Een scherf in het zonlicht
Michel Ramaker
Het oude vloerkleed, in de gloed van het vitrinekastlicht, was Arthurs lievelingsplek om de Donald Duck te lezen. In kleermakerszit, met het stripboek op schoot, overzag hij als een vorst een koninkrijk dat zowel deze eetkamer als de aangrenzende woonkamer omvatte. Goed, de eettafel stond midden in de kamer waardoor hij, wilde hij de woonkamer goed overzien, of langszij of tussen de poten van de eettafel door moest kijken. Keek hij echter naar rechts zag hij, aan de overkant van de straat, daar waar het park begon, de zachtgroene toppen van de platanen glinsteren in de voorjaarszon.
‘Hij zit weer eens in zijn binnenwereld,’ hoorde hij plotseling zijn oma tegen zijn moeder zeggen.
Binnenwereld. Het woord sloeg op hem al begreep hij niet helemaal waarom. Goed, hierbinnen vond hij het prettiger dan buiten. Nee, dat klopte niet helemaal. Buiten verwonderde hij zich over alles wat er te zien was – van de bomen tot de auto’s – maar op een vreemde manier was het daar alsof er een zekere afstand bestond tussen buiten en hemzelf. Buiten was de wereld… Nou ja, echter dan echt. Alsof hij geen grip kreeg op het ruisen van het verkeer, op de lentegeur in het park of op het daglicht in het algemeen. Zelfs de rugzak waarin hij zijn stripverhalen bewaarde, leek buiten…
Hij keek naar zijn rode rugzak die opengeritst naast zich op het vloerkleed lag, precies in een van de zachtroze cirkels die onderdeel waren van het overall-patroon in het kleed.
…doorzichtiger? Nee, doorzichtig was de rugzak allerminst. Vanmiddag, toen hij met zijn moeder hier tegenover in het park liep, en hij zeker wilde weten of hij wel de juiste Donald Duckstrip bij zich had, had hij stilgehouden en voor alle zekerheid de inhoud van zijn rugzak gecontroleerd. Daarbij had hij ook de rugzak zelf nadrukkelijk bekeken omdat er allerlei lichtpatronen over de stof dansten. Ja, het was het felle zonlicht – het glinsteren van dat licht door het bladerdak – waardoor de rode kleur van zijn rugzak het iets bleker was, de hengsels (hoewel hij de rugzak stevig beethad) onstoffelijker; het geluid van het dichtritsen klonk verder weg.
Arthur ging verzitten en probeerde zich weer op het stripalbum te concentreren. Donald Duck hielp zijn Oom Dagobert die de bezitter was geworden van een eiland en zich nu als een vorst gedroeg tegenover zijn onderdanen. Er liep een schaduw over de pagina, precies langs de onderste rij plaatjes. Mijn schaduw, merkte Arthur toen hij een beetje heen en weer bewoog. Hij keek over zijn schouder naar de vitrinekast die als een enorme zuil tegen de achterwand van de eetkamer stond. Hoewel het buiten nog altijd licht genoeg was, en iets van dat daglicht nog altijd tot de eetkamer doordrong, kwam het voornaamste licht nu vanaf de spotjes in de vitrine. Het deed hem denken aan de voorbije winter waarin hij ook op deze plek gezeten had en het spotlicht nadrukkelijker geweest was. Bovendien was het kouder geweest; een kille tocht trok langs de vloer en regelmatig had hij overwogen om dan toch maar aan de eettafel zelf te gaan zitten. Maar ja, hier, op het vloerkleed, was nu eenmaal zijn lievelingsplek. Dus…
‘Arthur.’
Zijn oma stond naast hem. Ze was een lange, rijzige vrouw waaraan het woord elegant kleefde, al wist Arthur niet precies wat dat woord betekende. Hij had het mensen wel eens horen fluisteren als hij met oma in een restaurant zat of als hij in een museum rondliep en zij vertelde over de verschillende kunstwerken. Oma kreeg dingen voor elkaar, leuke dingen zoals mogen kijken op plekken die eigenlijk verboden toegang waren. Dat is goed voor je opvoeding, zei ze dan.
