Publicaties: 18, 20, 22, 24, 26 dec
Manuscript van het Jaar
Gezocht: Jurylid

Manuscripten december: Winnaar B


NAVY BLUE

- Karine van der Perk - illustratie: Tjade Witmaar -


PROLOOG
Lee
Het was zo’n meisje dat altijd een broodje voor een zwerver in haar tas had.
   Dit is wat ik dacht toen ik haar voor het eerst zag. Het meisje was klein en verfrommeld. Haar haren waren witblond, bijna doorschijnend en ze lagen gebonden in een lange vlecht op haar rug.
    Het was in de maand mei. Ik stond bij het busstation en ik keek naar mijn duiven. De manke duif zag er slecht uit. Zijn veren zaten scheef. Er moest iets met hem zijn gebeurd. De duif hupte niet in een rechte lijn, maar in bochtjes.
    Net daarvoor was ik van de grote gele trap afgelopen. Het was maandagochtend. De winkels zouden over een paar uur pas opengaan. Alleen de halalslagerij links van het station had de deuren al open. De jongste zoon van de slager waste de ramen. Hij floot een liedje dat ik niet kende.
    Ik was vrolijk. Al weken had ik het niet koud meer. Je rook de lente. Het park aan de overkant van de weg nodigde uit om er doorheen te lopen. De pas geplante bomen staken helder af bij de lege hemel. Ze trokken zich weinig aan van de stad, van al het lawaai. Het moest vakantie zijn, want er liepen meer kinderen door het station dan normaal. Zij gingen waarschijnlijk een dag weg met hun ouders. Er was pas een dierentuin geopend net buiten de stad. Die was populair. Ik had dat gelezen in een van de kranten die voorbij waaiden in de stad. De krant waaide voorbij in een prop, zoals dat in films gebeurt.
    Ik zag niet vaak kinderen bij het station die alleen waren. Zij was wel alleen, daardoor viel ze me op. Als je het station uitkwam en de grote gele trap afliep, dan kwam je bij de busbanen. Je kwam ook bij mijn duiven. Die waren natuurlijk niet echt van mij, maar ik zorgde voor hen. Ik lette op ze en ik gaf ze brood te eten. Dat was een stuk gezonder dan de patat en chips die ze in het station van de grond pikten.
Daar bij de bussen stond ik na te denken over of ik meer kon doen voor de manke duif, toen ik haar zag staan. Er was nog meer aan haar dat mijn aandacht trok dan dat ze alleen was. Wat het was? Dat weet ik tot op de dag van vandaag niet. Misschien was het 'het lot'. 'Het lot' is een breed begrip waarvan niemand echt weet wat het is. 'Het lot' kan iets goeds zijn of iets slechts. Dat had ik de avond ervoor gelezen in Een groots boek met duizend weetjes, mijn belangrijkste bezit. Het meisje, Veerle heette ze, stond beneden aan de trap om zich heen te kijken, met haar rug naar me toe. Ze had door kunnen lopen. Dan was alles wat er daarna is gebeurd nooit gebeurd.
    Maar Veerle draaide zich om. We keken elkaar recht aan en er was iets te zien op haar gezicht waardoor ik wist dat ik ‘hoi’ tegen haar moest zeggen.
    Ik zal je ons verhaal vertellen en ook wat van de andere verhalen, want er is niet alleen ons verhaal. We zijn allemaal samen een verhaal, al weet een groot deel van de mensen dat niet meer. Veerle en ik wisten het ook niet, op die dag in mei. Het besef kwam pas later. Dat liep anders dan we allemaal dachten.

1.

