September 2021



Winnaar september 2021



Laatste dagboek
Piet Post

 

Aan het eind van de dag daalt geel licht op de top van de walnotenboom die ik vanuit mijn bed kan zien, het bed waarin ik druk bezig ben te sterven. Het is een koesterend licht dat alle contouren verzacht en tenslotte plaats maakt voor blauw dat tussen de bladeren daalt, als een zware nevel. Als die er hangt, vallen alle tijden samen, worden herinneringen vloeibaar, het is het mooiste stukje van de dag, vind ik. Liedjes van lang geleden glijden de kamer in, gezichten van vroeger komen glimlachend voorbij. Het is maar kort, de blauwe tijd. Al snel klonteren de blaadjes samen, losse takken worden onzichtbaar, de boom vormt een geheel, een zwarte massa, de duisternis neemt bezit van de wereld. Dan sluit Ketting de gordijnen, mijn liefste Ket, die ik ooit om onnaspeurlijke redenen Ketting ben gaan noemen en nog weer later Ket. Hoe ze echt heet, weet ik niet meer.

Ik sterf zonder erg, het is goed geweest. Hooguit één draadnageltje speelt mij nog parten, daar moet ik het mee doen. Want als het blauwt in de boom, denk ik soms ineens aan Linde. Ik zie haar voor me, zoals ze op Schiphol stond, die laatste keer. Stralend sloot ze aan bij de rij voor het vliegtuig dat haar de grote plas over zou dragen, ze was er helemaal klaar voor, had ze gezegd. En klaar met ons. Dat had ze niet gezegd, maar dat hadden wij wel begrepen, Rein en ik. Wij stonden bij het hekje en bleven achter en zwaaiden. Toen ze haar instapkaart had, zwaaide zij nog een keer en daarna niet meer, ze liep naar de douane met een lichte tred, de nieuwe wereld tegemoet. Wij sjokten terug, jaren ouder ineens, en kinderloos. Rein startte de auto en ik veegde een traan uit mijn ogen, op weg naar een huis dat leeg was geworden en stil. Na de dagen van spulletjes verzamelen, selecteren, inpakken daalde nu het stof neer en begonnen wij aan iets nieuws dat voelde als iets van lang geleden. Voor het eerst in achttien jaar waren we met z’n tweeën. Ik zette thee, Rein vouwde zijn puzzelboekje open, er daalde een diep zwijgen in de kamer. En het besef dat dit wel eens voorgoed kon zijn, hoewel daar met geen woord over gesproken was. Linde ging weg voor een tussenjaar, haar gymnasiumdiploma had ze met vlag en wimpel gehaald en wat ze nu zou doen, wist ze nog niet. In elk geval wilde ze door met ballet, haar lust en haar leven.
Toen ze daar stond op Schiphol voelde ik echter dat we haar in Nederland nooit meer terug zouden zien, dat bij haar die beslissing al was gevallen. Als ik dat tegen Rein zei, haalde hij zijn schouders op, man van weinig woorden. Pas toen Linde zich een paar maanden later aansloot bij een christelijke beweging die haar helemaal opslokte, de Communion of the Lord Saviour of zo iets, werd hij wakker. Even heeft hij zelfs overwogen Linde achterna te reizen om haar, desnoods met dwang, terug te halen, om haar uit de klauwen te rukken van dat schijnheilige gezelschap dat zijn meisje, zijn poppedeintje, had ontvreemd. Want zo was het, we waren haar kwijt, fysiek al eerder, maar nu ook in de geest. Ons kind dat een puberteit lang vrijmoedig de wereld had onderzocht en verkend, met ons goedvinden, want we lieten haar veel ruimte, leefde plotseling een stroef bestaan vol regels en beperkingen. Ze was ons ontstolen, vond Rein. De lange e-mails waarin ze haar nieuwe leven met ons deelde, werden allengs korter en kwamen steeds minder frequent. Nadat ze had begrepen dat we inhoudelijk niets bliefden van haar geestesrichting en dat er dus bij ons niets te bekeren viel, werden de mails bovendien steeds inhoudslozer, een bloedeloze opsomming van voor de Heer verrichte taken, een typering van het weer, en dat was het dan. En met ballet was ze gestopt, zondig in de ogen van de Heer. Maar dat offer had ze graag gebracht, dat moesten wij goed begrijpen.

