haard van de studeerkamer op de eerste verdieping van Tussenmeer brandde een vuur, gevoed met waardeloze aandelen. Lege beloftes van lege ondernemingen. Burnett leunde zich tevreden terug in zijn stoel en legde beide handen op zijn buik. Hij was rijk geworden dankzij andermans dromen. De spiegel boven de haard toonde zijn natglanzende voorhoofd, zijn opgeblazen wangen, en de kant van zijn cravatte. De vlammen kleurden zijn kale kruin oranje.
Opnieuw gekraak. Nu geen plank, maar een voetstap. Gealarmeerd stond hij op en liep naar de overloop. Het was donker. De ramen waren met luiken gesloten. De dagen van kaarslicht in alle kamers, waar rijke goedgelovige Amsterdammers als motten op af waren gevlogen, waren voorbij.
Iemand was binnen. Niet de koetsier—die kwam pas later. Maureen? Die pakte haar koffers.
Burnett liep terug in zijn studeerkamer en pakte het kistje met zijn pistolen. Hij koos er één, controleerde de vuursteen en zette de hamer omhoog.

De keukendeur had meer weerstand geboden dan het tuinpoortje, maar ook dit slot gaf zich uiteindelijk gewonnen. Onrust sloop naar binnen, zijn laarzen schuivelend op de stenen vloer. De keuken lag lager dan het huis. Achter een kast met glanzende koperen pannen vond hij een trap naar boven.
Maar de houten vloeren in de hal en de de aangrenzende kamers waren een tegenvaller. De cellen op de zolder van het Amsterdamse stadhuis zaten vol met inbrekers die het geluid van krakend eikenhout hadden onderschat. Onrust trok zijn laarzen bij de keukentrap uit en liep langzaam op kousenvoeten verder, voorbij aan Japanse zijden wandpanelen en kamers met zilver, leer en de geur van koffie.
In een salon vond hij het: het portret van een jonge vrouw met een kanten fontagnemuts op haar rode haren, gekleed in een groene japon met gele paardenbloemen. Een gouden sleutel hing aan een lint om haar hals en rustte op de aanzet van haar borsten. Maureen Burnett.
Hij grijnsde. Dit was wat Walenburg bij hem had besteld. Geen goud, geen wraak—haar verlies.
Hij tilde het schilderij van de muur. Daarachter: goudleer, en in het midden een klein, ijzeren deurtje. Ingemetseld. Een geldkist.
Zijn glimlach verstijfde bij een geluid. Hij draaide zich om— als eerste zag hij het pistool, daarna de oude man.

Burnett hield de in een versleten grijze jas geklede jongeman onder schot. De inbreker had lang zwart haar en het bleke, hongerige gezicht van een man die zijn dagen doorbracht in de sloppenwijken en donkere steegjes van Amsterdam. Waarom zou zo iemand een schilderij willen stelen? Wie had hem gestuurd?
De jongen bewoog—een hand richting zijn riem waar een dolk in gestoken was.
Burnett aarzelde niet. De pistoolhamer viel, de vuursteen sloeg vonken, de loop spuugde vuur en lood.
De kogel trof Onrust in zijn linkerarm. Een gil van pijn, rauw.
Burnett draaide zich om en rende naar de trap. Achter zich hoorde hij de jongeman schreeuwen van de pijn. Waarom had hij zijn tweede pistool niet meegenomen? De trap leek eindeloos, zijn hart sloeg onregelmatig en Burnett hijgde naar adem toen hij de overloop bereikte