‘Arthur, zie je dit schaaltje?’
Hij legde zijn stripboek op de grond en ging naast oma staan; hij kwam tot haar middel.
‘Ik wil dat je nu goed naar me luistert, Arthur.’ Oma opende de vitrinekast, pakte van het bovenste glazen plateau een wit, keramieken schaaltje en hield dit in de kom van haar handen, als toonde ze het voorwerp aan een geïnteresseerde antiekkenner. Het schaaltje was beschilderd met blauwe en roze lintvormige motieven.
‘Je vader was een kunstenaar.’
‘Dat weet ik, oma.’
‘Zie je die linten? Dit schaaltje symboliseert het mannelijke en het vrouwelijke.’ Oma draaide het schaaltje een beetje. De blauwe en roze motieven waren op een speelse wijze met elkaar vervlochten en deden Arthur denken aan de manier waarop twee vogeltjes in de lucht om elkaar heen fladderden. ‘Het was een verlovingsgeschenk; je moeder was in verwachting van jou.’
Verlegen staarde Arthur langs het schaaltje naar de vitrinekast en vervolgens naar zijn stripboek op de grond. Hij wachtte totdat er iets gebeurde, iets waardoor hij in alle rust kon uitademen en kon terugkeren naar de wereld van Donald en Dagobert.
‘Je bent een jongen – toch?’
‘Ja oma.’
‘Weet je al wat je wilt worden?’
‘Een man,’ zei Arthur en hij had direct spijt van zijn antwoord. Oma had hem misleid met haar vraag. Nee, hij wilde avonturier worden, een ontdekkingsreiziger.
‘Een man’ zei oma en zwijgend zette ze het schaaltje weer terug in de vitrinekast.
Van huilen word je niet groot, zei zijn moeder vaak als hij zijn tranen even niet wist te bedwingen. Zijn moeder fluisterde nu ze vertelde dat oma die nacht in haar slaap was overleden. Arthur zat naast haar op de ruime tweezitsbank. Hij frunnikte aan zijn vingers en probeerde de mededeling te verwerken. Dood. Hij wist wat het woord betekende; oma was niet de eerste.
‘Ga maar,’ zei zijn moeder en ze gaf hem een voorzichtig zetje in zijn rug.
Toen hij de woonkamer verliet, keek hij in de deuropening nog even om, vertwijfeld; zijn moeder hield zich goed en dat werd nu ook van hem verwacht.
Pas de volgende middag, toen hij weer tegenover de vitrinekast stond, besefte Arthur pas goed dat dit de laatste keer was dat hij dit huis zou zien. Hij nam alles zorgvuldig in zich op, van de vitrinekast tot de haast serene wijze waarop het zonlicht binnenviel. Hij wiegde heen en weer op het oude vloerkleed, ging op zijn plekje zitten, stond weer op en liep een rondje rond de eettafel. Ondertussen luisterde hij naar het gesprek dat zijn moeder voerde met de uitvaartondernemer, een blonde vrouw in een donker mantelpak die hem van tijd tot tijd vriendelijk toeknikte als hun blikken elkaar toevallig kruisten. De ernst van de situatie werd hem opnieuw duidelijk toen zijn moeder plotseling met enige stemverheffing zei:
‘Arthur, houd eens op!’
Hij had geen idee wat hij fout deed, laat staan wat hij goed zou kunnen doen. Uiteindelijk, om zichzelf toch een houding te geven, bleef hij voor de vitrinekast staan, stil en hopend dat hij niemand tot last was, en bekeek het schaaltje dat oma hem een week eerder nog voorgehouden had. Omdat de vitrinekastverlichting niet brandde oogde het schaaltje dof en aards. Voorzichtig opende hij de vitrinekastdeur, nam het schaaltje in zijn handen en bekeek het aan alle kanten. Het was een heel gewoon schaaltje waarop wat blauwe en roze verf was aangebracht – niets meer en niets minder dan dat.