Toen het tussenjaar eindigde, had ze Cliff leren kennen en had zich daar grenzeloos in verliefd, in die wormstekige jongeman van amper twintig met de uitstraling van een gereformeerde dominee van middelbare leeftijd met zijn zwarte evangelisatiepak, zijn witte overhemd, zijn zwarte stropdas. Nauwelijks bekomen van de schok dat ons vrijgevochten kind zich nu vastlegde in een afgecentimeterd bestaan kregen we kort daarna een huwelijksaankondiging met de mededeling dat ze niet van ons verwachtte dat we hals over kop naar Amerika zouden vliegen. Toch deden we dat wel, althans we boekten tickets en pakten onze spullen bij elkaar, door elkaar geschud en verward.
En toen kreeg Rein de eerste aanval. Op de dag dat Linde haar jawoord gaf aan die zouteloze ouderling, lag hij in het ziekenhuis, zwaar ziek, met pijn die we toen nog niet konden lezen. Ik had willen sterven aan dezelfde kwaal maar dat is mij niet gegeven. Ik ga anders dood.
Ik zat naast zijn bed, toen Linde juichend aan de telefoon kwam en vertelde dat zij nu Mrs. Cliff Dermott was en dat ze gelukkig was en ook dat ze het vervelend vond voor papa en dat hij maar snel weer beter moest worden en dat ze voor hem bad. En uitgebeld, huilden we samen, ik om haar en om hem, hij om ons en om het einde dat in zijn lichaam gestalte kreeg, dat was hém toen al wel duidelijk.
Nooit heb ik Linde dat vergeven en voor die houten klaas heb ik geen andere gevoelens gekoesterd dan in het spectrum van haat en woede. Ik kijk goed terug op mijn leven, geloof me, maar hier zit toch een beurse plek, ik geef het eerlijk toe.

Inmiddels heb ik een afspraak met de dood. Ket kan ´s morgens bellen en dan komt die avond de zuster om de leidingen aan te sluiten en daarna de dokter om het af te maken. Dan ben ik aan de beurt. Ik heb gezegd dat ik alleen wil zijn als ik sterf. Dokter zal na vijf minuten weer binnenkomen om vast te stellen dat hij zijn werk goed gedaan heeft. Daarna zal hij Ket binnen laten. Ik krijg dus vijf minuten om dood te gaan.
Het licht zal al geel zijn als de zuster komt, zo zal ik de tijd bepalen. Voor haar komst zal ik de hele boom nog in het licht gezien hebben, warm en geel. Dan zal de onderkant in de schaduw komen, de zon zakt, de schaduw stijgt, zo kruipt de duisternis van onderaf de boom in. Ik zal kijken naar de top waar de laatste stralen op vallen. Bij het minste zuchtje wiegelen de blaadjes, wiegt de wind de boom de avond in. Alle kleuren heeft het blad, niet alleen de groenen, maar ook alle tinten bruin en geel en blauw. En wit en zwart natuurlijk, schilders weten dat. Een kind tekent een boom en kleurt de blaadjes groen. Maar een schilder gebruikt zijn hele palet voor een enkele tak.