Onrust verbeet de pijn, hield zijn gewonde arm vast en volgde de oude man in de kamerjas. Dit moest de Ierse oplichter zijn – de oom van Maureen. De eerste verdieping van het huis was donker en hij herinnerde zich de gesloten luiken. Door de balusters van de trapleuning zag hij een schemerige overloop die toegang gaf tot een gang met zware houten deuren. Waar was Burnett?
De gewonde inbreker knielde op een traptree en voelde een scherpe pijnsteek in zijn rechterheup. Was hij daar ook geraakt? Hij zuchtte van opluchting toen hij een puntige vorm voelde die vanuit zijn jaszak op zijn heupbeen drukte.
Onrust lachte zacht, ondanks zijn pijn. Het stukje steen van de banpaal, waarvan hij gehoopt had dat het geluk zou brengen. Maar dat zou misschien toch nog uitkomen. Het idee de steen als afleiding te gebruiken kwam als een flits, en zonder erover na te denken gooide hij het op de overloop.

Burnett vuurde door de op een kier openstaande deur van zijn studeerkamer. Het ontvlamde buskruit verlichtte de overloop gedurende enkele seconden, maar in plaats van een dodelijk getroffen jongeman, staarde hij naar een stuk steen dat over de planken stuiterde. Hij stapte snel achteruit en wierp zich op de deur om deze snel te sluiten, maar te laat—
Een dolk doorboorde hem. Onder de ribben, tussen het vet, recht het hart in. Burnett zakte ineen. Bloed, zo veel bloed. Hij wilde iets zeggen. Er was geen tijd meer.

Onrust trok het mes terug en veegde het lemmet af aan de kanten das van de oude man. Geen tijd voor wraak. Hij scheurde een reep zijde van Burnetts kamerjas en bond het strak om zijn arm.
Snel doorzocht hij de studeerkamer. In de laden van een bureau en in een gelakkeerde schrijfdoos lagen brieven, nota’s en papieren, maar niet de sleutel van het geldkistje in de muur van de salon. Onrust schreeuwde het uit van ergenis. Om een kluis te kraken had je twee gezonde handen nodig.
Dan maar alleen het schilderij. Dat domme portret van die meid. Weg hier. Naar Amsterdam, naar een wondarts. Misschien de hond van de theekoepel meenemen en ...
Onrust sloeg zichzelf tegen het hoofd. De sprei op de rustbank in de theekoepel—dat was geen sprei. Het was een japon. Dé japon – van het schilderij. Met de paardebloemen en het lint en de sleutel.
Hij rende de kamer uit.

*

Maureen stond op. De man met het mes had de theekoepel verlaten. Ze had tot honderd geteld —verscholen achter de rustbank. Haar hart bonsde.
Dat had haar gered. En Leo. De spaniël had zich gedragen als een dwaze hofnar zoals hij altijd deed bij vreemden. De hond en alle aandacht naar zich toe getrokken. Ze was nog net op tijd achter de rustbank gedoken. Waar was Leo nu?
Ze durfde hem niet te roepen.
De man was naar het huis gegaan. Was hij op zoek naar Burnett?
Ze keek fronsend naar haar groene japon die ze eerder zorgvuldig over de leuning van de rustbank had gedrapeerd. Wat nu? In de koepel blijven tot Burnett kwam?
Zou Burnett de vreemde man kunnen verdrijven?
Waarschijnlijk niet. Burnett was geen held meer. Vijftien jaar geleden nog wel—toen hij haar uit het weeshuis in Derry had gehaald. Maar sindsdien was hij veranderd: dikker, pronkzuchtiger, medogenlozer. Toch had hij haar nooit aangeraakt. Nooit iets geëist wat ze niet geven wilde.
Ze kon hem niet achterlaten.
Maureen verliet de koepel en bewoog zich voorzichtig nar het huis. Ze knielde achter een tuinbeeld neer en overlegde haar volgende stap, toen ze opeens een pistoolschot uit het huis hoorde. En kort daarna nog een. Ze zette zich schrap voor wat nu zou komen.