43. WHISKEY BEDERFT NIET
Lee
Mijn naam is Eleonore. 'Eleonore' betekent 'fakkel'. Dat vind ik een mooie betekenis. Toch vertel ik mensen nooit mijn echte naam, om twee redenen.
    De eerste reden is dat ik 'Eleonore' een bekakte naam vind. Wie heet er nou zo? Je oudtante van vijfentachtig die zestien katten heeft en alleen woont in een groot, donker huis met spinrag in de tuin, zij heet 'Eleonore'. Je noemt je chique hond 'Eleonore', of je niet chique hamster, als grapje. Maar niet je dochter. Vind ik dan. Mijn ouders dachten er anders over.
    En dan is er nog de reden dat het gevaarlijk is om mijn echte naam te gebruiken. Op straat, waar ik woon, heet ik 'Lee'. Dat betekent 'vlakte'.
    Ik woon nu sinds een tijd op straat. Soms droom ik dat ik hier nog lang zal blijven. Dan zal ik als ik achttien word met de trein naar de hoofdstad gaan. In Amsterdam zal ik een baan zoeken. Tot die tijd leef ik graag in deze stad. Op straat is het een groot avontuur, waar ik van houd. En ik ben nooit alleen. Ik heb een verbond met meneer Sjim, een oude zwerver die uit Rusland komt. We letten een beetje op elkaar. En we slapen bij elkaar in de buurt, zodat we elkaar kunnen beschermen tegen gemene mensen die soms 's nachts naar ons toekomen.
    Over meneer Sjim. De betekenis van 'Sjim' weet ik niet. Ik heb ernaar gezocht in mijn boek Betekenissen van namen, maar 'Sjim' staat er niet in. Ook heb ik gezocht naar namen die erop lijken, zoals 'Sim' en 'Sjima', maar die staan ook niet in het boek. 'Shima' staat er wel in, dat is een Indiase naam voor 'moeder', maar dat lijkt me een rare betekenis voor iemand als meneer Sjim. Misschien is 'Sjim' wel een afkorting van een naam. Ik heb eens geprobeerd om dat aan meneer Sjim te vragen, maar hij mompelde toen iets dat ik niet kon verstaan en daarna zei hij dat ik niet naar zulke dingen moest vragen. Ik weet niet precies wat hij bedoelde met 'zulke dingen', maar ik denk dat hij bedoelde 'precieze dingen'. Ik weet geen namelijk precieze dingen van meneer Sjim, die vertelt hij nooit.
    Ik weet wel algemene dingen. Zo weet ik dat meneer Sjim een soort Bekende Zwerver in de stad is. Een BZ'er. Hij is denk ik al wel zestig jaar en hij ziet er ook best netjes uit, daarom noemt iedereen hem 'meneer'. Meneer Sjim draagt een bolhoed, altijd, behalve als hij slaapt, en hij heeft een grote donkere jas, met aan de binnenkant veel zakken. Daar past heel veel in, zoals een klein flesje met daarin whisky, wat drinken is met alcohol. Ook weet ik dat meneer Sjim vroeger gerookt heeft. Dit weet ik doordat zijn vingers vaak, zonder dat hij het doorheeft, zo staan alsof hij een sigaret vast heeft. Twee vingers bij elkaar en dan een stukje ruimte ertussen. Misschien was meneer Sjim wel de laatste mens ooit die rookte. Vroeger rookten heel veel mensen, wat ik weet omdat het staat in Een groots boek met duizend weetjes.
    Een groots boek met duizend weetjes is mijn lievelingsboek. Ik heb in totaal vier boeken en daarnaast heb ik ook veel notitieboekjes, die ik spaar. Naast het weetjesboek en het boek met namen heb ik een sprookjesboek. Daar lees ik niet veel in, want sprookjes zijn voor kleine kinderen. Ook heb ik een boek dat het: Survivallen doe je zo. Dit boek gaat over hoe je moet overleven in de wildernis. Hoe je vuur maakt. Welke planten je wel kunt eten en welke niet. Dat soort dingen. Er staat niet zo veel in over hoe je kunt survivallen in de stad. Toch lees ik graag in Survivallen doe je zo, maar dus niet zo graag als in Een groots boek met duizend weetjes. Daarin staat handige informatie over heel veel dingen. Er staat nog meer niet-handige informatie in, maar wel beyond als je die dingen allemaal weet.
    Meneer Sjim heeft me de handige informatie geleerd die niet in mijn boeken staat, zoals dat je op straat dus zuinig moet zijn met het vertellen van precieze informatie over jezelf. Ook moet je geen moeilijke vragen stellen aan anderen, zo zei hij een keer. Zelf stelt meneer Sjim ook geen moeilijke vragen. Hij is een goede vriend.
    Ik heb nog een tweede vriend. Op een avond liep ik 's avonds langs het water in de stad. Meneer Sjim had pijn in zijn rug. Ik wilde hem opvrolijken en daarom zocht ik naar sigaretten op de grond. Op een gegeven moment kwam een kleine, dunne man me tegemoet. Hij glimlachte.
    Ik vroeg de man waarom hij daar liep.
    Hij antwoordde dat hij dat altijd al had gedaan.
    Dat was de dag waarop ik leerde dat het in mensen zit om dingen te doen waarvan ze de reden lang geleden zijn vergeten. Iets wordt een gewoonte. Het lukt dan niet meer makkelijk om te herinneren waarom iets belangrijk is. Terwijl het toch eigenlijk nooit gestopt is met belangrijk zijn.
    De man was advocaat. Ik zou hem vaker tegenkomen in de avonden, wanneer we beiden langs het water in de stad liepen. We praatten weleens. Hij verraadde mij niet. Hij vroeg niet waarom ik, een kind, 's avonds op straat was. De meeste volwassen mensen vinden dat niet goed. We begonnen een stilzwijgend verbond.