Het blad aan mijn walnoot begint al te verkleuren, roestig lijkt het wel. De herfst heeft zich aangekondigd, ’s morgens heeft de zon uren werk om de dampen tussen de bomen weg te warmen. Vanochtend ook, pas tegen elven brak de witte schijf door de wolken heen. Ket wilde meteen het gordijn bij mijn bed dichttrekken omdat de stralen rechtstreeks op mijn gezicht vielen. Ik gebaarde van niet, deur open gebaarde ik. En terwijl ik mijn ogen gesloten hield, schoof Ket de tuindeur open. De ochtendkilte kwam de kamer in maar de zon scheen op mijn gezicht, zonder zelfs een glasplaat daartussen. Zo lag ik in de zon, mijn laatste zonnebad waarschijnlijk. Ket vroeg of ze mij moest insmeren. Ze houdt de humor er in, dat is zo knap van haar.
Waar was ik? O ja, de schaduw die bezit neemt van de boom totdat tenslotte ook de top geen zon meer vangt. En dan verschijnt dus dat blauwe licht tussen de takken, licht dat alles diffuus maakt, elke omtrek doet vervagen. Ik stel me voor dat het dan tussen de takken ritselt van de geheimenissen, gefluisterde woorden, oude verhalen. Daar in mijn boom vindt dan alles zijn plek en vallen tegenstellingen weg, tenminste zo denk ik het. Alles wordt zachter, de schaduw neemt de scherpe randjes weg. Zo kan ik er vrede mee hebben, zo heb ik de afgelopen dagen, dag voor dag, stukje bij beetje, los kunnen laten. Overdag in het scherpe witte licht staat af en toe nog weer iets voor me, eisend, dreigend, bevelend. Maar ’s avonds als het duistert, wordt alles stil.
Zo zal het gaan. En als dokter weer binnen komt na mijn vijf minuten zal het blauwe licht wijken voor het zwart van de nacht. En Ket zal mijn ogen dichtdoen. En ze zal de gordijnen sluiten omdat het donker in ons huis niet wonen mag. Het zal goed zijn.

“Moet ik haar bellen?”, vraagt Ket.
“Wie?”
“Doe niet zo stom. Ze kan hier in 24 uur zijn als ze wil.”
“Dat mag ze niet van Jezus,” zeg ik. “En ik wil het niet.”
Ik denk aan de laatste kerstkaart die we van haar kregen, een familieportret, jaren geleden al weer. Een vrome moeke met vet haar, een baby op schoot, twee kleintjes aan weerszijden, de twee grootsten achter haar stoel met hun verwekker tussen hen in. Onze kleinkinderen, die van mij althans, Rein was al voor zichzelf begonnen toen de eerste werd geboren. Of ben je dan toch opa?
Later bij de thee: “Ik heb toch nog zitten denken ….”
“Godverdomme Ket, hou op. Ik krijg nog ruzie met jóu, als je zo door gaat. Hou er in godsnaam over op.”
Ik schud heftig nee. Of misschien denk ik dat ik dat doe en reageer ik gewoon niet meer. Ik moet Ket in de gaten houden. Ik sluit niet uit dat ze uit goedhartigheid toch belt.