Onrust rende terug naar de theekoepel. De sokken aan zijn voeten waren nat, het gras glibberig. Eén keer gleed hij bijna uit en hij dwong zichzelf rustiger te lopen om zo zijn gewonde arm te ontzien. In de koepel aangekomen, liep hij meteen naar de rustbank en pakte de japon op.
Het is dezelfde jurk als op het schilderij, dacht Onrust. De groene stof gleed door zijn vingers, in het florale patroon langs de bordures zag hij paardenbloemen Hij voelde een voorwerp en schudde een gouden sleutel uit een plooi, vastgeknoopt aan een lint.
De sleutel van de kluis?
Hij rukte het van de japon.

Hijgend van de sprint die ze van de tuin naar het huis had gemaakt, knielde Maureen naast Burnett’s dode lichaam. Ze sloot zijn ogen. Zijn bloed had zijn kamerjas rood gekleurd.
Dit was de man die haar had leren lezen en schrijven. Terwijl hij rijke regenten verlokte met zijn beloften en haar schoonheid, had zij zich gevoed met de fundamenten van financiën en boekhoudkundige kennis.
Beneden sloeg een deur dicht. Harde voetstappen in de hal.
Maureen reageerde snel. Ze besefte dat ze niet veel tijd had en liep naar Burnett's bureau en opende zijn schrijfkistje. Onder zijn schrijfgerei zag ze ze een bundel gedrukte biljetten, samengebonden met een rood lint. Dit, had Burnett haar verteld, waren de wisselbrieven á fl. 1000,- die zijn investeerders blanco hadden uitgeschreven. Maureen kon haar naam in de opengelaten ruimte voor de begunstigde invullen, en de Wisselbank van Amsterdam zou haar het gedrukte bedrag in goud en zilver uitbetalen.
‘Bewaar zoiets altijd open en bloot,’ had Burnett haar gezegd. ‘Inbrekers geloven altijd dat de grootste schatten moeilijk te vinden zijn.’
‘Wat zit er dan met de ingemetselde geldkist?’ had ze geantwoord. ‘De kluis achter mijn portret?’ Ze had op het gouden sleuteltje aan haar hals getikt. Burnett had het haar gegeven, maar ze had het nooit gewaagd de kluis te openen.
Bewaar zoiets altijd open en bloot.
Maureen hoorde beneden een kreet van woede.
‘Nou ja – in dat geval is het werkelijk mijn grootste schat,’ had Burnett met een knipoog gezegd. ‘In de kluis ligt mijn laatste fles Ierse whisky.’
\
Met de wisselbrieven tegen haar borst geklemd liep Maureen naar de donkere overloop en luisterde hoe de inbreker – nee, moordenaar – van de salon naar de hal liep.
Ging hij weg? Toen ze voorzichtig naar voren liep om over de leuning te kijken, schopte de punt van haar schoen plotseling tegen een hard voorwerp. Een stuk steen - hoe was dat hier gekomen? – schoot over de planken van de overloop en bleef op de rand van de trap liggen.
Ze hoorde hoe de man beneden zijn pas inhield en voor een seconde leek het alsof de tijd bevroor.
Toen viel de steen op de bovenste trede van de trap.