Weet je al wat je wilt worden?
Een man.
Hij volgde de blauwe lijn. Er was geen begin of einde aan de lijn, altijd bleef het blauw om het roze dansen. Toen hij daarna de roze lijn volgde, merkte hij dat deze rondom netjes in het midden bleef, zwierig – dat wel –; de golfbewegingen deden hem denken aan een soort wiegen. Hij draaide het schaaltje rond en rond in zijn handen en keek beurtelings naar de blauwe en de roze lijn. Hij draaide en draaide… en liet het schaaltje tussen zijn vingers door glippen.
Het brak in drie scherven.
Stilte.
‘Arthur!’
Hij keek naar de drie scherven aan zijn voeten. Twee scherven lagen in de schaduw, de derde lag in een streep zonlicht. Terwijl zijn moeder hem opzij duwde, probeerde Arthur te begrijpen wat er zojuist gebeurd was. Hij zag hoe zijn moeder de scherf die in het zonlicht lag van de grond raapte – langzaam, alsof ze in haar beweging vertraagde. De scherf lag in haar hand, als een dode op een brandcard, door de zon uitgelicht als door een volgspot. Zijn moeder zei iets en duwde hem opnieuw opzij, nu om de andere twee scherven op te rapen. Toen ze weer overeind kwam, hield ze drie scherven in haar hand. Ze zei: ‘Kijk nou eens.’
Arthur wist niet precies welke scherf in het zonlicht gelegen had – de linker? Deed dat er nog iets toe? Hij keek omhoog naar zijn moeder zoals hij een week eerder zijn oma aangekeken had.
‘Wat ben je nu?’ vroeg zijn moeder. Ze legde de scherven een voor een terug in de vitrinekast en sloot de deur.
Hij keek naar de zachtroze cirkels in het oude vloerkleed en probeerde antwoord te bedenken op de vraag van zijn moeder, die onmogelijke vraag die maar op een manier te beantwoorden viel. ‘Ik… ik weet het niet,’ zei hij uiteindelijk.
***
Over Michel Ramaker
Bibliothecaris, boekenliefhebber, een lezer en een schrijver. Publiceerde korte verhalen en gedichten in oa de literaire tijdschriften Tirade, Hollands Maandblad en Extaze. Schrijft – verhalen zijn nu eenmaal geduldige wezens – rustig verder aan onder andere een korte roman-in-wording.
Prachtig verhaal. Gefeliciteerd!
BeantwoordenVerwijderenDank je wel!
VerwijderenJa ook van mij. Echt heel mooi voor een zondagmorgen.
BeantwoordenVerwijderenDank je wel!
VerwijderenMet plezier gelezen!
BeantwoordenVerwijderenDank je wel!
VerwijderenGeachte jury en lieve lezers,
BeantwoordenVerwijderenVoor mij zijn verhalen nooit competitief, daarvoor hebben zij iets te vaak een eigen willetje en wachten zij veelal geduldig maar stronteigenwijs totdat de lezer vroeg of laat iets van hun aard begrijpt. Dat mijn verhaal Een Scherf in het Zonlicht - al tijdens het schrijven een meer zachtaardig maar twijfelend geval - deze maand tot XVVDM verkozen is, vind ik wel een eer. Laten we eerlijk zijn: het is altijd leuk als een verhaal gelezen en gewaardeerd wordt. Bedankt voor zowel het jurycommentaar (waarover ik eens mijn gedachten zal laten gaan) als de reacties die ik nu onder mijn verhaal lees (die mij, zittend achter de laptop, bij herhaling een glimlach ontlokken).
Met een hartelijke groet en voor ieder een mooie zondag,
Michel Ramaker
Goed geschreven Michel.... Heel mooi....
BeantwoordenVerwijderenDank je wel!
Verwijderen