Ik heb sinds kort een pompje, een klein asgrijs machientje dat op gezette tijden bijna onhoorbaar bromt en in dat brommen een druppel verlichting mijn lijf in perst. Pijn voel ik niet meer, rozigheid is er voor in de plaats gekomen. Volkomen automatisch werkt het en zonder aanzien des persoons. Of ik pijn heb of niet, het bromt en schenkt verlichting. Het enige wat ik zelf kan doen is af en toe op een knopje drukken (ik geloof dat het op maximaal drie keer per dag is ingesteld anders zou een mens zichzelf de hemel in kunnen drukken) waardoor er een extra dik druppeltje mijn aderen in schiet. Aanbevolen wordt dat te doen voor iets zwaars of spannends, een bezoek bijvoorbeeld. Ik deed het vanochtend voor ik de tuin in zou.
Eigenlijk is mijn tuin een bos. Ik heb er in de loop van de jaren een begaanbaar perceeltje van gemaakt, met een grasveld, wat borders en een pad rondom, maar au fond is het een bos. Toen ik naar buiten stapte, de standaard met het machientje aan mijn zijde, was het mooi zonnig weer. Een paar witte wolken dreven zonder dreiging voorbij aan een blauwe hemel, er schoten wat zwaluwen langs. Ik besloot een poging te wagen het hele pad te lopen, rondom mijn huis, zo’n tweehonderd meter. Ket had mij laten gaan met een quasi nonchalant gebaar, maar ik zag dat ze mij vanachter de vensters nauwlettend in de gaten hield.
Amper was ik van het terras naast de vijver het bospad opgestapt toen ik in de schaduw van een eik een man zag staan. Even dacht ik dat het de tuinman was, waarmee ik jarenlang de zwaardere klussen aanpakte. Had Ket hem gebeld zonder mij te waarschuwen? De man droeg een lange witte mantel en leek mij niet op te merken. Juist op het moment dat ik hem wilde aanspreken, leek hij op te lossen in de boom, hij verdween zienderogen. Later, toen ik dat Ket vertelde, wees zij op het pompje.
“Je kan er hallucinant van worden,” zei ze. “Dat je iets ziet wat er niet is. Ik heb geen tuinman gebeld.”
Vanmiddag kwam ze er op terug.
“Misschien was het Jezus,” zei ze. “Maria van Magdala dacht ook dat het de tuinman was die ze bij het lege graf zag staan.”
“Dan had hij wel wat mogen zeggen,” vond ik. “Ongevraagd in andermans tuin verschijnen, ik vind het nogal wat.”
Zelf had ik bedacht dat het de dood was, net als in dat gedicht, loerend of ik zover was, maar terugdeinzend bij het zien van mijn pompje. Ik was nog niet in Isfahan. En ik bedacht dat het de laatste keer was, dat ik door de tuin had gelopen, het viel me zwaar. Fysiek zwaar om mezelf meter voor meter te verplaatsen over de zompige bosgrond maar ook van binnen zwaar om dag te zeggen tegen al die planten, struiken en bomen die ik zo goed ken en die binnenkort verder gaan zonder dat ik er ben om hun bestaan te bevestigen. Ik heb mijn bos altijd gezien als een organisme, een samenhangend geheel van wortels, draden, schimmels, processen. Zelf maak ik daar ook deel van uit, natuurlijk. Het liefst was ik dan ook onder de beuk begraven, maar dat mag zo maar niet. En als je van je tuin een begraafplaats maakt, is het huis ook niks meer waard, zei Ket. Wie wil er nou wonen op een knekelveld? “Uitstrooien dan,” vroeg ik nog, maar daar reageerde Ket niet op. Dat vond ze ook niet zo’n goed idee, geloof ik.
Dus heb ik vanochtend mijn bomen en planten maar gedag gezegd, de varens met hun tere kleuren, de mossen die zo vaak in zachtheid mijn blote voeten hebben gekoesterd, de bloemen overal met hun bonte kleuren. Ik heb ze geplant, ik heb ze verzorgd, ik heb ze gesteund als dat nodig was. En zij hebben mij elke keer weer met de wortels in de grond gezet, voor mij gezorgd door er gewoon te zijn en mij ondersteund als dat nodig was. Dag allemaal, daag.
Daarna lag ik binnen op het bed. Doodop. Mijn ogen gesloten. Maar vol beelden van die takken tegen de hemel, van kruipen en klimmen van kleine en grote planten en van dieren daartussendoor.
“Je huilde,” zei Ket later.
“Niet waar,” zei ik.
Nu kijk ik naar de walnoot, hoog oprijzend boven het gras, mijn metgezel in deze dagen. De zon streelt de takken, er staat vandaag geen wind. Of ik thee wil, vraagt Ket. Ik hoef niks maar ze dringt aan, zegt dat het beter is. Ik laat haar een kopje neerzetten maar het staat me tegen. Er krinkelt een klein sliertje damp vanaf dat ik probeer te volgen maar het verdwijnt al snel. Ket wil bij mij komen zitten maar ik zeg dat ik liever even alleen wil zijn.