Vandaag zie ik bij de busbanen een meisje staan dat zoekend om zich heen kijkt. Ze ziet mij eerst niet, want ze staat met haar rug naar me toe. Vlakbij. Dan draait ze zich om. Ze lijkt ervan te schrikken dat ik hier sta. Onderzoekend kijkt ze naar me omhoog. Ik ben best lang voor mijn leeftijd.
    'Hoi', zeg ik.
    'Hoi', zegt Veerle.
    'Hoe heet je?', vraag ik.
    'Veerle. En jij?'
    'Lee', antwoord ik.
    'Kan ik je misschien helpen?' Ik zeg het zo beleefd mogelijk. Dat wil ik niet per se, beleefd zijn, maar het gebeurt. Misschien komt het door de nette kleren die Veerle draag. Een paarse jurk met daaronder een maillot en overdreven lakschoenen. Ze staart me voor een moment aan, met grote ogen.
    'Ik weet niet...', stottert ze.
    'Ik bijt niet hoor', zeg ik, en ik glimlach zo aardig mogelijk. Ik knipper zelfs met mijn ogen, zoals ik denk dat beleefde meisjes dat doen.
    'Heb je iets in je oog?'
    'Nee hoor.' Van de zenuwen giechel ik er een beetje bij.
    Wat klinkt dat stom. Snel herstel ik me.
    'Je ziet eruit alsof je wel hulp kunt gebruiken.Waar moet je naartoe?'
    'Eigenlijk weet ik dat niet goed.'    
    Ze zegt het aarzelend, alsof ze nog aan het inschatten is of ze me kan vertrouwen. Dan doet ze haar rugtas af en opent deze. Voorzichtig haalt ze er een oud, donkerbruin doosje uit tevoorschijn.
    'Ik zoek iemand die dit doosje open kan maken. Ik heb het gevonden op zolder.'
    Veerle slikt hoorbaar, voor ze verder praat.
    'Het was van mijn mama.'
    'Was?’, zeg ik. ‘Is je moeder dood?'
    Dat had ik niet moeten doen. Veerle begint te huilen, wat een beetje raar is, zo midden op straat, maar dat zeg ik niet. In plaats daarvan neem ik haar mee naar het plekje onder de trap, waar geen mensen zijn. Daar slapen een aantal duiven. Ik heb er een oud duivenhok neergezet, dat ik pas vond. Ik klop Veerle op haar rug. Dat helpt, want ze houdt op met huilen en nu kijkt ze me weer aan, met die grote ogen van haar.
    'Ik heb goed nieuws.' Over die zin heb ik nagedacht terwijl we naar het plekje onder de trap liepen. Ik wil Veerle overtuigen om met me mee te gaan naar meneer Sjim. Dit lijkt me de beste zin om met dit overtuigen te beginnen.
    Ik ben één precies ding vergeten te vertellen over meneer Sjim dat ik wel weet. Ik weet namelijk zijn beroep. Vroeger, in Rusland, was meneer Sjim slotenmaker. Dat is iemand die voor mensen de deur van hun huis openmaakt, wanneer ze hun sleutel zijn verloren. Dit kon wel eens echt heel goed nieuws zijn voor Veerle (en niet 'een leugen om bestwil', wat gelogen goed nieuws is omdat dat handig is voor jouzelf), want het betekende dat meneer Sjim het doosje misschien ook wel kon openmaken. Dat betekende dan weer dat Veerle met mij mee zou gaan en dat leek me gezellig. Zo kregen we allemaal wat we wilden.
