Deadline inzendingen: 30 juni 23:59
Manuscript van het Jaar Nieuw!

Winnaar juni 2025


Tropic of Concrete

- Brian Jones - Illustratie: Jo Neels -


Amsterdam, 2025

Ik heb geen geld, geen plannen, geen vrouw, geen bestemming. Alleen de stad, nat van de regen, zwanger van de jakhalzen die haar bezoeken. Alles glanst van het vuil: de tramrails, de stoepen, haar dijen. Gisteren sliep ik op een matras dat naar curry en zweet rook, naast een meisje dat eruitzag als een vermoeide engel van TikTok – blauwe haren, een piercing in haar navel. Ze had geen naam, alleen een username die ik vergat zodra ze zich uitkleedde.
Ze vroeg me: “Ben jij ook schrijver?”
Ik antwoordde: “Nee, ik ben een zwerver die woorden gebruikt om zich achter te verbergen.”
Ze lachte en ging op haar knieën zitten alsof ze ging bidden. Maar ze bad niet. Ze zoog en slikte. Ik dacht aan God.

’s Ochtends was ze weg. Alleen een half opgegeten banaan, een vibrator zonder batterij en een kaartje van de tram: Oostlijn, van Weesperplein tot de hel.

Ik loop de stad in. Alles is glas, staal, echo’s. De banken, de apotheken, de sushi-zaken waar ze robots hebben die zeggen: “Welkom, meester.”
Ik kots op hun perfectie. De vrouwen lopen in leggings die alles laten zien. En niets. Ze kijken door me heen alsof ik een fout in het algoritme ben. Maar ik weet: ik ben echt. Ik stink. Ik voel. Ik glij als een sleutel in een deur. Ik wil neuken en sterven tegelijk.

In het café bij de brug drink ik espresso van 4,80. De barista heeft tieten als molentjes, draaiend in de wind van mijn honger. Ze weet het. Ze schenkt het kopje met een trilling. Misschien denkt ze dat ik een dichter ben. Misschien denkt ze niets. Ik hoop dat ze droomt van me vannacht.

De wereld is een app geworden. De hemel boven me is van beton. Ik wil schreeuwen, maar ik schreeuw niet. Ik schrijf. Ik schrijf om niet te barsten van drift. Om te vergeten dat ik een beest ben in een wereld van pixels.

God, Ik wil leven tot de aderen knappen. Geef me een reden. Geef me een zin. Geef me iets wat niet verdampt voor ik het vast kan grijpen.

Ik kwam daar terecht omdat iemand me zei dat er gratis koffie was. En stopcontacten. En meisjes die alleen werken met noise-cancelling koptelefoons en grenzeloze eenzaamheid. Je moest je naam invullen op een iPad bij de ingang. Ik schreef “Brian J. ” en klikte op “freelancer”. Niemand die iets vroeg

Binnen rook het naar havermelk, oude MacBooks en ambitie. De vloer was gepolijst beton, de muren waren wit, de lucht was steriel als een ziekenhuis. Ik nam plaats naast een meisje met vingers als Japanse bamboe. Ze had haar ogen op een scherm en haar ziel in een ander continent. Schreef ze codes? Gedichten? Bestellingen voor sokken met citaten?

Ik vroeg: “Wat schrijf je?”
Ze zei niets. Ik rook haar shampoo, een combinatie van eucalyptus en de eenzaamheid van twintigjarige meisjes.
Ze had een litteken op haar pols. Dat was het enige menselijke aan haar. De rest was scherm.

Ik zat daar en deed alsof ik werkte. Mijn scherm was zwart. Ik dacht aan neuken. Aan het lichaam van de vrouw die vannacht verdwenen was, en hoe haar dijen zich aanspanden toen ze bovenop me kwam, als een mechanische godin zonder geloof. Ze bewoog met ritme, met wrok, met verlangen. Nu zat ik in een glazen tank met andere vissen en deed alsof ik een haai was.

De barista kwam langs met een karretje vol druppelende dromen: cortado’s, chai lattes, matcha-ellende. Ik vroeg om zwarte koffie.
Ze keek me aan alsof ik om bloed had gevraagd.
“Zwarte koffie?”
“Ja, zo zwart als de hel.

Ik schreef: “De wereld is een bord vol angst voor gluten, geworden.

Naast me steunde de bamboemeid. Ze zuchtte alsof haar bestand gecrasht was. Ik wilde haar aanraken, zeggen: “Het is oké, je bent niet je feed.” Maar ik wist: ze zou schreeuwen, iemand zou komen, ik zou weggevoerd worden als een virus in mensengedaante.