Een kwartiertje later zit ze er toch ineens, wringend in haar handen.
Ik kijk naar haar gezicht en weet ineens wat er gebeurd is.
“Je hebt toch gebeld,” zeg ik, toonloos.
“Ik moet je iets vreselijks vertellen,” zegt Ket.
Ze bekent dat ze gebeld heeft. “Maar Linde zal niet komen,” zegt ze dan, “Linde kan niet komen. Ze is ziek, ze is verder heen dan jij.” Ket heeft Cliff gesproken. Hij heeft haar een foto gestuurd van Linde in een ziekenhuisbed, de kinderen op een rijtje aan haar zijde, als de Daltons, maar dan een teveel.
“Ze heeft dezelfde kanker als jij,” zegt Ket. “Hoe bestaat het?”
Wat vroeger toeval heette, heet tegenwoordig genetisch bepaald, denk ik en ik zeg: “Wat het leven heeft gescheiden, brengt de dood weer samen.”
“Wat een open deur!” roept Ket, kritisch tot het bittere end. Ze schrikt er zelf van.
“Wil je bellen?”, vraag ik dan zacht.

De zon schijnt vol de kamer in. Het licht wekt de vlammen in het parket tot leven, dat prachtige beuken parket dat ik jarenlang met vreugde heb verzorgd. De laatste tijd niet meer, te zwaar. Ket heeft het willen doen, maar ik heb gezegd van niet. Alleen maar drukte.
Ik stel me voor dat ze binnen danst, ineens. Deur open en daar is ze, gewoon zoals ze was toen ze vertrok, kaarsrecht, het hoofd hoog op de schouders. Ze dartelt door de kamer, haar lange jurk kruipt bij haar benen op en valt dan zwaar weer neer. Haar gezicht is bleek maar krachtig, haar lippen heel licht blauw. Ze zweeft de kamer door en door en door de open deur naar buiten, de tuin in, over het gras, de voeten zonder spitzen nu, bloot op het mos. Zo komt ze onder de walnoot en stijgt op in de takken, tak voor tak omhoog, sierlijk, als een grote witte vogel stijgt ze op. De zon trekt met haar mee naar boven, laat schaduw achter waar hij was, op de onderste takken eerst, later ook daarboven, tot ik ze zie op de top, Linde en de zon, Linde in de zon, heel even nog, het laatste licht.

“Je hebt geslapen als een os,” zegt Ket. “Je snurkte, weet je dat?”
Ze zet de thee bij mij neer en komt zitten.
“Ik heb gebeld,” zegt ze dan, heel ernstig ineens. “Hij komt vanavond. Is dat oké?”
Ik knik.
Er is niets gebeurd en alles is veranderd. Alles is gebeurd en toch weer bij het oude.
Als ik mijn ogen sluit, pers ik haar na al die jaren opnieuw het leven in, zie ik haar weer op Schiphol staan en kijk ik toe hoe zij opstijgt in de walnotenboom en stilaan oplost. Als de dag vergeeld is, vouwt alles samen in het blauwe licht totdat in het zwart daarna ook de laatste plooi verdwijnt.


Piet Post woont in Epe en laat zich bij het schrijven vooral inspireren door de natuur en door observaties van mensen. Hij had 10 jaar lang een column in het onderwijstijdschrift Van 12 tot 18.





***

8 september 2021

Shortlist september 2021

Beste schrijvers,

hieronder presenteren we de shortlist van september 2021.

Deze maand vinden we maar liefst twee nieuwkomers op de lijst, dat wil zeggen schrijvers die nog nooit eerder aan onze wedstrijd hebben deelgenomen. Verder zien we één oud-winnaar, één schrijver die al eerder op de shortlist figureerde en één die al meerdere malen op de longlist stond. Gefeliciteerd allemaal!

Sta je er deze keer niet op? Lees dan nog even de opmerking over Proust hier beneden en weet dus dat je je in goed gezelschap bevindt. Want wie kent heden ten dage nog de boeken die toen wél uitgegeven werden?

Wie er gaat winnen? Is het een oud-gediende of is het één van de nieuwkomers? 10 september maken we dat bekend.

Tevens publiceren we deze maand een XVVDM dat net als de winnaar van de shortlist afkomstig zal zijn.

Hartelijke groet,

-- Maarten van Verhaal van de Maand




Shortlist september 2021
Op volgorde van binnenkomst


Ben Dekkers - Alleen maar verliezers 
Ralph Dassen - De kolonel 
Joël Thiescheffer - Mijn buurman 
Jaap Ferwerda - Tekening 
Piet Post - Laatste dagboek 




***


4 september 2021

Longlist september 2021

Beste schrijvers,

in een tijd dat kartonnen dozen meer waarde hebben dan boeken, blijven wij schrijvers dapper doorstrijden aan de frontlinie van de literatuur. Hieronder presenteren we de longlist van september 2021.

Deze maand hebben we 65 verhalen mogen ontvangen die we met tien juryleden lezen. Elk verhaal is door minimaal drie van ons beoordeeld, daar kunnen jullie van op aan. De topverhalen worden door alle juryleden gelezen.

Aan iedereen die deze maand mee heeft gedaan: heel erg bedankt voor je bijdrage. We waarderen het ten zeerste dat je in ons blijft geloven en ons je werk blijft toesturen. Zonder jullie kon deze wedstrijd niet bestaan.

Sta je deze keer niet op de longlist? Onthoud dat zelfs À la recherche du temps perdu in beginsel door meerdere uitgevers geweigerd werd en dat Proust uiteindelijk zélf heeft betaald voor de eerste uitgave (aldus Wikipedia) Selfpublishing avant la lettre zullen we maar zeggen.

Sta je er wel op? Van harte gefeliciteerd! Die stap heb je alvast gezet.

Op 8 september presenteren we de shortlist. Tot dan!

-- Maarten van Verhaal van de Maand

PS: heb je nog niet genoeg gelezen? Onze oud-winnares Conny Hoogendoorn heeft zojuist een bundel gepubliceerd bij uitgeverij AquaZZ. Klik hier om hem te bekijken: https://www.aquazz.com/KIEZELS-Conny-Hoogendoorn 

Voor alle duidelijkheid: deze promotie wordt niet gefinancieerd. VvdM ontvangt van niemand financiële bijdragen omdat zij volledig onafhankelijk wil blijven. Wil je ook een boek promoten, dan kan je ons daar altijd over mailen.

Longlist september 2021

Op volgorde van binnenkomst

Sonn Franken - Voor altijd
Johnny Bollé - Pièce de résistance
Gerdi Wijting - De hoofdprijs
Ben Dekkers - Alleen maar verliezers
Ralph Dassen - De kolonel
Pauline Luiten - Eindeloos
Luc Vos - Eindeloos
Ivor Muijlwijk - Veerkracht
Harlinde Bormans - Barsten in het servies
Joël Thiescheffer - Mijn buurman
Pieter Drift - Prijs
Danique van der Rijt-de Ridder - Zwembadkrakers
Jaap Ferwerda - Tekening
Henk Tromp - Sjors
Anniek Reintjens - De terugkeer
Pieter van Heiningen - Fingerspitzengefühl
Piet Post - Laatste dagboek
Twien - Weetjes weet je wel
Zoë Mors - De gevallen engel
Martin Mudde - Leeg






*** 

1 september 2021


Beste schrijvers,

de jury is druk bezig met lezen. Nog niet iedereen is klaar, maar de contouren van de longlist beginnen al zichtbaar te worden.

Deze maand hebben wij 65 verhalen mogen ontvangen die we lezen met 10 juryleden.

4 september presenteren we de longlist. Nog eventjes geduld dus.

Tot dan!

Maarten van Verhaal van de Maand

Reacties

Literaire Tijdschriften

Iets toe te voegen? Stuur je mail naar VerhaalvdMaand [at] gmail.com!