    'Wat voor nieuws dan?', vraagt Veerle. Ze kijkt nog steeds een beetje argwanend. En leek het maar zo of snoof ze net echt met haar neus toen ze het duivenhok zag staan?
    'Ik ken misschien iemand die het doosje voor je kan openmaken?'
'Echt?' En op dat moment stoppen de tranen met uit haar ogen te lekken. Dit was geruisloos doorgegaan toen we naar het plekje onder de trap liepen. Blijken is Veerle een van die meisjes die huilen zonder geluid te maken. Ik voel me een beetje jaloers daarop, maar dat zeg ik niet.
    'Ja echt.’
    'Wat fijn!', zegt Veerle, en dan begint het lekken opnieuw.
Veerle is blijkbaar ook een van die meisjes die veel huilen. Een beetje een huilebalk dus, denk ik. En ik besluit dat ze daar niks aan kan doen, dat haar softheid komt doordat haar moeder haar erg heeft verwend. Toen de moeder doodging, had zij Veerle achtergelaten bij een bozige vader.
Gelukkig kwam ze nu bij ons.
'Top', zeg ik. 'Laten we dan naar hem toe gaan!'
Veerle wordt blij van mijn voorstel, dat zie ik in haar gezicht. Er verandert iets in. Haar wangen worden een beetje rood. Ik bied aan de rugzak voor haar te dragen. Dat wil ze niet.
    'Goed, 'maar ik help wel even met je veters. Ze zijn los.'.    
    Ik buk me dus om Veerle's veters vast te maken, maar op dat moment bukt ze zelf ook, waardoor onze hoofden tegen elkaar stoten. Dat is onhandig. Snel denk ik na over een onderwerp om over te praten. Ik wil echt graag dat Veerle met me meegaat.
    Maar er blijkt geen probleem aan de hand te zijn.
    'Zullen we gaan?', vraagt Veerle, en ze veegt haar wangen droog, trekt haar jurk recht en hijs haar rugtas weer op haar rug. Ik controleer nog even of de duiven genoeg brood hebben. Dat hebben ze.
Dan beginnen we te lopen, naast elkaar, weg van het station.

***


Karine van der Perk (1993)
is interim projectspecialist en freelance interviewer. Ze volgde lessen aan de Schrijversvakschool, werkt aan een non-fictieproject en denkt soms in poëzie. Twee gedichten verschenen er in Liter. 'Navy blue' is het manuscript dat ze schreef tijdens haar studententijd. Voor schrijven gebruikt ze vaak, maar niet altijd, haar tweede voornaam: Karine.

Tjade Witmaar
is beeldend kunstenaar, illustrator en grafisch ontwerper en werkte als zodanig in Nederland en Spanje.

Reacties