Op het toilet bekeek ik mezelf. Mijn ogen waren rood, mijn handen trilden. Ik was niet moe. Ik was overbewust. Mijn lichaam wilde het hare. Of een ander. Iets warms, iets echts. Iets zonder scherm.

Buiten regende het weer. Een meisje op sneakers met lichtjes liep langs met een kinderwagen. Ze droeg een hoodie waarop stond: “Don’t touch me”
Ik dacht: Maar wat als ik dat nou net wel wil?

Het metrostation ruikt naar vocht, vermoeid beton en goedkope deodorant. Alles is blauw licht en doffe tred. Mensen kijken naar hun schoenen of hun scherm. Niemand ademt echt. Niemand zegt sorry als ze je raken. Alleen de roltrappen zuchten.

Ik neem de lijn 52, richting Zuid. Ik ga nergens heen. Mijn ov-kaart is bijna leeg. Ik hoop dat ik word gecontroleerd, dat iemand mij aanraakt, desnoods met een boete.

De metro komt met een schreeuw. De deuren gaan open als kaken. Ik stap in. Alles is wit plastic en lege ogen. Ik ga zitten op een klapstoeltje tegenover een meisje. Ze kijkt op en ik zie: ze is net zo verloren als ik.

Ze draagt een leren jas die haar te groot is, alsof ze zich verstopt in de schaduw van iemand die haar niet meer wil. Haar benen zijn lang en hoekig. Haar haar is nat van de regen, plakt aan haar wangen. Ze heeft oortjes in, maar ze luistert niet. Ze staart. Naar mij. Of door me heen. Alsof ik glas ben. Of een spiegel.

Ik wil iets zeggen. Iets echts. Iets van vlees. Maar ik zwijg.

Ze haalt één oortje uit. “Wat?”

Niets. Helemaal niets. En toch zegt ze dat. Alsof ze wist dat ik op het punt stond te praten. Alsof haar innerlijke muur zachtjes kraakte.

Ik zeg: “Je kijkt alsof je eenzaam bent.”

Ze glimlacht. Eén mondhoek. Geen tanden. “Ben ik ook.”

Ze heeft donkere kringen onder haar ogen. Niet van drugs, maar van verlangen. Van slapeloze nachten in een bed waar niemand lag. Van stemmen die niet meer terugbelden.

“Wat ben je kwijt?” vraag ik.

Ze zegt: “Weet ik niet meer. Maar ik weet wel dat ik het ooit had. En dat het me warm hield.”

We rijden langs station Rokin. Niemand stapt in. Niemand stapt uit. De metro is een long die weigert te ademen. Zij schuift haar voet tegen de mijne. Heel licht. Een aanraking als een verzoek, als een test.

Ik voel mijn lichaam reageren. Mijn handen zweten. Mijn hoofd suist. Ik wil haar nu. Hier. Tegen het koude metaal. Ik wil haar zoenen alsof ik mezelf uit wil wissen.

Ze zegt: “Wil je met me mee?”

Ik weet niet of het een val is, of een genade.

Ik knik.

Zuid nadert.

Buiten wacht niets.

En misschien… alles.

Haar woning is geen woning. Het is een vergeten kist in een straat waar de vuilnis nooit wordt opgehaald. De gevel kraakt, de trap is schuin, de geur is een mengsel van pis, wierook en schimmelende dromen. Binnen liggen lichamen , niet dood maar ook niet levend. Mikado van verslaafde ledematen. Sommigen slapen, anderen staren. Een jongen in een rolstoel rookt een peuk zonder vuur. Iemand neuriet iets van Radiohead. Niemand kijkt op.

Ze trekt me mee, haar hand om mijn pols als een bindmiddel. Haar kamer zit bovenin. Een zolder onder een dak van gebroken leien. De deur klemt, het hout is zacht van vocht. Ze duwt hem dicht met haar heup. Dan draait ze zich om.

Het licht valt naar binnen via een klein dakraam, melkachtig, stoffig, bijna gewijd. Het verlicht een matras, een spiegel zonder lijst, een berg kleren, een half leeg flesje glijmiddel op de vensterbank, een plant die bijna dood is maar weigert te sterven.

Ze zegt: “Wil je mijn tattoos zien?”

Ik knik. Mijn keel is droog. Mijn huid gloeit.

Ze trekt haar jas uit. Dan haar trui. Ze heeft geen beha aan. Haar borsten zijn klein, stevig, met een bleke tatoeage net boven de tepel. Ik zie een kolibrie half uitgevlogen. Op haar zij een rij kleine cijfers — een datum? Boven haar navel een tekst: “I don’t care.”

Ze draait zich om en trekt haar broek tot op haar dijen. Op haar onderrug twee vleugels, net niet symmetrisch. Op haar linkerbil een dunne lijn die overgaat in een spinneweb zonder spin.

“Deze deed het meest pijn,” zegt ze. Ze draait zich weer naar me toe. Haar ogen zijn grijs, bijna zilver. “Omdat ik toen dacht dat ik eindelijk niet meer alleen zou zijn.”

Ik wil haar aanraken, niet uit lust maar uit herkenning. Ik wil met mijn vingers langs het web op zoek naar de spin.

Maar ze zegt: “Nee. Eerst kijken. Alleen kijken.”

Ze gaat zitten op het bed, haar benen gevouwen als een kind dat gebeden heeft maar geen antwoord kreeg. Het dakraam verlicht haar van boven. Ze lijkt op een heilige zonder kerk, zonder hoop, zonder verlossing.

Ik zeg niets. Ik kijk.

Zij sluit haar ogen. Alsof ik haar ademhaling ben geworden.

En even, heel even, is de wereld geen scherm, geen façade, geen algoritme van verlangen.

Alleen dit lichaam.

Ze lag nog steeds op het matras. Eén been opgetrokken, haar arm over haar gezicht alsof het licht haar pijn deed. Maar ik wist beter.

“Je mag me nu aanraken,” zei ze. Alsof ze een deur opende naar een kamer.

Ik knielde neer. Mijn vingers raakten haar knie, haar dij, haar buik met de littekens die misschien geen wonden waren maar tekens – code voor iets dat ik nooit zou begrijpen.

Ze deed haar broek uit. Geen poëzie. Geen aarzeling. Haar slip volgde, nat van binnen, koud van buiten. Ze opende zich als een boek. Ik dacht niet meer. Ik dacht niet aan haar naam, of aan gisteren, of aan wat daarna zou komen. Ik dacht alleen aan huid.

Ze was stil, maar haar lichaam sprak. Beval. Richtte. Weigerde tederheid.

Toen ik haar likte, kromde ze haar rug als een kat in de regen. Ze trok mijn haar. Ze beet op haar onderlip tot het bloedde. Ik likte het bloed weg uit instinct en misschien uit honger.

“Niet langzaam,” zei ze. “Doe het zoals ze het in achterkamers doen.”

Ik duwde haar tegen het matras. Het kraakte. Het kraakte zoals alleen dingen kraken die niet bedoeld zijn om op te slapen. Mijn broek lag ergens op de grond. Mijn handen grepen haar polsen, duwden haar open.

Ik ging in haar zonder aankondiging. Ze beet me. Niet uit passie. Uit zelfbehoud. Ze sloeg me op de rug. Haar nagels schreven geen namen, alleen tekens. Haar ogen stonden open, maar ze keek naar iets achter me. Iets dat ik nooit zou zien.

We bewogen. Niet samen. Maar tegelijk. Geen ritme, alleen botsing. Ik kwam in haar met een grom. Zij bleef stil. Toen ik leeg in haar lag, sloeg ze me van zich af alsof ik een deken was.

Ze stond op. Liep naakt naar het dakraam. Stak een sigaret op.

“Je mag blijven slapen,” zei ze. “Maar niet bij mij.”

Ik trok mijn broek aan. Mijn lichaam tintelde nog van haar.

Buiten begon het te schemeren. De lichamen in de kamers beneden lagen nog steeds verspreid als puin. Een jongen spuugde iets uit op een krant en vouwde het dicht. Ergens huilde iemand.

Ik dacht: dit is de wereld nu.

Geen liefde. Alleen lichaam. Alleen inkt. Alleen adem die opraakt tussen muren zonder betekenis.

En ik was onderdeel van het puin.

Ik werd wakker op een keukenbank, onder een jas die naar zweet rook. De kamer was stil, op het tikken van een lekkende kraan na. In de hoek zat een meisje op de grond, kleermakerszit, met een mok tussen haar handen. Haar gezicht was smal, haar ogen donker. Ze zei niets. Ze keek me aan alsof ze me kende.

“Wil je koffie?” vroeg ze.

Ik knikte. Mijn mond was droog, mijn kleren vochtig van een nacht die nu al als een herinnering aanvoelde. Ze gaf me een mok. Geen suiker, geen melk. Alleen bitterheid. Zoals het hoort.

Er waren geen spiegels in huis. Geen klokken. Geen schermen. Alles ademde een soort weigering. Alsof dit huis, dit kraakpand, een eiland was in een zee van controle.

Binnen hingen dekens voor de ramen, geen gordijnen. Op de muren stonden tekens – anarchistische symbolen, citaten van obscure denkers, spreuken in vergeten talen. In de gang lag een stapel pamfletten: “AFSCHAFFING VAN GELD IS VRIJHEID VAN DE GEEST.” – “BESCHAVING IS DE GROTE LEUGEN.”

Niemand werkte. Niemand vroeg iets. Er werd gedeeld omdat bezit een grap was geworden.

Ik liep door het huis als een toerist . In één kamer zaten drie mensen in een kring, naakt, roerloos. Geen seks. Geen drugs. Alleen stilte. In een andere kamer werd groentesoep gemaakt.

Autonomen, dacht ik, mensen die de draad van de wereld hadden doorgeknipt. Geen verzekering, geen huur, geen paspoort dat nog werkte. Ze leefden van wat de stad uitkotste: weggegooide groenten, kapotte fietsen, verlaten gebouwen. Ze lachten nog. Ze hadden tijd. Ze vreeën met wie ze wilden. Ze huilden zonder schaamte. Ze geloofden niet in systemen, maar in aanraking, in echt contact zoals ze dat zeiden.

De jongen met het litteken over zijn borst – het leek op een bliksemschicht – vroeg me: “Waarom doe jij nog mee met hun spel?”

“Welk spel?” vroeg ik.

Hij glimlachte. “Het spel van macht, van orde, van wachten tot iemand je toestemming geeft om gelukkig te zijn.”

Later die dag zag ik de eerste vrouw weer, de vrouw van het dakraam. Ze had haar haar afgeknipt. Ze lachte nu.
“Je kunt blijven,” zei ze. “Als je niets komt halen. Alleen delen.”

Voor het eerst dacht ik: misschien begint de wereld pas waar de beschaving eindigt.

’s Nachts lag ik op het dak met een jas van iemand die ooit een vader was. De stad zong beneden: ambulances, scooters, ruzies in trappenhuizen. Maar hierboven was het stil. alleen mijn adem.

Ze noemden het vrijheid. Dit. Geen geld. Geen macht. Geen agenda. Slapen waar je wil. Eten wat de wereld weggooit. Vrijen zonder woorden. Delen zonder prijs.

Maar ik voelde het knagen. Zoals altijd. Zoals in Parijs, 1934. Zoals in de sloppen van Alexandrië. Zoals onder het zwaard van de koning, de Bijbel, de vlag. Er is geen ontsnappen.

Want
“Vrijheid is niets anders dan een kans om beter te worden.”

Ja, dacht ik cynisch beter dan de ander. Ik keek naar het meisje met wie ik de nacht had gedeeld – niet meer dan een ademtocht – en wist: ook zij speelde het spel.

Overal waar ik was geweest, iedereen die ik ooit had ontmoet, ze wilden zich losmaken. Van de fabriek. Van het kruis. Van de imam. Van de generaal. Van de algoritmes. Maar altijd kwamen er nieuwe woorden, nieuwe geboden, nieuwe leiders met sandalen of sneakers. En altijd was er een onderkant. Een rug die gebogen moest worden. Iemand moest de wc schoonmaken. Iemand moest de soep roeren.

Ik dacht aan de kluizenaars in de woestijn, de studenten in mei ’68, de meisjes die hun hoofddoek afwierpen, de jongens die hun uniform verbrandden, de vrouwen die hun huwelijk ontvluchtten voor een kelder vol kamerplanten en hoop. Allen riepen: ik wil vrij zijn.

En allen kwamen terug met andere ketenen.

Misschien is het mens-zijn niets anders dan verlangen naar wat niet bestaat. Misschien is elke poging tot vrijheid slechts een nieuwe vorm van gevangenschap. Een zachtere. Een met tatoeages en dakramen.

Ik schreef het in mijn notitieboek, de enige bagage die ik me nog veroorloofde:

“Vrijheid is de droom van de gevangene, de taal van de illusie, het excuus van de anarchist. Alles is structuur. Alles is dwang. Zelfs de liefde.”

De wind trok aan de dekens. Een kat liep over het dak, elegant en onverschillig.

Ik draaide me om en wist: ook hier zou ik niet blijven.

***

Over de schrijver

Ik ben Brian Jones (1998), docent Nederlands in Amsterdam. Na een studie programmeren koos ik voor de taal — omdat woorden me meer ruimte geven dan regels codes. Ik schrijf sinds mijn middelbare schooltijd maar ik lees al sinds mijn geboorte. Ik ben opgegroeid in een kraakpand waar mijn ouders verbleven. Ik vertrok op mijn 15 met een PGB waardoor ik zelfstandig kon gaan wonen Mijn verhalen lijken vaak rauw maar geloof me, de werkelijkheid is vaak nog rauwer. Ik zoek het spanningsveld tussen fantasie en werkelijkheid.

Over de Illustrator
Jo Neels is schrijver en illustrator. Zowel in haar schrijven als in haar illustraties vind je fantasie, horror en/of existentiële angst terug. Je kunt haar vinden op Instagram (@fictionbyjo) of via www.fictionbyjo.com

Reacties

  1. Goed geschreven. Mooie illustratie. Top dit!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Over één ding valt niet te twisten: je hebt je stem gevonden; een stem die me zeker aanstaat. Maar dit verhaal? Niet je volledige potentie. Het verhaal begint met een seksdrang die van mij wel wat implicieter mag. En waar je deze drang opbouwt, geef je te veel weg en laat je je lezer niet zelf nadenken. De drang kabbelt voort en ik snak naar iets nieuws. En dan ineens: de (uitgekauwde) conclusie die je zomaar aan je lezer weggeeft. Ik vind dat je de lezer wat meer moet vertrouwen, die kan zelf namelijk conclusies trekken. Laat zo’n conclusie blijken uit het verhaal en niet uit een regel die een poëet aan het einde even opschrijft. Dat komt je te goed uit. Een zucht van opluchting voor jou is een hele andere zucht voor je lezer.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Dank voor je commentaar en complimenten.
      Je gaat naar mijn idee te veel uit van je eigen intellectuele bagage. Ik schrijf geen verhalen voor een lezer, ik schrijf ze omdat ik ze wil vertellen. Uit noodzaak.

      De drang, zoals jij dat noemt, kabbelt voort omdat uitzichtloosheid niet zomaar van richting verandert zodra er iets ‘nieuws’ opduikt. Dan krijg je een ander verhaal — een braver, bruikbaarder verhaal. Dat is niet mijn manier.

      En ‘de lezer’? Dat collectieve spook bestaat voor mij niet. En als hij al bestond, zou ik hem niet vertrouwen. De slotzin staat er niet als ontsnapping, maar als echo en conclusie voor mijzelf.

      Verwijderen
    2. Jammer, deze reactie. Zie je veel voorkomen bij mensen die vroeger niet genoeg bevestiging hebben gekregen of zijn gepest. Tuurlijk schrijf je voor je lezer! Je stuurt iets in naar een schrijfwedstrijd, je zoekt je lezer op. Voor jezelf schrijven doe je in een dagboek.
      Het argument doet me denken aan verstoppertje. Er was altijd wel iemand die niet tegen zijn verlies kon en als je diegene dan vond: “Maar ik deed helemaal niet mee.”

      Verwijderen
  3. Steen- en steengoed dit. Je ruikt, proeft en ademt de sfeer. Gefeliciteerd Brian!

    BeantwoordenVerwijderen
  4. Brian Jones probeert in Tropic of Concrete een rauwe, existentiële kroniek te schrijven over een verdwaalde ziel in een dystopisch Amsterdam. Wat hij levert, is een oververhit mengsel van zweet, seks, en symboliek dat met veel lawaai probeert te choqueren, maar uiteindelijk leeg klinkt als een echo in een verlaten loods.

    Het verhaal is doordrenkt van grootstedelijke malaise, maar mist echte gelaagdheid. De hoofdfiguur slentert doelloos van vrouw naar vrouw, van shot espresso naar vage existentialistische bespiegelingen, in een stijl die zichzelf veel belangrijker vindt dan het werkelijk is. Seks wordt ingezet als ‘diepe waarheid’, maar voelt eerder als esthetisch exhibitionisme zonder betekenis. De vrouwen zijn niet meer dan projecties – pornografisch, leeg, hulpeloos of mysterieus – maar zelden menselijk.

    De taal is soms sterk beeldend, maar bijna altijd opgepompt, alsof Jones zijn zinnen met krachttermen en pseudo-poëtische metaforen wil opblazen tot iets wat indrukwekkend moet lijken. Zinnen als “Ze trok mijn haar. Ze beet op haar onderlip tot het bloedde. Ik likte het bloed weg uit instinct en misschien uit honger.” klinken eerder gemaakt dan intens.

    Er zijn flarden waar het verhaal kortstondig oplicht – in de eenzaamheid, in het verlangen naar aanraking, in de observatie van stedelijke vervreemding. Maar die momenten worden voortdurend overschreeuwd door de drang om op de borst te slaan: kijk hoe vrij, hoe ruig, hoe diep dit is. Het resultaat is eerder vermoeiend dan verontrustend.

    Tropic of Concrete is het literaire equivalent van een schreeuw in een tunnel: luid, lang, en uiteindelijk leeg.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. A.I. en anoniem 😂

      Verwijderen
    2. Deze kritiek is zo duidelijk door A.I. geschreven dat ik deze niet serieus kan nemen. Brian.

      Verwijderen
    3. Hoe komen jullie erbij dat dit Ai is? Bewijs? Tegenwoordig heb je AI-detectors en die geven aan dat dit 100% door een mens geschreven is. Probeer zelf maar.

      Verwijderen
    4. het verrassende in dit verhaal is nu juist dat het helemaal niet leeg is , maar de levensechte realiteit

      Verwijderen
  5. Goed verhaal, niet helemaal mijn stijl maar toch een compliment, Brian! Verder wil ik iets kwijt over enkele van de reacties op de drie winnaars van deze maand. Prima om zo nodig een extra recensie te willen schrijven maar naar mijn smaak komt er om te beginnen iets te vaak AI in voor. Daarnaast storen me kwalificaties als 'voorgekauwd', 'uitgekauwd' of 'grazend' (dezelfde recensent of steeds een andere?), laat staan de herhaalde opmerking dat de lezer zelf ook kan nadenken. Natúúrlijk kunnen lezers denken en zelf hun conclusie trekken. Het zou fijn zijn als dit item niet steeds bij ieder verhaal als kritiek wordt geleverd, ga dan gewoon wat anders lezen. Stijlen verschillen nu eenmaal.

    BeantwoordenVerwijderen
  6. Conny Hoogendoorn23 juni 2025 om 09:03

    Alles ademt arrogantie. Niet alleen het verhaal, - dat heb ik niet uitgelezen - maar vooral de pedante reacties op commentaar. Zelfs iemand die enthousiast is, wordt door meneer de schrijver vernederd. Bah, wat geeft dit een vieze smaak in mijn mond.
    Ik had niet de behoefte om te reageren, maar ben benieuwd of mijn reactie ook als AI worden afgeserveerd..

    BeantwoordenVerwijderen
  7. Een eerste vereiste voor een winnend verhaal zou volgens mij toch moeten zijn dat het een verháál is, in plaats van een reeks als shockerend bedoelde beelden die bij nadere beschouwing eigenlijk nergens op slaan ('De barista heeft tieten als molentjes, draaiend in de wind van mijn honger').

    Het door de bank genomen vrij lauwe jurycommentaar maakt deze eerste plaats nog raadselachtiger.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Compleet eens met dit commentaar, Hennie. Ook ik vond het meer een verzameling rauwe anekdotes uit een film noir dan een verhaal.

      Verwijderen
  8. Gefeliciteerd Brian! Ik heb hiervan genoten. Een terechte eerste plaats.

    BeantwoordenVerwijderen
  9. Proficiat, heel mooi geschreven! Ik hou van deze schrijfstijl, maar het onderwerp is voor mij o zo saai en ouderwets. Vermeldingen à la tik-tok maken het niet hedendaagser of relevanter.

    BeantwoordenVerwijderen
  10. Getuige de uitgesproken reacties doet dit verhaal zijn werk! Als jurylid (Ma) heb ik in mijn beoordeling mijn zegje over dit verhaal al gedaan. De commentaren zetten mij aan tot een extra reflectie.

    Iedereen, ook ik, leest met een eigen bril op; noem het smaak. ‘Leuk’ of ‘niet leuk’ komt grotendeels daaruit voort. Maar dat is niet het absolute criterium, voor zover die zou bestaan. Dit verhaal is duidelijk geen allemansvriend, maar valt wel op. Het is rauw, eigenzinnig, en met vlotte pen geschreven. Ik moet denken aan de eerste keren dat ik Jan Wolkers en Jan Cremer las. Niet dat ik deze auteur op hetzelfde niveau zet (er valt echt nog het nodige te ontwikkelen qua schrijverschap), maar ik bespeur een ander geluid, noem het eigenwijs, cynisch, misschien nihilistisch. Zijn kale kijk op het leven (althans in dit verhaal) is de mijne niet, maar dat neemt niet weg dat het een heldere stem is. Dat vind ik boeiend. En nee, nieuw is het niet. Eerlijk gezegd kom ik in de stapels inzendingen zelden een écht origineel verhaal tegen…

    Een terechte winnaar? Uiteraard; de weging van de beoordeling van alle juryleden wijst dat nou eenmaal uit. Degenen die hier uitvoerige kritieken schrijven nodig ik van harte uit om zich aan te melden bij Maarten; VvdM zoekt nog verse juryleden ;-).

    BeantwoordenVerwijderen
  11. Brian, gefeliciteerd met deze erkenning! Mooie beelden, rauwe sfeer, veel vaart. Verder: een schrijver met een houding en anonieme reacties zijn allebei even irritant. En dit misantropische tot misogyne verhaal op een rauwe toon over vrijheid doet natuurlijk alsof het niet hypergestileerd is, maar net zoals bij een tiener is dat op een bepaalde manier ontwapenend. Alleen moet je met een grote mond wel kunnen incasseren. In het uitgekauwde kader van show don't tell ben ik het eens met Anoniem – die zin in het dagboek ondergroef mijn plezier in de conclusie dat er altijd iemand in de soep moet roeren. Vrijheid is nu eenmaal een gebondenheid die bij je past, dat is bepaald geen nieuws of groots inzicht, maar komt wel opnieuw binnen met krachtige beelden in een verhaal.

    BeantwoordenVerwijderen


  12. Tropic of Concrete is geen verhaal. Het is een vuistslag. Een schreeuw in een parkeergarage om drie uur ’s nachts, een vieze droom waar je half misselijk, half opgewonden van wakker wordt. Brian Jones schrijft zoals niemand het nog durft: met kots op zijn schoenen en zonder iemand om excuus te vragen. Elke zin druipt, plakt, spuugt. En juist daarom is het goed.

    Ik lees hier recensies van mensen die schrijven als sollicitaties voor een opiniestuk in de Volkskrant — die dit verhaal willen analyseren volgens de regeltjes van de short story bijbel. Ze ruiken hun eigen angst maar noemen het ‘kritisch denken’. Ze wijzen naar seksisme, naar oppervlakkigheid, naar alles wat hun handboeken ze geleerd hebben te wantrouwen — en intussen voelen ze het kriebelen. Ergens waar geen theorie bij kan, jaloezie.
    Alsof een tekst netjes moet zijn. Alsof literatuur bedoeld is om veilig gearchiveerd te worden in het collectieve bewustzijn van wat ‘kan’ en wat ‘hoort’. Niks daarvan.

    Jones kiest voor de afgrond. Voor vuil, voor honger, voor het soort verlangen waar geen deodorant tegen helpt. En wie dat niet trekt, wie nerveus wordt van een zin die uit de bocht vliegt of een scène waar het plakt van het zweet — moet vooral terug naar zijn comfortzone. Iets met klimaatromans of diversiteit in de middeleeuwen. Veel plezier.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Geniale analyse, Anoniem. Hier geniet ik van. Kom je bij de jury? 😃
      -- Maarten

      Verwijderen
    2. Het zou me niets verbazen als dit door de beste heer zelf is geschreven.

      Verwijderen
    3. Ik heb het commentaar op iemand anders vergelijkt met dit betoog:

      Ja hoor, het is overduidelijk dat beide teksten door dezelfde persoon zijn geschreven. Of in elk geval door iemand die zó hard zijn eigen geur zit op te snuiven dat het verschil er niet eens meer toe doet. Dezelfde bravoure, dezelfde dedain voor "de lezer", dezelfde pseudo-diepe afkeer van conventies, alsof dat op zichzelf al een kunstvorm is.

      In beide stukken wordt de eigen urgentie opgeblazen tot iets sacraals: "ik schrijf uit noodzaak", "het is een vuistslag". Alsof elke zin uit de ingewanden is getrokken, terwijl het gewoon zorgvuldig geconstrueerde pose is. En die hele afkeer van kritiek? Die komt wel héél toevallig twee keer terug, compleet met het obligate "wie dit niet snapt, is gewoon bang of jaloers".

      Zelfde ritme, zelfde stijlfiguren, zelfde rancuneuze ondertoon. Dat hele “ik geef niks om wat hoort”-gedoe is bijna een formule geworden. Het riekt naar iemand die z’n eigen spiegelbeeld aanbidt en die achter elk kritisch geluid een aanval op z’n identiteit hoort.

      Kortom: als je deze teksten onder elkaar legt, schreeuwen ze niet alleen om aandacht, maar ook om herkenning. En die herkenning is dodelijk. Het masker schuift af, en jawel, het is gewoon weer dezelfde dramaqueen die zichzelf tot martelaar van de literatuur heeft uitgeroepen.

      Verwijderen
    4. De schrijver maakt nogal wat los.

      Verwijderen
  13. Hier nog wat reuring. Ja, kunst moet iets ontregelen en shock art is tenslotte ook kunst. Eigenheid hoort ook thuis in een tekst om te voorkomen dat het een invuloefening wordt, maar ambachtelijkheid is minstens zo belangrijk. En eigenheid is niet hetzelfde als branie.

    BeantwoordenVerwijderen
  14. Ik vind het een saai stukje tekst.

    BeantwoordenVerwijderen
  15. Bedankt voor de uitnodiging en je aardige commentaar Maarten.
    Ik vind je initiatief van VVDM heel moedig en bewonderenswaardig maar deze slangenkuil van getormenteerde zielen schrikt mij af.
    Ik wens jou en de jury echter veel sterkte en succes.
    Thomas

    BeantwoordenVerwijderen
  16. Iedere maand bezoek ik met genoegen deze website om de drie verhalen die winnen te lezen. Dit keer schrik ik echter van de toon van een aantal commentaren, die ik ervaar van hoogdravend tot neerbuigend, of een mix daarvan. Is er een stammenstrijd oid tussen schrijvers gaande? Niet doen mensen, dit voegt weinig toe. Overigens, Janneke, Fenna en Brian, gefeliciteerd met de uitverkiezing van jullie verhalen. Ze verschillen erg van elkaar maar zijn alle drie de moeite van het lezen waard!

    BeantwoordenVerwijderen
  17. Ik ben net terug van vakantie en voelde me genoodzaakt om toch even te reageren. Als trouwe lezeres van deze site – en actief lid van ons schrijfgroepje – wil ik mijn verbazing en teleurstelling uitspreken over het feit dat een dergelijk verhaal is geplaatst.

    De toon en inhoud vinden wij ronduit kwetsend en denigrerend, met name richting vrouwen. Dit soort taalgebruik is toch niet meer van deze tijd. Ik dacht dat dit platform pretendeerde literaire kwaliteit na te streven.
    ik stuur inmiddels al ruim een jaar iedere maand trouw een verhaal in, keurig binnen de structuur van hoe een kort verhaal hoort te zijn maar ben nog nooit op de longlist verschenen. En dan dit soort… tja, laat ik het netjes houden… platheden wél?

    Ik hoop oprecht dat jullie nog eens goed naar jullie juryleden kijken.

    Met vriendelijke groet,
    M. van Zetten (namens de Nescio Schrijfkring)

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Oh mevrouw van de Nescio schrijfkring, het spijt ons erg. We zullen ons in het vervolg netjes gedragen en helemaal binnen de lijntjes van het betamelijke verhalen schrijven. U heeft helemaal gelijk.

      Verwijderen
    2. De samenstelling van de jury wisselt regelmatig. De huidige jury houdt van slaapverwekkende literaire verhalen. Dat is pech hebben als je eigen stijl daar niet toe behoort. Probeer het eens op de slushpile, daar tref je medeschrijvers en lezers met een andere smaak.

      Verwijderen
  18. Ik begrijp oprecht niet wat hier mis is gegaan bij de commentaren. Een welgemeend gefeliciteerd zou toch moeten volstaan zou ik zeggen? Of een verhaal nu wel of niet je smaak is, dit verhaal is gekozen door een jury, als je daar moeite mee hebt, neem dan zelf deel aan de jury? Ik vraag me oprecht af wie hier nu hoogdravend is, de schrijver of iedereen die meent iets te moeten vinden van een winnend verhaal. Lees het niet, lees het wel, scroll verder, ga verder met je leven, maar ontneem iemand toch niet het plezier van een overwinning. Hoe lelijk is dat….

    BeantwoordenVerwijderen
  19. En oh ja , zet je naam erbij als je de behoefte voelt om iemand zo neer te halen. Dat is niet alleen lelijk, maar dan ook nog eens ronduit laf

    BeantwoordenVerwijderen
  20. Ik heb verder niets met deze strijd te maken, maar ik wil nog iets kwijt. Commentaar geven op slechte verhalen die als goed zijn bekroond, is belangrijk. Vooral in deze tijd, waarin we te maken hebben met ‘booktok’ en andere pulp die wordt geclassificeerd als levensveranderend. Als je zulk werk de buitenwereld inbrengt en verwacht dat iedereen je gaat behuldigen om je moeite, heb je het flink mis. Zeggen dat je voor je lezer schrijft, is dan ook laf. Daarnaast heeft nu eenmaal niet iedereen tijd om te jureren. Dat de jury dit verhaal heeft uitgekozen als winnaar, zegt helemaal niets. Soms sta ik ervan te kijken hoe Steinbeck wordt overgewaardeerd bijvoorbeeld, ook door literati.

    BeantwoordenVerwijderen
  21. Prachtig. Wordt terug geworpen in de tijd toen preutsheid, zoals nu, nog ver weg was. Smaakt naar meer Brian.

    BeantwoordenVerwijderen
  22. Heerlijk om te lezen! Niet te voorspelbaar. Er zit humor en hardheid in, erg intrigerend. Mooi gedaan Brian! Lekker blijven schrijven zo.

    BeantwoordenVerwijderen
  23. Ik vind dit ook een heerlijk verhaal. Trek je niks aan van de haters, Brian. Gewoon lekker doorschrijven.

    BeantwoordenVerwijderen

Een reactie posten