Onrust zette het zware schilderij van de jonge vrouw tegen de muur van de hal. Een geluid als dat van een rollende kanonskogel klonk door het trappenhuis en hield abrupt op. Hij draaide zich voor de tweede keer die dag om naar de eikenhouten trap. Was de oude man toch niet dood? Wat was er in hemelsnaam mis met deze dag? Kreunend van de pijn in zijn arm beklom hij de eerste treden.
Boven hem stond een jonge vrouw in een eenvoudige zwarte japon. Haar golvende rode haar omlijstte een gezicht met opvallend groene ogen en sproeten om de neus. Ze lachtte spottend naar hem.
Onrust vergat onmiddellijk de zijn belofte aan Walenburg - raak juffrouw Maureen niet aan. Nooit. Hij voelde alleen woede en begeerte, en het verlangen pijn en met geweld en lust te verzachten. Sinds hij die morgen die vervloekte banpaal van Sloten was gepasseerd was alles misgegaan.
'Meid,' zei hij. 'Kom hier.'
Maureen stapte naar voren en gooide met volle kracht de steen, die ze nog net had kunnen oprapen, in het gezicht van de wreed lachende man.
Onrust voelde zijn neusbeen breken en om hem heen werd alles zwart, alsof hij ruggelings een zwarte put viel. Bloed stroomde over zijn gezicht en hij deed aarzelend een stap naar beneden.
Ik val niet. Ik pak je.
Zijn benen werden onder hem weggeduwd.
De roodharige spaniël sprong van achteren tegen zijn knieën en beet in het vlees van zijn kuiten. Zijn natte sokken gleden weg en zijn gewonde arm stootte krachteloos tegen de trapleuning.
Onrust viel.
Maureen hoorde het nekbeen van de man breken toen zijn hoofd de vloerplanken raakte. Zijn lichaam schokte, en even was ze bang dat hij zou opstaan.
Toen, eindelijk, lag hij stil.
Ze begroef haar neus in de vacht van Leo die nog steeds woedend blafte. Maureen aaide de hond en suste kalmerend. Ze dwong zichzelf nu ook kalm te blijven. Ze moest Tussenmeer onmiddellijk verlaten voordat de bestelde koetsier voorreed. De wisselbrieven in Amsterdam innen en een veilige plek vinden om een paar weken te onder te duiken.
En daarna? De wereld lag voor haar open.
‘Brave hond,' zei ze. ‘Brave hond.’

***

Dennis de Graaf woont in Groningen en schrijft vooral non-fictie artikelen over de Groninger en Oost-Friese geschiedenis. Hij is geïnspireerd door schrijvers als Diana Gabaldon en Robert Harris en leest Engelse boeken het liefst onvertaald. Momenteel schrijft hij aan zijn eerste thriller die de Wadden als setting heeft.

Reacties

  1. De schrijver kan schrijven — daar twijfel ik niet aan — maar het verhaal is te klinisch, te weinig invoelbaar, te afstandelijk. De personages zijn pionnen in een schaakspel, geen mensen van vlees en bloed. Het gebrek aan emotionele betrokkenheid zorgt ervoor dat de mooie stijl niet binnenkomt. Ik begrijp het verhaal, maar ik voel het niet.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het spijt me, ik kon er niet inkomen. Ik kreeg steeds het gevoel dat ik meer naar een geschiedenisles luisterde dan dat ik echt werd meegesleept in een verhaal. De personages bleven op afstand, waardoor ik me niet met hen verbonden voelde. Ook leek het vaak alsof de kennis van de schrijver belangrijker was dan het laten leven van het verhaal. Wat meer gevoel en menselijkheid had het veel beter gemaakt.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Gefeliciteerd Dennis! Met plezier gelezen!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Heel mooi! Ik vind dit prachtig en heb ervan genoten.

    BeantwoordenVerwijderen
  5. Dennis de Graaf23 mei 2025 om 10:39

    Mooi! Ik ben erg blij met deze tweede plaats en ik dank de jury en de commentatoren voor de hulpzame kritiek. Vind het echt bijzonder dat jullie elke maand de tijd nemen om de ingezonden verhalen zo uitgebreid te beoordelen. Daarvoor dank.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Met plezier (en soms een zucht). Goed verhaal, al had het taaltechnisch net wat meer aandacht mogen krijgen. Gefeliciteerd met je tweede plek! (jurylid Ma)

      Verwijderen
  6. Altijd een plezier om goede historische fictie te lezen, en knap hoe je zoveel "gebeurtenissen" in één kort verhaal kunt krijgen zonder dat het te overhaast aanvoelt. Ik heb het gevoel dat ik net een volledige aflevering heb gezien van een historisch drama. Proficiat!

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Ik vond het een mooi verhaal. Ik vond het juist helemaal geen geschiedenisles. Gefeliciteerd!

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten